<Sq£iO
rnaatschappij tot bevordering van landbouw, tuinbouw en veeteelt in zeeland en noord-brabant
LOON NAAR WERKEN
land- en
VRIJDAG 24 OKTOBER 1975
63e Jaargang - No. 330?!
zlm tuinbouwblad
Een beeld van de vorige week gehouden bietenrooidemonstratie te Sluiskil, waarvan het verslag op pag.
10 en 11 is opgenomen. Een zelfrijdende bietenlader in aktie die twee zwaden van 6 rijen bieten gelijktijdig
opneemt en laadt. De konstrukteurs zijn Aernhouts te Hiel en Van de Vijver te Aardenburg.
TÉN der belangrijkste uitgangspunten van het Neder
landse regeringbeleid gedurende de vijftiger en
zestiger jaren was ongetwijfeld het recht van iedere bur
ger op werk. Het vóórkomen van werkloosheid stond bo
venaan de lijst van voornemens van iedere regering, on
geacht de politieke samenstelling. De schrik van de derti
ger jaren zat er nog duidelijk in! In feite zijn de opeenvol
gende regeringen, gesteund door een steeds maar toe
nemende economische bedrijvigheid, er gedurende deze
periode ook steeds in geslaagd deze volledige werkge
legenheid waar te maken.
Zo zeer zelfs dat in de loop der zestiger jaren er niet al
leen voor de eigen inwoners maar ook voor vele tiendui
zenden gastarbeiders ruimte op de arbeidsmarkt ont
stond. Daarvoor was het met name de land- en tuinbouw
geweest die als leverancier van arbeidskrachten voor de
industrie en later de dienstensektor fungeerde. De gere
geld krappe arbeidsmarkt bracht tevens met zich mee dat
er ruimte ontstond voor een aantal fundamentele verbete
ringen in de positie van de werkende Nederlander.
Met name het ontstaan en de uitbouw van ons pakket
sociale voorzieningen heeft onze maatschappij een totaal
ander gezicht gegeven. Van lieverlee ontstond er immers
naast het recht voor iedereen op een bepaald inkomen,
ook als men niet meer in staat was in het produktieproces
mee te draaien. De zeer hoge kosten die deze sociale ver
zekeringen met zich mee brachten konden worden opge
bracht zonder dat daarmee de ruimte voor een jaarlijkse
reële toename van het loon te zeer werd beknot. De indi
viduele werknemer konstateerde dan ook dagelijks om
zich heen de grote voordelen van deze sociale wetgeving,
zonder te zeer met de lasten geconfronteerd te wordenl
ONS COMMENTAAR
SOCIALE LASTEN
XAET het invoeren van een aantal volksverzekeringen
in de komende jaren nadert nu het totale pakket
van sociale voorzieningen toch wel zijn afronding. Dat is
ook de hoogste tijd. Immers niet alleen beginnen de kos
ten meer en meer onvoorstelbaar hoog te worden en nu
wel degelijk ook direkt de portemonnaie van iedere indi
viduele werknemer en zelfstandige te raken, maar ook de
prikkel om nog een (arbeids)prestatie te leveren wordt
steeds minder. Voor de kleine zelfstandige ondernemer,
ook in land- en tuinbouw, zal het zaak zijn dat er bij de vol
tooiing van het bouwwerk der sociale wetgeving, met na
me voor hem, overigens nog een aantal zaken worden ge
regeld. Hij bevindt zich immers op een aantal punten als
kinderbijslag, pensioenvoorziening, arbeidsongeschikt
heidsverzekering en werkloosheidsverzekering nog dui
delijk in een achtergestelde positie.
Overigens begint het er nu wel meer en meer op te lij
ken dat hier op korte termijn duidelijk een aantal wezen
lijke verbeteringen in komen. De invoering van de volks
verzekering arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 1976 is
daar een duidelijk voorbeeld van. Een volksverzekering
ziektekosten zal ongetwijfeld binnen afzienbare tijd vol
gen.
Daarnaast heeft de Sociale Economische Raad (SER)
nu ook aan minister Boersma van Sociale Zaken geadvi
seerd om de inkomensgrens, tot waar geen sociale pre
mies betaald behoeven te worden, voor zelfstandigen te
verhogen van f 2.400 tot 11.428. Vooral voor kleine zelf
standigen met een erg laag inkomen kan dit in zeer veel
gevallen een aanmerkelijke lastenverlichting betekenen.
De SER komt met dit advies overigens tegemoet aan wat
In dit No. zie pag. 2
door het Landbouwschap op dit punt is gevraagd. Van de
39 aanwezige SER-leden stemden alleen de 12 vertegen
woordigers van de vakbeweging tegen! Blijkbaar geldt
voor hen spreiding van inkomen en extra ondersteuning
van de economisch zwakkeren in onze samenleving niet
wanneer het nu eens niet werknemers, maar voornamelijk
kleine zelfstandigen betreft. Wij hopen dat de regering,
en met name minister Boersma, zich wat duidelijker be
wust zal zijn van zijn verantwoordelijkheid voor alle groe
peringen in onze Nederlandse samenleving!
WISSEL OP TOEKOMST
XAET name de laatste twee jaar is er in de betrekkelijk
gunstige economische situatie waarin ook ons land
verkeerde een drastische kentering gekomen. Het zou in
dit kader te ver voeren om daar diep op in te gaan. Wij
willen hier volstaan met het opnoemen van een paar bin
nenlandse faktoren, die er mede oorzaak van zijn dat een
herstel van de recessie langer uitblijft dan was verwacht.
In de eerste plaats is het totale kostenpakket voor de
ingezette arbeid veel te hoog opgelopen. Niet alleen door
de stijging van het loon van de werknemer die een volle
dige dagtaak verricht, maar zeker ook door de praktisch
even hoge uitkeringen die dagelijks gedaan moeten wor
den aan de vele honderdduizenden die buiten het arbeids
proces staan. Te lang zijn de laatste jaren de totale kosten
van lonen en sociale lasten sterker gestegen dan de ar-
beidsproduktiviteit en hebben we in feite met z'n allen een
wissel op de toekomst getrokken. Nu de totale produktie
stagneert en dus het per Nederlander (werkende of niet
werkende) geproduceerde de neiging heeft om iets te da
len geven we meer uit dan we verdienen. Het begrotings
tekort voor 1976 en het sterk teruglopende winstinkomen
in de ondernemingen is daarvan een rechtstreeks gevolg.
Wat we met z'n allen zullen moeten doen in de komende
tijd is duidelijk de tering naar de nering zetten.
Helaas moeten we na de algemene beschouwingen in
de Tweede Kamer konstateren dat èn bij de regering èn
bij de meerderheid van het parlement daartoe blijkbaar
nog de moed ontbreekt. Teveel wordt ook nu weer al een
wissel op de toekomst getrokken door het beleid te ba
seren op een verwachte economische groei van zo'n 3
4 in het komende jaar. De tijd van de olie- en grond-
stoffencrisis en de daarmee verband houdende gedach
ten van grenzen aan de groei zijn bij velen blijkbaar weer
al sterk op de achtergrond gedrongen. Naar onze mening
ware het verstandig om bij het bepalen van het beleid
voor 1976 niet te zeer op economische groei te rekenen!
En mocht die groei er jtoch komen dan zou ze wel eens
hard nodig kunnen zijn om het bedrijfsleven een kans te
geven weer enige lucht voor de toekomst te krijgen.
POSITIE LANDBOUW
I-IET is duidelijk dat de huidige economische malaise
ook aan de landbouw niet voorbijgaat zonder een
zekere invloed uit te oefenen. Dat komt gelukkig nog
slechts in beperkte mate tot uitdrukking in de vraag naar
de produkten van land- en tuinbouw. Wat dat betreft is
uiteraard het aanwezig zijn van een sociale wetgeving,
waardoor ook vandaag de dag iedereen in staat is om
volledig in zijn levensbehoeften te voorzien, een goede
zaak. Bij alle kritiek die ook wij op de kosten van sociale
voorzieningen hebben, mag dit aspekt toch niet vergeten
worden. In de tweede plaats heeft de landbouw, meer dan
welke bedrijfstak ook, te maken met de gevolgen van de
inflatie en met name de kostenstijging van arbeid.
Niet in de zin dat onze produkten voor de consument
nu ineens zo duur zijn geworden, maar wel dat de kost
prijs ervan bij een reële doorberekening van de arbeid
van boer en tuinder zeer sterk is gestegen. Als Lardinois
in een lezing voor de FNZ konstateert dat de Nederlandse
landbouw bezig is zich uit de markt te prijzen heeft hij
daarin ongetwijfeld gelijk. Aan de andere kant moet hij er
dan wel meteen bijzeggen dat op dit moment de overgro
te meerderheid van de boerenbevolking het nog wel moet
doen met een beloning (zeker per uur gerekend) die veel
en veel lager ligt dan in de overige sektoren van onze Ne
derlandse samenleving. Er is nog een grote achterstand
in te halen! En dat zal alleen maar kunnen door blijvend te
blijven ijveren voor aanpassing van het boerenprijsniveau.
Als daarbij de loonkostenstijging in zijn algemeenheid ge
durende de komende jaren belangrijk beperkt zou kunnen
worden, kan eerst werkelijk van het inhalen van achter
standen op korte termijn sprake zijn. In de derde plaats
zullen we er naar onze mening van uit moeten gaan dat
er voor langere tijd rekening gehouden moet worden met
een arbeidsoverschot. Dat betekent zonder twijfel dat van
enige wezenlijke afvloeiing, anders dan via natuurlijke
weg, uit de landbouw geen sprake zal zijn. Het lijkt ons
daarom een praktische zaak bij het markt- en prijsbeleid
en het struktuurbeleid voor de komende paar jaar niet te
zeer te rekenen op een drastische toename van de ar-
beidsproduktiviteit in de land- en tuinbouw.
LUTEIJN