LANDBOUWSCHAP Kritische kanttekeningen bij het (II) Rapport „De Jonge Agrariër" Zorgen om grondwater 13 van 3 C.J.O. stuurgroep „Landbouwbeleid" Zoals de vorige week in het kom- mentaar op het rapport „De Jonge Agrariër" al is aangestipt, heejt in de Stuurgroep een uitgebreide dis- kussie plaatsgevonden over het uit gangspunt dat de kommissie heejt gehanteerd bij de bestudering van de problematiek en ook bij de door haar ontwikkelde voorstellen en aanbevelingen. Het resultaat van deze diskussie is hieronder weerge geven. JYE Stuurgroep is van mening dat het rapport van de kommissie op het eerste gezicht een veel beloven de indruk maakt. Bij de bespreking van het rapport gaat het echter niet alleen om de voorstellen en aanbevelin gen op haalbaarheid en effekt te toetsen, maar ook om de uitgangspunten die tot de voorstellen hebben geleid. De belangrijkste vraag die aan het rapport moet wor den gesteld is of de problematiek op de juiste wijze is geanalyseerd en of met de voorstellen aan de onge agrariër enig perspektief in het vooruitzicht wordt ge steld. UET feit de kommsisie in ieder geval erkent dat er zo 1 iets bestaat als de problematiek van de jonge agra riër is zonder meer positief. Dat daar dan iets aan ge daan moet worden is ook een belangrijke stap vooruit in de belangenbehartiging van de jonge agrariër. De kommissie meent dat deze problematiek niet los gezien kan worden van de moeilijkheden in de agrarische sek- tor in zijn geheel. Dat is volkomen terecht, maar die mening leidt wel tot een interessante konklusie. N.l. dat de kern van de pro blematiek van de jonge agrariër voortvloeit uit het hui dige landbouwbeleid. Een aantal citaten uit het rapport zelf onderstrepen en ondersteunen die konklusie: Zo noemt de kommissie als kern van de moeilijkhe den in de agrarische sektor het feit „dat de ontwikke ling van de prijzen van landbouwprodukten achter blijft bij het verloop van de kosten" De inkomensvorming komt daardoor onder druk te staan, en deze geringe in- komens-kapaciteit is er de oorzaak van dat o.a. de mee werkende zoons geen adequate beloning ontvangen en daardoor niet in staat zijn voldoende eigen vermogen op te bouwen om het bedrijf over te nemen en voort te zetten. Het onvoldoende eigen vermogen wordt de es sentie van de specifieke problemen van de jonge agra riërs genoemd. Dit is dus een duidelijke oorzaak ge volg redenering. De kommissie geeft dus zelf aan wat de oorzaak is van deze problematiek: het huidige landbouw beleid. De kommissie stelt verder dat de financiële problemen een onderdeel van de problematiek vormen. Hoewel ze zich in haar opdracht moest beperken tot deze financiële problemen (wat ook te merken is aan de aangetrokken leden-deskundigen) worden ook andere, meer sociaal- psyChologische problemen genoemd, zoals: de bedrijfsgebondenheid: het niet beschikken over voldoende vrije tijd; de psychologische druk op de jonge boer door een on zekere inkomensontwikkeling en een onzekere toe komst: noodzaak tot voortdurende schaalvergroting; het gevoel zich in een „afvalrace" te bevinden en de onzekerheid over de toekomst als men tot de afval lers behoort; steeds verdergaande eisen van buitenaf; het gevoel tot een minderheidsgroep te behoren; het besef dat de meewerkende vrouw in feite vaak niet beloond kan worden; de zorg om de eerste levensbehoefte vanwege de zwa re financiële verplichtingen; de verontrusting over het gevoel dat het landbouw beleid de problemen niet oplost; de toenemende afhankelijkheid van de agrariërs door de integratie in de agribusiness, en de ongerustheid over de konkurrentie door mam- moetbedrijven. OORZAKEN VAN DE PROBLEMATIEK AOK t.a.v. dit soort problematiek moet de vraag gesteld worden wat de kommissie als oorzaken ziet. De inkomensdruk, veroorzaakt door de achterblijvende prijzen (markt- en prijsbeleid), wordt de kern van de zaak genoemd. Om dit euvel te kompenseren wordt d.m.v. een struktuurbeleid voortdurend gestreefd naar een hogere produktiviteit Dit brengt een onontkoombare schaalvergroting met zich mee. Een feit is dat dit niet alleen de financiële problematiek versterkt (een grotere vermogensbehoefte), maar juist die problemen van psy chologische druk en onzekerheden, van bedrijfsgebon denheid en de „afvalrace" veroorzaakt, zoals ook de kom missie heeft aangegeven. De financiële problemen vloeien voort uit het markt en prijsbeleid, de andere (sociaal-psychologische) uit het gevoerde struktuurbeleid (schaalvergroting en afvloei ing). Er is dan ook geen andere konklusie mogelijk dan dat de kern van de problematiek van de jonge agrariër voortvloeit uit het totale landbouwbeleid. Het is dan ook te betreuren dat desondanks de kom missie van mening is dat liet niet tot haar taak behoort de opgeworpen vragen te beantwoorden, en ze zich ver der baseert op het HUIDIGE Landbouwbeleid. WAAROM GEEN VERANDERINGEN AANBEVOLEN? jVAT dit niet haar opdracht is, is juist. Maar waarom dan geen konklusie die zelf zegt dat het beleid ver anderd moet worden om de bestudeerde problematiek op te lossen, of een aanbeveling om een studie maken waar in de totale problematiek wordt behandeld. Welke waared heeft dan de opmerking dat de voorkeur van de kommissie uitgaat naar het „wegnemen van de oorzaken, boven symptoombestrding?" Dreigt daarmee bovengenoemde opsomming van de problemen niet te vervallen tot meelijwekkend verhaal? Blijft de uitspraak van de kommissie n.l. dat het „een ge zamenlijke taak voor man en vrouw is, het ruimte schep pen voor vrije tijd, voor zichzelf .en de kinderen, het sociaal fungeren in de samenleving daarmee niet een ideaal inplaats van een perspektief? BEPERKINGEN LANDBOUWBELEID ERKENT FEN aantal hieronder volgende kanttekeningen en vraagtekens maakt duidelijk dat ook de kommis sie moeite heeft gehad om enerzijds uit te gaan van het huidige landbouwbeleid terwijl zij anderzijds beperkin gen van dit beleid onderkent. De kommissie beperkt zich bij de behandeling van de problematiek (en in de voorstellen en aanbevelingen) tot de groep van „jonge en toekomstige bedrijfshoof- den". Ongerust is de kommissie over het verschijnsel dat teveel jongeren een te klein bedrijf overnemen. In de gebruikte statistieken lezen we dat er in 197.5 naar schatting 27.000 meewerkende zoons zijn en in 1980 20.000. Worden de 12.000 opvolgers op bedrijven beneden de 110 sbé's van de te nemen maatregelen uitgeslo ten en moeten hun belangen anders en elders behar tigd worden; door 'het ministerie van sociale zaken i.p.v landbouw? In het rapport wordt niet duidelijk gemaakt hoe groot de groep is die van de voorstellen kan profiteren (53 miljoen per jaar, aldus de heer Van Campen in het Landbouwschap). Een gunstige uitzondering zal de toepassing van de EEG-richtlijnen over het edukatief verlof zijn die voor alle jonge agrariërs toegepast kan worden. Het huidige natuurlijke selektieproces wordt in zijn algemeenheid onder de huidige omstandigheden en mogelijkheden een gunstige invloed niet ontzegd. Maar deze opmerking wordt weer gerelativeerd door ande ren, zoals dat niet altijd de juiste man op de juiste plaats komt, dat er ongelijkheid in kansen bestaat om een maatschappelijke positie als agrariër op te bou wen gezien de ongelijke startsituatie (eigen vermo gen). Daarom is volgens de kommissie bijsturing van het selektieproces vereist, hoewel er niet gewerkt mag worden met algemene vestigingseisen, maar met in dividuele beoordeling. Het doet op zijn minst tegen strijdig aan, als gesteld wordt dat het zo moeilijk is algemene vestigingseisen of normen aan te leggen en men daar verder van afziet, terwijl om toch voor de voorstellen in aanmerking te komen er wel weer nor men of eisen worden gehanteerd. De kommissie vraagt zich af of het niet gewenst is dat er meer jongeren (Zie verder pag. 15) B. A. BOKMA Afdeling Voorlichting MEDERLANDERS gaan door voor een schoon volkje. Natuurlijk geeft ons dat voldoening. De keerzijde van de medaille is, behalve een flink brok watervervui ling door wasmiddelen, ook een aanzienlijk waterver bruik. Water, tenminste schoon water, begint een bijna schaars artikel te worden. Weliswaar hoeft het water nog niet op de bon. maar er moet wel hard gewerkt wor den om de voorziening in de toekomst veilig te stellen. De regering heeft daarom in 1972 een structuurschema voor drink- en industriewatervoorziening opgesteld. In dat schema worden plannen ontvouwd over de water winning. Die plannen raken ook de land- en tuinbouw. Daarom volgt het Landbouwschap, als een bok op de ha verkist, deze plannen en probeert het invloed daarop uit te oefenen Geschat wordt dat de hoeveelheid waterverbruik in het jaar 2000 bijna 4000 miljoen m3 zal bedragen. Daarbij is ervan uitgegaan dat ons land dan ongeveer 16 miljoen inwoners zal tellen. Voor huishoudelijk gebruik zal to taal zo'n 1200 miljoen m3 nodig zijn en voor industrieel verbruik 2300 miljoen m3. In de land- en tuinbouw zou dan ongeveer 100 miljoen m3 verbruikt worden. Anno 1975 wordt het totale waterverbruik geschat op circa 2000 miljoen m3. In de komende vijf-cn-twintig jaar zal er naar verwachting dus en verdubbeling van het ver bruik plaats vinden. LEVENSBELANG VOOR LAND- EN TUINBOUW WATER is voor land- en tuinbouw onmisbaar. Zonder water kunnen vee en planten niet leven. Dat bete kent niet alleen zorg voor volle drinkbakken voor het vee. maar ook voor het grondwater. Vooral dit laatste vervult het Landbouwschap met zorg. De belangrijkste waterbron is het grondwater. Onge veer 65 rc van de totale waterbehoefte wordt gedekt door de winning van grondwater. Het resterende deel wordt geput uit oppervlaktewater. In het eerder genoemde structuurschema van 1972 wordt ervan uitgegaan, dat de totale beschikbare hoe veelheid grondwater voor drink- en industriewatervoor ziening ongeveer 1900 miljoen m3 per jaar is. Het Land bouwschap zet daar een -groot vraagteken bij, want het is bijzonder bezorgd over de onttrekking van grondwa ter. In bepaalde streken van het land ondervindt de landbouw nu al de nadelige gevolgen van de grondwa- De aanleg van spaarbekkens, transportleidingen, enz., vragen planologische maatregelen, waar de landbouw ook weer betrokken is. terwinning door waterleidingbedrijven. Sloten zijn droog komen te staan met als gevolg, dat het vee in de weide op een andere manier van water voorzien moest worden en ook afrasteringen gemaakt moesten worden. Minder in het oog springend, maar daarom niet minder erg, zijn de gevolgen voor de gewassen die door watergebrek in groei achterbleven of zelfs verdroogden. SCHADE AANTOONBAAR MAKEN UET Landbouwschap is voor de gedupeerden in de bres gesprongen en wist in vele gevallen een gunstige regeling voor hen te treffen Overigens is het wel zo, dat het onttrekken van water uit de bodem niet zonder meer betekent dat de stand van het grondwater lager wordt Het kan zijn dat bepaalde lagen in de bodem aanwezig zijn, die het water niet doorlaten, maar zelfs wanneer die lagen er wel zijn, kunnen er breukvlakken in voorko men waardoor het water in de hogere lagen toch ook weggepompt wordt. Omdat het directe verband tussen wateronttrekking aan de bodem en schade voor land- en tuinbouw vaak moeilijk is aan te tonen, zijn grondige onderzoekingen nodig. Het Wageningse Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding (ICW) heeft ta bellen opgesteld waaruit de invloed kan worden afge lezen van de daling van grondwater op de stand van de gewassengroei. Aan de hand van deze tabellen kan, re kening houdend met nog andere omstandigheden, de schade nauwkeurig worden bepaald. Op nog een andere manier kan de landbouw nadelige gevolgen ondervinden van waterwinning. Bedrijven bin nen een waterwingebied lopen de kans beperkingen opge legd te krijgen betreffende het gebruik van bepaalde stoffen (bijv. bestrijdingsmiddelen). Dergelijke beper kingen kunnen ook tot aantoonbare schade leiden, die vergoed moet worden. BETROKKENHEID GEZIEN deze betrokkenheid van land- en tuinbouw bij de drinkwatervoorziening heeft het Landbouwschap de taak op zich genomen bij de overheid aan de bel te trekken. Dat is gebeurd door voor gedupeerde boeren een schaderegeling te treffen. Dat gebeurt ook door mee te helpen het toekomstige watervoorzieningsbeleid uit te stippelen. Een van de punten daarbij is, dat het Land bouwschap bij de overheid heeft aangedrongen haast te maken met voorzieningen voor de winning van opper vlaktewater. Omdat de kwaliteit van het oppervlakte water op zijn minst verdacht is te noemen, zijn daarvoor „kunstgrepen" nodig, zoals de aanleg van spaarbekkens en grote transportleidingen. Dat vraagt op zijn beurt planologische maatregelen, waar de landbouw dun ook weer bij betrokken is, want voor dergelijke voorzienin gen is grond nodig, dezelfde grond die hu voor landbouw doeleinden wordt gebruikt Kortom, langs vele wegen is de landbouw betrokken bij de watervoorziening. Wij zijn een schoon volkje; het Landbouwschap weet ervan mee te praten!

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1975 | | pagina 13