BESPREKING
LANDBOUWSCHAP
MET
MINISTER VAN LANDBOUW
COMMENTAAR
LANDBOUWSCHAP
OP
RIJKSBEGROTING 1976
Tl
GEEN
VERDERE
INKRIMPING
VOORLICHTINGSDIENSTEN
REAKTIE
LANDBOUWSCHAP
OP
NOTA INKOMENSBELEID
CARIBO No 1 in de
wintertarwe
Rassenlijst;
reeds vele jaren een
betrouwbaar
tijdig bestellen
is gewenst
ZAAIGRANEN
en een |1
topras A11
ïllen Jm
9
Tydens de op woensdag 1 oktober plaatsgehad hebbende
bespreking die het Landbouwschap te Den Haag met de
Minister van Landbouw heeft gehad heeft het Landbouwschap
de minister gevraagd de tydeiyk opgeschorte mogeiykheid voor
subsidieaanvragen voor particuliere cultuurtechnische werken
weer open te stellen. Minister Van der Stee wees op de 37.900
aanvragen die vóór 1 juli j.l. reeds ingediend zfln en die
ongeveer 225 mihoen gaan kosten. Hy verzekerde het
Landbouwschap, dat de uitvoering van de aangevraagde
werken, ondanks de hoge kosten, in elk geval niet geremd zal
worden. Op dit ogenblik laat de budgettaire ruimte niet toe, dat
de aanvragemogeiykheid opnieuw opengesteld wordt. De
minister zegde toe medio 1976 op basis van de dan bekende
ontwikkelingen opnieuw te bezien of aanvragen mogeiyk zyn.
Aanpassing overheidsvoorlichting.
Het Landbouwschap maakte tydens dit gesprek ernstig bezwaar
tegen de verdere inkrimpinq van het voorlichtingsapparaat, en
heeft de minister gevraagd af te zien van de voorgenomen
plannen tot deze inkrimping. De minister heeft daarover thans
nog geen beslissing genomen.
Bedrijfs verplaatsing.
Het Landbouwschap acht het gewenst, dat de reeds voorbereide
bijdrageregeling voor verplaatsing van agraischee
bedrijfsgebouwen zo spoedig mogelijk ingevoerd wordt. Ten
aanzien van enkele punten, waarover nog ^een
overeenstemming bereikt is, wordt het overleg met de minister
nog voortgezet.
EG-beleid.
Minister Van der Stee deelde met betrekking tot het Brussels
beleid mede dat de betrekkeUjk hoge EG begrotingspost voor
landbouw, die met byna 9 proc. gestegen is, in EG-verband
aanleiding tot bezinning geeft. In dat verband is de
intentieverklaring begrypeiyk dat de organen van de
Gemeenschap bezuinigingen zullen nastreven, waarby de
landbouw niet uitgezonderd wordt.
Het Landbouwschap sprak opnieuw zyn zorgen uit over het EG-
tarwebeleid. De minister wees op het Brussels streven de
voorziening in de Gemeenschap veilig te stellen. De afzet en de
prijsvorming van de tarweoogst 1975 wordt mede bepaald door
de onzekere invoerbehoefte van de Sovjet Unie en de
tarweopbrengst in de EG, die beneden het niveau van 1974 is
gebleven. Zodra meer zekerheid omtrent de afzetpositle
verkregen is, zal het EG-tarwebeleid direkt aangepast moeten
worden. Het Landbouwschap zei echter te vrezen, dat het
Brussels tarwebeleid uitmondt in een herhaling van verleden
jaar. Toen heeft het beleid, gericht op een veilige voorziening
onder meer door exportbelemmering, geleid tot een
onaanvaardbare tarweprijs voor de producenten.
De Europese Commissie heeft gereageerd op de energieprysbe-
sluiten voor de tuinbouw. De commissie heeft bezwaar
aangetekend tegen opname van de verhoging van de
accijnsrestitutie van 75 proc. tot 100 proc. in de oliesubsidie. Zy
is van mening dat deze verhoging van het subsidiebedrag
afgetrokken moet worden. Ook zyn er volgens de minister
bezwaren tegen het aardgascontract voor een geheel jaar. Het
Landbouwschap vroeg de minister welke stappen nu
ondernomen moeten worden. De heer Van der Stee zal zich
beraden over het Brussels protest.
Het Landbouwschap vreest moeilijkheden voor de afzet van
appels in het komend seizoen. De te verwachten lage prijzen
zullen tot een onverantwoord laag arbeidsinkomen in de
fruitteelt leiden. Het Landbouwschap dringt bij de minister aan
op een vergaande bespreking van de import uit derde landen.
De minister erkent het belang van een vrijwillige regeling tot
beperking van de export uit derde landen en zal deze
aangelegenheid met de Europese Commissie opnemen. Hij
.meent echter, dat de overschotten aan appels zo mogelijk voor
de winter weagewerkt moeten worden. Zodra meer gegevens
bekend zijn (oogst en bewaring) kan bepaald worden in welke
mate de invoer beperkt zou dienen te worden.
In zijn memorie van toelichting schrijft de minister van
Landbouw, dat hij het EG-markt- en prijsbeleid het eerst
aangewezen instrument acht voor redelijke inkomensmogelijk
heden in land- en tuinbouw. Gesteld wordt dat de primaire
verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de organen van de EG.
Het bestuur van het Landbouwschap wijst erop, dat de minister
van Landbouw medeverantwoordeiykheid draagt voor het
markt- en prijsbeleid in de EG, omdat hy zitting heeft in de EG-
organen die hierover beslissen.
STRUKTUURBELEID MOET WORDEN VERSTERKT.
Betreffende het struktuurbeleid in de land- en tuinbouw zoals
dat in de Memorie van Toelichting op de landbouwbegroting
1976 wordt uitgestippeld is het Landbouwschap van mening dat
het verder versterkt zal moeten worden. Vooral de middengroep
van bedrijven zal er meer bij betrokken moeten zijn. Ondanks
een aanpassing van de norm in het rentesubsidiebeleid biedt dit
nog onvoldoende mogelijkheden om de problematiek van de
middengroep van bedrijven op te lossen. Het wijst op de
noodzaak van een uitgebalanceerd knelpuntenbeleid naast het
rentesubsidiebeleid. Deze knelpunten betreffen o.a. ook de
gebouwen en de inrichting. Verder worden specifieke
maatregelen gewenst geacht voor een versnelde verbetering van
de bodemstructuur in akkerbouwgebieden. Aan de vooravond
van de begrotingsbehandeling in het parlement zal het
Landbouwschap uitvoerig commentaar leveren.
«j HOGER TEMPO VOORBEREIDING NIEUWE
RUILVERKAVELINGEN.
Kritiek had het bestuur van het Landbouwschap op het
opnieuw aanzienlijk verlagen van de beschikbare gelden voor de
uitvoering van ruilverkavelingen, zoals door de minister van
Landbouw voor 1976 is begroot. Het wordt onjuist geacht, dat
bij de vaststelling van de middelen in de Landbouwbegroting
wordt uitgegaan van een blijvende vertraging in het tempo van
uitvoering, zoals dit in de afgelopen jaren het gval was. Het
Landbouwschap meent dat gerekend mag worden op een zekere
versnelling van het uitvoeringstempo, omdat verwacht mag
worden dat na de uitgebreide inspraakprocedures minder vaak
aanpassingen in het ruilverkavelingsplan zullen plaatsvinden
tijdens de uitvoering hiervan. Ernstige vertragingen in de
uitvoering zullen daarom vermeden kunnen worden.
Het Landbouwschap wijst erop, dat voldoende voortvarendheid
zal moeten worden betracht bij het aanwijzen van
"beheersgebieden" in ruilverkavelingen. Overigens is het voor
de commissies, die met de voorbereiding van een
ruilverkavelingsplan zijn belast, bijzonder moeilijk tot een
positieve meningsvorming te komen zolang niet bekend is wat
de concrete uitwerking zal zijn van de beheersregelingen in het
betrokken gebied. Afhankelijk van het stadium van voorbe
reiding zou in dergelijke gebieden voor specifieke oplossingen
moeten worden gekozen. Hoewel daarbij vooral het oog gericht
is op de ruilverkaveling. Vijfheerenlanden, kan dit ook voor
andere gebieden die in een dergelijke positie geraken van belang
zijn.
wn
Het bestuur van het Landbouwschap staat afwijzend tegenover
een inkrimping van de voorlichtingsdiensten van de overheid in
land - en tuinbouw. In zijn memorie van toelichting constateert
de minister van Landbouw, dat bij de voorlichting een
verbreding van het takenpakket valt te constateren. De
oorzaken daarvan zijn een aantal externe factoren (milieu en
landschap) en de ingewikkelder geworden structurele
problematiek in de bedrijfsontwikkeling.
Evenwel, in 1976 zal de overheidsvoorlichting verder
ingekrompen worden. Deze inkrimping is een gevolg van de
integratie van de voorlichting met de Stichting Uitvoering
Landbouwmaatregelen en van een meerjarenbegroting,
waardoor in de periode 1975/1978 de voorlichting met 60
plaatsen moet worden ingekrompen. Totaal gaat het om circa
110 zogenaamde formatieplaatsen.
Het bestuur van het Landbouwschap stelt zich op het standpunt
dat een verantwoorde vervulling van de taken door inkrimping
van de voorlichtingsdienst niet mogelijk is. Het onderschrijft
daarmee het standpunt dat het bedrijfsleven heeft ingenomen in
de Landelijke Raad voor de Bedrijfsontwikkeling, waar aan de
hand van een nota "Aanpassing en structuur van de Dienst"
over de voorlichting is gesproken. Het bedrijfsleven is het niet
eens met de verwachting van de overheid, dat door een andere
opstelling van de voorlichting en een hogere efficiency de
voorlichtingscapaciteit kan worden gehandhaafd.
Ook een zogenaamde fifty-fifty voorlichting biedt volgens het
Landbouwschap geen onlossing. Een goede en onafhankelijke
overheidsvoorlichtinq blijft van groot belang voor de
inkomensvorming in de land- en tuinbouw en dient volgens het
Landbouwschap een hoeksteen van het landbouwbeleid te
blijven. Gewezen kan daarbij worden op:
- de toenemende aandacht voor de "middenbedrijven"
- vaktechnische voorlichting, omdat vaktechnische handelingen
voor het bedrijfsresultaat van doorslaggevende betekenis zijn
- voorlichting aan bedrijven die zich op moderne wijze hebben
ontwikkeld, maar om een doeltreffende nazorg door de voor
lichting vragen
- voorlichting aan en begeleiding van jonge agrariërs bij
bedrijfsovername
- de belangrijke taak die de voorlichting heeft bij het doorgeven
van onderzoekresultaten van instituten en proefstations.
kansen" krijgen. Voor hen moet de inkomensontwikkeling
parallel lopen met vergelijkbare groepen werknemers. Terecht
wordt in de regeringsnota aandacht besteed aan de specifieke
functie van het inkomen voor de zelfstandigen in land- en tuin
bouw en aan de gevolgen daarvan voor de fiscale en sociale
wetgeving. Deze uitgangspunten zullen volgens het
Landbouwschap moeten doorwerken in het te voeren beleid.
Bij een discussie over een invoering op langere termijn van een
gegarandeerd minimuminkomen voor zelfstandigen, is de land
en tuinbouw in hoge mate betrokken. Een naar verhouding
grote groep van agrarische zelfstandigen kunnen op hun bedrijf
minder verdienen dan een inkomen vergelijkbaar met het
minimumloon.
Het Landbouwschap acht het geen eenvoudige zaak om de
suggestie omtrent een gegarandeerd minimum inkomen voor
zelfstandigen nader uit te werken. Een probleem daarbij is
bijvoorbeeld hoe de nadelige gevolgen voor de structurele
ontwikkeling voorkomen moeten worden.
Het Landbouwschap heeft zich daarom uitgesproken voor het
opstellen van zogenaamde deelregelingen, die gericht zijn op de
groepen met zeer lage inkomens. Op deze wijze zou de gedachte
van een minimuminkomen stapsgewijs worden doorgevoerd. In
de nabije toekomst zal de komende Algemene
Arbeidsongeschiktheidswet soulaas bieden aan degenen, die ten
gevolge van arbeidsongeschiktheid een laag inkomen behalen.
Op korte termijn zouden deze reqelingen aanqevuld kunnen
worden met een speciale regeling voor oudere agrariërs zonder
mogelijkheden om hun bedrijf aan te passen of zich om te
scholen. Voor agrariërs die op korte termijn naar een ander
beroep willen overgaan, zou een tijdelijke inkomensaanvulling
een oplossing kunnen zijn. Volgens het Landbouwschap is dit
mogelijk door de de werking van de Wet Werkloosheids
Voorziening (WWV) uit te breiden tot de zelfstandigen.
Het bestuur van het Landbouwschap heeft in zijn vergadering
van 1 oktober j.l. besloten met minister Boersma van Sociale
Zaken van gedachten te wisselen over de regeringsnota
Inkomensbeleid.
Het Landbouwschap onderschrijft het uitgangspunt, dat de
zelfstandigen binnen de lijnen van het inkomensbeleid de "eigen
Het Landbouwschap acht het juist, dat er in het regeringsbeleid
meer aandacht wordt besteed aan de (te) lage inkomens, maar
het voegt er aan toe, dat dit niet mag leiden tot het achterwege
laten van beleidsmaatregelen ter versterking van de gehele land
en tuinbouwsector. Verbetering van het markt- en prijsbeleid en
het structuurbeleid blijft geboden, evenals een betere
aanpassing van de zelfstandigen in het fiscale en sociale beleid.