Goede inkomensmogelijkheden met schapen Mogelijkheden bij ver strekking van krachtvoer aan melkvee is Ir C. A. S ZWETSLOOT LEI-gedetacheerde bij het Proefstation voor de Rundveehouderij In een gesprek over Schapenhouderij kan men het ge makkelijk zó voorstellen dat het houden van schapen een goudmijn kan betekenen. Stel dat een ooi, die eind okto ber is gedekt, in de laatste dagen van maart twee lamme ren werpt. Bij een goede voeding eerst moedermelk, daarna gras groeien die beide lammeren in zes maan den uit tot prima slachtrijpe dieren. Op basis van 23 kg geslacht gewicht a 8 leveren ze per stuk 184, dus sa men 368 op. Voeg daarbij de waarde van het vlies ad 15 en er is een bruto-opbrengst van 383. De vraag is nu of deze opbrengstberekening juist is en welke kosten er tegenover staan. Wij zullen dit nader bekijken. CIJFERS UIT DE PRAKTIJK De produktiekosten van het houden van een ooi zijn door het LEI berekend op 275. Dit getal is gebaseerd op de opbrengsten en kosten in de schapenhouderij zoals die op ruim 100 bedrijven met medewerking van schapen houders en schapen voorlichters op praktij kbedr ij ven zijn waargenomen (zie tabel). Resultaten schapenhouderij, gem. in gld per bij de ram toegelaten ooi Opbrengsten Omzet en aanwas Wol Totaal Kosten Arbeid Voeding Rente dieren Huisvesting/afrastering Gezondheidszorg Diverse kosten Totaal Airbeidsopbrengst 110 76 Bij de kosten zijn arbeid en voeding wel de belangrijk ste posten. Wij gaan er van uit dat het houden van kleine koppels schapen toch wel 10 arbeidsuren per dier per jaar vergt. Bij grotere aantallen zou de arbeidstijd sterk kun nen dalen, maar daar zal nog verder op gestudeerd wor den. OPBRENGSTEN GEMIDDELD MINDER HOOG DAN WEL EENS WORDT GEDACHT In de tabel komen de opbrengsten heel wat lager uit dan de 383 die in de inleiding werd vermeld. Hoe zit dat nu eigenlijk? Twee geboren en grootgebrachte lammeren per ooi komt in de praktijk wel voor, maar gemiddeld mag slechts op 1,5 gerekend worden. Normaal wordt 10 van de toegelaten ooien niet drachtig, zodat men bij 170 ge boren lammeren per 100 worpen, slechts iets meer dan 150 lammeren per 100 toegelaten ooien overhoudt. Nu sterft 12 van de geboren lammeren, waarvan vele op zeer jonge leeftijd Men houdt dus 132 grootgebrachte lammeren per 100 toegelaten ooien over. Deze 132 zijn niet alle voor de verkoop, want elk jaar wordt ook zo'n 20 tot 30 van de fokooien uitgeselekteerd, waarvoor dan lammeren in de plaats komen. Verder dient men zich te realiseren dat per 100 ooien nog een zeven grote die ren sterven, zodat ook dit de verkoop verlaagt. TOEKOMST VOOR SCHAPENHOUDERIJ Bijna van jaar tot jaar is het aantal schapen en zelfs het aantal schapenhouders sterk uitgebreid. Telde ons land in mei 1969 nog geen 250.000 fokooien, in 1975 was dit bijna 340.000 stuïs, dus een uitbreiding met 36 in zes jaar tijd. In het afgelopen jaar was er geen uitbrei ding, maar een zeer lichte inkrimping. Op basis van de enorme aantallen lammeren en schapen, die in 1974 zijn geslacht, namelijk bijna 600.000 stuks, zou men een gro tere teruggang van het ooienbestand hebben kunnen ver wachten. Nu moeten wij voorop stellen, dat ons land, zeker in vergelijking met rundvee, weinig schapen heeft. Van de totale graskonsumptie in ons land nemen de schapen maar ongeveer 2 voor hun rekening. Op die basis kan men stellen, dat bijv. een verdubbeling van het schapen bestand, maar nauwelijks konkurrentie betekent voor de melkveehouderij. We mogen dus vaststellen dat er reeds een belangrijke uitbreiding van de schapenhouderij in Nederland in de zeventiger jaren aan de gang is De resultaten van de LEI-boekhoudingen tonen daarbij aan dat er redelijk goede resultaten worden behaald. Een belangrijke vraag is dan ook op welk soort bedrijven, en in welke regio's van Nederland een verdere uitbreiding van de schapen houderij verwacht zal mogen worden. De meest traditionele vorm van schapenhouderij is wel het houden van schapen naast melkvee. Als een extra voordeel daarbij wordt vaak de gunstige invloed van schapen op de graslandkwaliteit genoemd. Toch zal deze vorm van schapenhouderij voor de toekomst waarschijn lijk geen grote perspektieven openen. In onze schapen- rijkste provincie Noord-Holland met ca 35 van de lan delijke ooien op 18 van de nationale schapenbedrijven zou best enige teruggang kunnen komen. Uit daartoe op gezette begrotingen komt naar voren dat opvoering van de melkveebezetting, dus het houden van enkele koeien extra, een betere beloning geeft dan enkele tientallen schapen in plaats van enkele koeien meer. Een meer moderne wijze van schapenhouden is het zo genaamde intensieve systeem. Een behoorlijk groot areaal grasland, alleen voor schapen, geeft ook mogelijk heden om veel schapen te houden. En juist de grotere koppels geven in de bedrijfsvoering een kans op efficiën te arbeidsbenutting. Een belangrijke vraag bij het intensieve systeem is, hoeveel schapen er per ha gehouden kunnen worden. Dit is met name ook op de C.R. Waiboerhoeve een belangrijk punt van onderzoek. Ruim gesteld zal dit tien tot twintig ooien per ha z.ijn, mede afhankelijk van de stikstofgift. Hoe meer schapen, hoe moeilijker een goede gezondheid is te handhaven. Vooral kan men hierbij denken aan wormen en leverbot. Met veel schapen en lammeren per ha dient men er voorts op bedacht te zijn dat juist in de maanden augustus, september en oktober, de lammeren veel gras nodig hebben. Wie alle geboren lammeren zelf op de weide slachtrijp wil maken, moet zich beperken in het aantal ooien per ha. Wie ook de mogelijkheid onder ogen ziet om zes- tot achtweekse zuiglammeren te ver kopen ('het Texelse systeem) kan verder gaan met het aantal ooien per ha. Bij grotere, meer ekonomische eenheden, van bijv. on geveer 100 fokooien, zal men moeten rekenen met een arbeids'behoefte van ongeveer een kwart manjaar. Bij nog grotere eenheden speelt de ongelijkmatige arbeids- film in de schapenhouderij een grote rol. Schapen vragen relatief veel arbeid in de winterperiode en dan weer speciaal in de tijd van het af lammeren. De uitbreiding van de schapenhouderij houdt mede verband met de geringe rentabiliteit van de kleinere melkveebedrijven. In de statistiek zien wij al jaren dat steeds minder boeren een kleinere eenheid melkkoeien houden. Het aantal bedrijven met minder dan 30 koeien neemt elk jaar met ca 7500 stuks af en het aantal bedrij ven met meer dan 30 melkkoeien groeit daarentegen niet ca 3000 per jaar. Dit betekent o.a. dat nogal wat melk veehouders met een beperkt aantal koeien omzien naar een alternatief graslandgebruik. De ervaringen met vet- weiderij zijn zodanig, dat schapen meestal geprefereerd zullen worden boven deze vorm van rundvleesproduktie. Soms biedt ook maisteelt een alternatief. In zo'n geval moet de grond echter voor maisteelt geschikt zijn, het geen voor veel van ons huidige graslandareaal niet het geval is. Ook op de veredelingsbedrijven houdt men graag wat grasland aan, waarop schapen heel goed passen. Dit be treft dus pluimvee- fokzsugen- en ook vleesstierenbe- drijven- Er zijn dus nogal wat mogelijkheden voor uit breiding. Op bedrijven met veel mest varkens passen schapen niet wegens de grote hoeveelheid koper in var- kensmest, die schadelijk is voor schapen. Onze belangrijkste schapenprovincies, t.w. Noord-Hol land, Friesland, Zuid-Holland en Groningen telden in 1969 samen 78 van de Nederlandse ooien. In 1974 was dit gedaald tot 73 Dit wil dus zeggen, dat er steeds sprake is van een, nu nog geringe, verplaatsing van de schapenhouderij van de kustprovincies naar de zand gronden. Juist in die zandprovincies kan de schapen houderij meer gaan betekenen. Een eventuele sterke uit breiding van de schapenhouderij hangt dan ook vooral af van de ontwikkeling in deze gebieden. ONDERZOEK Op de Waiboerhoeve, met 200 ooien op 11 ha grasland, heeft men zich vooral toegelegd op vergroting van het aantal lammeren per ooi met behulp van bronstinduktie en -synchronisatie. De synchronisatie 'heeft in elk geval geleid tot meer gespreide en daardoor in de arbeidsorga nisatie gemakkelijker op te vangen arbeidspieken. Graag zouden iwij hebben gezien dat er nog; wat meer laimmeren waren geborer}. We zouden ook wensen, dat het op stal slachtrijp riiaken van lammeren met krachtvoet of an derzins op een wat goedkopere wijze zou kunnen. Het huidige schapenonderzoek op de Waiboerhoeve dient in ieder geval voortgezet te worden. Uitbreiding van het onderzoek, door veel me?r schapen te. houden, stuit he laas op het probleem dat kultuurgrond ook op de Wai boerhoeve een schaars goed is. Een onderzoekprojekt van het IVO, namelijk op 't Gen, is het verbeteren van het ekonomisch resultaat door middel van kruisingen. Het Texelse ras is goed, maar wij mogen de ogen niet sluiten voor eventuele gunstige erfelijke eigenschappen van andere, dus buitenlandse, rassen. Het kruisen met vruchtbaarder en sneller groeiende rassen kan voor de inkomensmogelijkheden van de Nederlandse schapen houders van betekenis worden DE KERNPUNTEN Wij kunnen de toekomst van onze schapenhouderij op timistisch tegemoet zien. Op de markt van de Europese Gemeenschap liggen zonder meer goede mogelijkheden om kwaliteitsvlees af te zetten. Gezien de ekonomische pro-blematiek van de kleinere melkveestapels, die onge twijfeld nog verder toe kan nemen, biedt de schapenhou derij, wellicht vaker dan wij denken, perspektieven. De huidige en toekomstige schapenhouders zullen moeten streven naar een goede vruchtbaarheid en een laag sterf tecijfer, omdat vooral deze punten in hoofdzaak bepalend zijn voor het resultaat. Het gebruik van krachtvoer dient beperkt te blijven. Zowel uit de praktijkboekhoudingen als uit de lopende proeven komt naar voren dat er steeds een optimaal gebruik gemaakt dient te worden van wei- degras. 1972/73 1973/74 1974/75 233 210 17 15 250 225 90 105 125 93 100 20 23 11 11 8 8 8 7 230 254 275 (Vervolg van pag. 11) gespreide opname zou in dit opzicht wenselijk zijn. Dit houdt in dat het krachtvoer gedeeltelijk of geheel ver strekt moet worden buiten de melkstal. AUTOMATEN BUITEN DE STAL a. ongekontroleerde verstrekking De eenvoudigste uitvoering is een automaat met onge kontroleerde en daardoor onbeperkte dosering.. Deze automaat wordt in de praktijk gebruikt om hoogproduk- tieve koeien buiten de melkstal extra bij te voeren. De hoogproduktieve koeien krijgen daarvoor een sleutel aan de halsband. Als deze koeien bij de voederautomaat ko men, treedt deze in werking en blijft werken zo lang de koe bij de automaat staat. Een nadeel is dat men niet weet hoeveel elke koe opneemt. De eerste opnamebepa lingen geven een zeer grote variatie aan tussen de opna me van de diverse koeien. Om verantwoorde conclusies te trekken zal het onderzoek voortgezet moeten worden. b. gekontroleerde verstrekking Een automaat waarbij de hoeveelheid per dier geregeld kan worden is vorig jaar op de proefboerderij van het IMAG beproefd. Vanwege de goede resultaten zal deze automaat dit jaar op afdeling III van de Waiboerhoeve worden ingezet Dit apparaat is uitgerust met een elec- tronisch koeherkenningssysteem. Bij dit systeem kan voor elk individueel dier elke hoeveelheid automatisch worden gedoseerd. De vastgestelde hoeveelheid kracht voer per koe wordt over een bepaalde tijd uitgesmeerd. Als de koe niet alle krachtvoer achter elkaar opneemt is in het geheugen van de machine bekend hoeveel nog verstrekt moet worden. KRACHTVOER IN DE VOERGOOT a. groepsvoedering Bij het geheel of gedeeltelijk verstrekken van kracht voer in de voergoot wordt groepsvoedering toegepast in plaats van individuele voedering. Ook bij het gebruik van een vastzethek is de mogelijk heid van bevreten zó groot dat dit met groepsvoedering kan worden vergeleken. Bij het indelen van de koeien in produktiegroepen zal het bevreten minder zijn. In een voerligboxenstal, met een voerbreedte per dier van 110 cm lijkt het wat meer op individuele voedering, zoals op een grupstal. b. kompleet rantsoen Bij een kompleet rantsoen wordt ruwvoer en kracht voer met een voermengwagen gemengd en voor de koei en gebracht. De verhouding tussen ruwvoer en kracht voer kan afhankelijk van de hoogte van de produktie van de betreffende groep ruimer of nauwer gekozen worden. Uit literatuurgegevens is niet gebleken dat groepsvoe dering van krachtvoer tot slechtere resultaten leidt dan individuele voedering. Het is echter gewenst dat er meer doelgericht onderzoek verricht wordt op dit gebied. Voor alsnog moeten we het verstrekken van krachtvoer buiten de melkstal als een van de reële mogelijkheden zien om de opname van grote hoeveelheden krachtvoer te reali seren OMSTANDIGHEDEN BEPALEN KEUZE VAN HET SYSTEEM De keuze van het systeem van krachtvoerverstrekking wordt voor een groot deel bepaald door de omstandig heden in de stal. De voerbreedte per koe, de mogelijk heid tot groepsindeling en de grootte van de veestapel spelen een belangrijke rol bij de keuze. Bij een beperkte voerbreedte waarbij niet alle dieren tegelijk kunnen vre ten kan gebruik gemaakt worden van een krachtvoer- automaat buiten de melkstal. Men moet hierbij echter wel bedenken dat de niet gekontroleerde krachtvoer- automaat in principe een onbeperkte voedering van krachtvoer is en dat daarbij grote variaties in opname verwaod^t mogen worden met alle gevolgen van dien. An derzijds is de gekontroleerde automaat nog in ontwikke ling en zal de prijs .hiervan beduidend hoger liggen. Voor grotere bedrijven kan bovendien gedacht worden aan ge mengde rantsoenen (nïengwagen). In het laatste geval moet men echter wel de mogelijkheid hebben om de melkgevende koeien in minstens 2 groepen te verdelen. Bij een niet beperkte voerbreedte (d.w.z. dat alle die ren tegelijk vreten) heeft men ook deze zelfde mogelijk heden, maar bovendien kan men in dit geval ook het krachtvoer geheel of gedeeltelijk aan het voerhek geven. Bij voerligboxen waarbij het meestal om kleinere groe pen koeien gaat, kan ook zonder grote bezwaren kracht voer in de voergoot verstrekt worden.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1975 | | pagina 12