KNLC
Keerpunt voor
landbouwbeleid
7
POSITIE ZELFSTANDIGEN ONVOLDOENDE
VERBETERD
T)E memorie van toelichting bij de landbouwbegroting
1976 begint weer met een hoofdstuk Beleidsvoor
nemens. Het hangt er natuurlijk maar van af wat onder
beleidsvoornemens wordt verstaan, maar nieuwe initia
tieven en plannen heeft de minister van landbouw in elk
geval nauwelijks. En wat de versterking van het agrarisch
produktie-apparaat betreft, verbetering van de Neder
landse concurrentiepositie e.d. lijkt er inderdaad een om
slag op te treden.
Het landbouwonderwijs blijft de volle aandacht genie
ten. Maar in de sfeer van bedrijfsontwikkeling en verbete
ring van produktie-omstandigheden en afzetpositie zet dé
afbraak zich in. Geen verhoging en hier en daar verlaging
van subsidies voor b.v. verbetering van marktstructuur
en exportbevordering. Matige aanpassing van subsidies
voor de voorlichting door organisaties. Dezelfde bijdrage
voor het Ontwikkelings- en Saneringsfonds.
Wie rekende op iets nieuws b.v. op hulp voor jonge
agrariërs of voor kleinere investeringen op de zgn. mid
denbedrijven komt bedrogen uit.
Er zit op een enkele plaats nog wel groei in de land
bouwbegroting. Personeelsuitbreiding is voorzien bij de
Cultuurtechnische Dienst, omdat er veel meer werk komt
door natuur- en landschapsbescherming. En bij Staats
bosbeheer om dezelfde reden. De indruk laat zich vesti
gen dat het (voort)bestaan van 'n groot stuk ministerie
van landbouw steeds meer moet worden gerechtvaardigd
met aktiviteiten ten dienste van landschap en milieu.
LIEF VOOR HET LANDSCHAP
IJ£T beleid blijft er onverkort op gericht het uitvoe-
ringsprogramma ruilverkavelingen van in totaal
160.000 ha in 1975 t/m 1978 te verwezenlijken. Er is veel
optimisme voor nodig om hierin te blijven geloven. Want
voor de uitvoering van ruilverkavelingswerk wordt in 1976
173 min beschikbaar gesteld tegenover in 1975
ƒ195 min. De bijdragen van Brussel en van derden zul
len dit verschil niet goed maken. We moeten bedenken,
zegt de minister, dat we toch al bezig zijn minder in uit
voering te nemen, en dat de uitvoeringskosten per ha
meevallen!
De bijdragen voor waterschaps- en gemeentewerken
gaan terug van ƒ40 naar 35 min hetgeen als „voldoen
de" wordt aangemerkt.
De SBL, onder te brengen in een afzonderlijke direk-
tie, zal zeker geen aktiever aankoopbeleid gaan voeren.
Het succesnummer, particuliere cultuurtechnische wer
ken, zal worden voortgezet als er weer financiële ruim
te voor is. Op het moment is al 225 min toegezegd.
Voor 1976 is 58 min uitgetrokken voor PCW, kavelruil
en bedrijfsverplaatsing samen.
Over een stelsel van beheersvergoedingen volgens de
bekende relatie-nota geen nieuws, er wordt wel weer uit
drukkelijk gewezen op toepassingsmogelijkheden in Ne
derland van de „EEG-bergboerenregeling" (die maar ka
rige vergoedingen in het vooruitzicht stelt).
De minister acht de verantwoordelijkheid van zijn de
partement voor de instandhouding en verbetering van de
landschappelijke kwaliteit van het buitengebied bijzon
der groot. „Gelukkig voel ik mij daarbij gesteund door
een groeiende publieke belangstelling. Voor een belang
rijk deel is die openbare mening met betrekking tot het
landschap thans gericht op het behoud van bestaande
waarden in natuur en landschap". Er zal meer aan „land
schapsbouwkundig" onderzoek worden gedaan. Ook
wordt medegedeeld dat het LEI klaar is om in opdracht
van lagere overheden onderzoek te doen naar de land
bouwkundige ontwikkeling en de daarmee gemoeide
ruimtelijke waarden. Het landbouwkundig onderzoek
krijgt hier en daar ook wat meer personeel. Extra aan
dacht krijgt ook de relatie tussen landbouw en andere
maatschappelijke aktiviteiten en daarom krijgen andere
ministeries de gelegenheid onderzoekbeleid en -program
ma's te beïnvloeden(?).
BEZUINIGINGEN IN DE TOEKOMST
IJ OE-staat het met de positie van Landbouw en Vis
serij te midden van andere begrotingshoofdstuk
ken. De rijksbegroting 1976 is de begroting van de grotQ
gok en het rekord-tekort. De opleving van de bedrijvig
heid zal nog op zich laten wachten tot volgend jaar en
tot dan zal de werkloosheid blijven stijgen. Die zal niet
helemaal verdwijnen door die opleving en de nu gehan
teerde soort direkte steunmaatregelen zullen onvoldoen
de zijn. De regering is nu bereid om in zoverre overstag
te gaan dat ze de arbeidskosten wil beheersen. De voort
gaande, geringere economische groei vermindert de ge
wone ruimte in de begroting voor nieuwe maatregelen.
Als dit huidige beleid wordt voortgezet (met inbegrip van
vorig jaar toegepaste, tijdelijke belastingverlichting) en
de aardgasprijzen (ook inkomstenbron voor de over
heid) worden verhoogd, dan ontstaat een tekort aan in-
De belangstelling voor de instandhouding en verbetering
van de landschappelijke kwaliteit is bijzonder grootI
komsten. Daarin moeten dan de belastingverhogingen
voorzien, die inmiddels al uitgelekt zijn; een procent-punt
verhoging van loon- en inkomstenbelasting* (behalve voor
laagste inkomens), waartegenover de inflatie-correctie
voor 80 wordt toegepast (behalve voor de hoogste
inkomens). BTW van 16 naar 18%, hogere belasting op
alcohol, tabak, motorrijtuigen en assurantie. Er staan
enkele verlichtingen tegenover per 11'76, waar voor
al zelfstandigen van profiteren, waarover straks.
Maar naast dit gewone werk, gooit de regering er nog
eens extra 3 mrd. tegenaan. Voor de helft extra over
heidsbestedingen, overigens een grote storting in de
kinderbijslag en een belastingderving door de BTW-ver-
hoging pas op 17'76 te doen ingaan. Met dit alles
gaat dan ook een record-financieringstekort gepaard, dat
maar voor een klein deel door leningen kan worden ge
dekt. Dus zal de bankbiljettenpers sneller moeten draaien.
De gok is dat de situatie zodanig zal verbeteren, dat
later weer afroming kan plaats hebben.
De bedoeling is de arbeidskostenstijging beneden de
10% te houden, er is iets werkelijke koopkrachtverbete
ring voor de werknemers mogelijk. Werkgevers en werk
nemers moeten dan wel willen meewerken. De overheid
is bereid om haar uitgaven gericht te beheersen.
De landbouwbegroting slaat wat de bezuinigingen be
treft nog niet zo'n slecht figuur; Defensie en Verkeer en
Waterstaat laten ook veren. Onderwijs, Sociale Zaken
en Ontwikkelingssamenwerking stijgen onverdroten voort
Landbouw en Visserij heeft echter ook zijn bijdrage moe
ten leveren tot bijstelling van" de meerjarenramingen, er
moest b.v. in 1978 tot 65 min af. Alleen het landbouw
onderwijs wordt groei toegestaan, voor onderzoek en
voorlichting en voor structuurmaatregelen liggen stag
natie en verlaging in het verschiet.
Een veeg teken kan ook zijn, wat de minister van land
bouw zegt over financiering van de gezondheidszorg voor
dieren: bepaalde voorrangswerkzaamheden voor de ge
zondheidsdiensten, én gezamenlijke pot voor alle bestrij-
ding en voorkoming van dierziekten,'grotere verantwoor
delijkheid voor de veehouder. Och arme, die wel eens
heeft gedacht aan overname van lasten door de over
heid, zoals in andere EEG-landen!
INKOMENSBELEID
JN de toelichting op de landbouwbegroting worden
op de bekende wijze cijfers over de arbeidsop-
brengst van de ondernemers gepresenteerd: tot en met
1974/75, definitievere cijfers dan al eerder bekend wer
den. D.w.z. in 1974/75 grote verschillen in de akkerbouw
(het Z.W. zeer laag!), bij de gemengde bedrijven aflopend
tot nul op de kleine bedrijven met veel varkens en/of kip
pen. En weer op pachtbasis, en weer zonder opgave van
aantal benodigde uren! Aan de hand van een aparte tabef
moet de lezer zelf maar de beroerdere positie van de
eigendomsbedrijven uitrekenen. Ook een duidelijke uit
eenzetting dat arbeidsopbrengst nog lang geen verteer
baar inkomen is, ontbreekt.
Minister Van der Stee maakt met vreugde melding van
het antwoord van de regering op de belasting- en sociale
wensen van het Landbouwschap: oudedagsreservering
van 10 naar 111/2% (maximum van 6000 naar 9858),
drempel van de winstmiddeling van 5 naar 3 verruim
de urenregeling voor de meewerkende vrouw, bedrijfs
vermogensvrijstelling van ƒ50.000,—7 tot ƒ90.000,Een
„duidelijke bijdrage tot overbrugging van discrepanties
tussen het inkomen van zelfstandigen en werknemers"
zegt de minister. Maar van wat in dit opzicht meer zou
aanspreken, n.l. forse verhoging van het bestaande zelf-
standigenaftrekje zegt hij „met spanning" prof Hofstra's
studie af te wachten. De minister zegt niets naders te
willen aankondigen over het nieuwe grondbeleid, omdat
hij daarvoor niet de eerst verantwoordelijke is.
Wat direkte inkomenshulp betreft komt de minister fei
telijk niet verder dan de Bijstandswet. In de eerste plaats
moet de EEG voor een redelijk inkomen zorgen via he,t
markt- en prijsbeleid. Maar de regering kan zich in grote
lijnen verenigen met de „Balans" van de EEG-commissie:
Inclusief het door de melkveehouderij laten meedragen
van lasten door ontstaande grote voorraden? Maar er zal
worden aangedrongen op meer zuivelhulp door Brussel
aan ontwikkelingslanden.
De minister herhaalt dan verder wat de interimnota In
komensbeleid suggereerde over een minimum-inkomens-
garantie, maar zwijgt over eventuele voorlopige maat
regelen in afwachting daarvan. Als er een beter fiscaal en
sociaal beleid en een minimuminkomen voor zelfstandi
gen is, zegt hij, moeten nog ,dus daarna? in moeilijke
situaties en in bepaalde gebieden, in EEG-kader aan
vaardbare toeslagen mogelijk blijven. Helaas een nogal
vage uitspraak. Toegegeven, de minister spreekt zijn
zorg uit over recente ontwikkelingen in de Nederlandse
land- en tuinbouw. Maar hij lijkt, in spanning, neer te zit
ten en af te wachten!
STRUIKENKAMP.
IJET is te verwachten dat 1975 een aanzienlijke te-
ruggang zal opleveren van de winsten van zeer
veel ondernemingen. Het inkomen van de onderneming,
dat is het verschil tussen omzet en kosten staat al meer
dan 10 jaar onder druk.
Na een licht herstel in 1973 treedt in 1974 een ver
sterkte teruggang op en voor 1975 zijn de vooruitzichten
somber.
De druk op het inkomen van de onderneming (wij be
doelen nu niet speciaal de agrarische onderneming is
voor een groot deel te wijten aan de met succes uitge
oefende looneisen.
Onlangs zei drs. J. W. de Pous dit nog in zijn kwaliteit
van voorzitter van de S.E.R. ter gelegenheid van het 25-
jarig bestaan van de Sociaal Economische Raad.
Wij citeren uit deze rede het volgende:
,JIet aandeel van de factor arbeid in de waarde die
door de onderneming met haar produktie wordt toege
voegd, dat is de arbeidsinkomensquote, steeg van circa
70 in 1955 tot boven de 90 in 1975. Het aandeel van
het overige inkomen in de toegevoegde waarde van be
drijven, dat in de periode 19501955 van 26 tot 31
steeg, vertoonde nadien een daling tot resp. rond 28
in 1960, 23 in 1965 en 17 in 1970, om dan in dit jaar
1975 onder de 10% te komen. Als gevolg daarvan daal
de in de periode I9601975 het netto-rendement van het
totale vermogen van 8 tot 2.5
f)E ontwikkeling van het rendement bleek in vele
gevallen ontoereikend om de continuïteitsgroei van
de ondernemingen via ingehouden winsten te waarbor
gen, terwijl de mogelijkheden om nieuw eigen vermogen
aan te trekken om dezelfde redenen zijn verminderd. Sa
menhangend met de rendementsdaling en de stijging van
de arbeidsinkomensquote is het verschijnsel van de ar
beidsbesparende investeringen. De aantrekkelijkheid van
investeringen is in hoge mate afgenomen als gevolg van
de rendementsdaling, maar bovendien zijn nieuwe in
vesteringen erop gericht de arbeidskosten omlaag te
brengen door arbeid zoveel mogelijk te vervangen door
machines.
Nu komt de druk op het inkomen van de onderneming
niet alleen van de zijde van de factor arbeid die om een
steeds hogere beloning vraagt, maar ook van de over
heid. De regering heeft zich nog steeds niet bereid ge
toond de vennootschapsbelasting te verlagen. Een ver
dere, zij het voorlopig weinig reële, aanslag deed de re
gering in haar Inkomensnota met de onuitgewerkte
ideeën over vermogensaanwas'deling.
DAAR staat tegenover dat de regering in de Inko
mensnota ook ervoor pleit de stijging van de reële
arbeidskosten in overeenstemming te brengen met de
stijging van de produktiviteit. De PouS wijst er in zijn
eerder aangehaalde rede op, dat de stijging van de reële
arbeidskosten niet los kan worden gezien van de belas
ting- en premiedruk.
De loonkosten stegen voortdurend sterker dan de pro
duktiviteit en dat kwam volgens De Pous vooral (althans
„niet in de laatste plaats") door de sterke stijging van de
inkomensoverdrachten via de belastingen en de sociale
verzekeringen. Het totaal van de collectieve bestedingen,
dat in 1950 nog bijna 32% van het nationale inkomen
bedroeg en in 1960 bijna 36 steeg tot 47.7 in 1970
en 60.9% in 1975. En dit kan natuurlijk niet zo door
gaan, tenzij de mensen met een arbeidsinkomen voortaan
bereid zijn van elke groei van hun inkomen af te zien.
Zijn zij dat niet, dan zal de verzwaring van de belasting
en premiedruk onherroepelijk tot hogere looneis'en lei
den. En die zullen op hun beurt de concurrentiepositie
van het Nederlandse bedrijfsleven verder aantasten!
PAAUWE.