9
Na de injektie moet de bouwvoor goed aaneengesloten liggen
met een aangedrukte, vlakke toplaag zonder scheuren of
gaten. Hier is de grond niet goed dichtgerold en zal het gas
te snel ontsnappen.
king en egalisatie kan de toplaag van de bouwvoor na de
injektie vaak beter worden afgedicht.
Op lichte, goed verkruimelende grond is na bijv. aard
appelen een 5 a 10 cm diep uitgevoerde egaliserende grond
bewerking met eg of cultivator meestal voldoende. Graan-
stoppels op deze percelen moeten kort worden gemaaid en
10 a 15 cm diep worden bewerkt d.m.v. ploegen of cultiva-
teren. Op zwaardere en moeilijk bewerkbare grond moet de
voorbewerking intensiever en vaak ook dieper worden uit
gevoerd. Hiervoor dienen aangedreven eggen, hakenfrezen
e.d. te worden gebruikt. Bij de voorbewerking moet het
bovenhalen van verse, slecht verkruimelende grond worden
vermeden. Zie ook Vlugschrift 228.
D. 1NJEKTIEDIEPTE
|^E middelen moeten op een diepte van 18 a 20 cm (ge
meten na afdichting van die grond) in de bouwvoor
worden geïnjekteerd. Op percelen met een bouwvoor die
dunner is dan 18 cm moet zo diep mogeilijk in de bouwvoor
worden geïnjekteerd. De kans op een slechte aaltjesdoding
door te snelle ontsnapping van het middel neemt toe naar
mate ondieper wordt geïnjekteerd.
E. TOESTAND VAN DE GROND TIJDENS DE
ONTSMETTING
middelen worden als vloeistof in de grond gebracht
waar ze worden omgezet in gasvorm. Om voldoende
aaltjesdoding te bereiken moet het gas de hele bouwvoor
doordringen. Daarbij spelen de volgende faktoren een be
langrijke rol:
1. Vochtgehalte van de grond. Het slagen van een grond-
ontsmetting hangt in belangrijke mate af van de vocht
gehalte van de grond. De bouwvoor moet licht droog tot
normaal vochtig zijn, d.w.z. geschikt om in te zaaien.
De middelen uit groep III en IV geven in droge grond
de beste aaltjesdoding en kunnen daarom worden ge
bruikt voor vroege ontsmettingen. In een normaal voch
tige grond geven alle middelen een ongeveer gelijk resul
taat. In natte grond faalt bij alle middelen de ontmetting
en is er grote kans op het optreden van schade in het
daarna te telen gewas.
2. Grondtemperatuur. Tijdens de injektie dient de tempera
tuur op injektiedüepte bij voorkeur hoger dan 10° C te
zijn, echter niet lager dan 7° C. Als regel dienen de
grondontsmettingen voor half oktober te zijn uitgevoerd.
Later in de herfst neemt de 'kans op een te hoog vocht
gehalte en een te lage bodemtemperatuur sterk toe, en
daarmee ook de kans op mislukken van de ontsmetting.
Een bodemtemperatuur boven 15° is voor de werking
van geen van de middelen bezwaarlijk als de grond vol
doende vochtig is. Is die grond daarbij echter droog dan
kan een goed resultaat worden bereikt met middelen uit
groep III of IV.
3. Struktuur van de grond. De beste kan op een goede ont
smetting is aanwezig ails de bouwvoor na de ontsmetting
een gelijkmatig fijne, 'losse struktuur heeft. Verdichte la
gen en vaste kluiten met een doorsnede groter dan plm.
8 cm verhinderen een vlotte, gelijkmatige verspreiding
van het gas, en mogen daarom na de ontsmetting niet in
de bouwvoor aanwezig zijn. Een voldoende fijne struk
tuur van de grond zal zelden worden bereikt zonder voor
werking van de grond.
4. Gewasresten. Gewasresten en organische bemesting kun
nen de uitvoering van de ontsmetting nadelig beïnvloe
den en moeten daarom respektievelijk vooraf zoveel mo
gelijk worden verwijderd of pas na de injektie worden
gegeven.
F. AFDICHTING VAN DE GROND
|^A de injektie moet de bouwvoor goed aaneengesloten
liggen zonder scheuren of gaten om te snel ontwijken
van het gas te voorkomen. Na eventuele verkruimeling dient
de grond daartoe goed te worden dichtgerold, bij voorkeur
met een aangedreven rol. De rol moet voldoende zwaar of
belast zijn. Gleuven veroorzaakt door stelen van schaarele-
menten dienen goed te worden afgedicht door bijv. ringen
op de rol te monteren, of met trekkerwielen. De afdichting
van de grond is een belangrijke voorwaarde voor het berei
ken van een goede aaltjesdoding.
G. TERUGPLOEGEN VAN DE GROND
QOOR enige tijd na de injektie de bouwvoor te keren
kan soms een belangrijke verbetering van de aaltjes-
doding worden bereikt. Van belang hierbij is dat de grond
op het juiste moment goed kerend wordt geploegd op ten
minste injektiediiepte, en dat de grond weer goed wordt af
gedicht. Bij grondtemperaturen rond 15° C dient te worden
teruggeploegd na 35 dagen, bij een temperatuur beneden
10° C na 10'14 dagen. Bij een ontsmetting na aardappelen
kan terugploegen beter achterwege blijven in verband met
de kans op aardappelopslagbestrijding door vorst.
Als kort na de ontsmetting veel regen is gevallen levert
terugploegen meestal geen verbetering van het resultaat op.
H. INZAAI VAN GROENBEMESTINGSGEWASSEN
QM verslemping en verstuiving na een ontsmetting tegen
te gaan kan een groenbemestingsgewas worden inge
zaaid. Bij gebruik van een middel uit groep I of II kan reeds
bij het ontsmetten worden gezaaid, maar bij een middel uit
groep III of IV moet een wachtperiode van ongeveer 2 weken
in acht worden genomen. Kans op enige schade en groei-
remming blijft echter bij alle middelen aanwezig.
De groenbemester moet niet als veevoer worden gebruikt,
ook niet gekuild of gedroogd, o.a. in verband met kans op
smaakafwijking bij melk.
I. GRONDONTSMETTING IN TWEE GEDEELTEN
Q RONDO NT S METTING in twee gedeelten verdient aan
beveling in gevallen waarin met de onder A genoemde
hoeveelheid middel onvoldoende aaltjesdoding wordt ver
wacht, bijvoorbeeld op percelen met een zeer dunne bouw
voor, of als men een hogere aaltjsdoding wil bereiken bij
voorbeeld in verband met de hoogte van de besmetting. Bij
de eerste ontsmetting wordt de onder A genoemde hoeveel
heid middel ingebracht, hetgeen ongeveer 14 dagen later
wordt herhaald. Bij de tweede ontsmetting moet de grond
laag, die bij de eerste ontsmetting boven lag, onder in de
bouwvoor liggen of worden gebracht.
Het is mogelijk om de eerste ontsmetting uit te" voeren
met een middel uit groep III of IV, en de tweede ontsmetting
met een middel uit groep I of II. Na de tweede injektie moet
de grond weer goed worden afgedicht. In gevallen van ern
stige besmetting kan door de Plantenziektenkundige Dienst
deze ontsmetting in twee gedeelten verplicht worden voor
geschreven.
J. ONTGASSEN EN WEER IN GEBRUIK NEMEN
VAN DE GROND
KiA de injektie en het eventuele terugploegen dient de
grond tenminste twee of drie weken ongestoord te
blijven liggen om het middel te laten uitwerken. Om daarna
de verdwijning van restanten van het middel te bevorderen
dient de grond grof te worden geploegd of diep te worden
opengetrokken met een vastetand-cultivator. Wil men de
kans op aardappelopslagbestrijding door vorst benutten dan
moet voor de winter geen kerende grondbewerking worden
Uitgevoerd.
Bij middelen uit groep I en II bestaat kans op het optre
den van aarafwijking bij wintertarwe, die in ernstige geval
len enige opbrengstreduktie tot gevolg kan hebben. Om het
risico zo klein mogelijk te maken moet, als de ontsmetting
is uitgevoerd onder gunstige omstandigheden, niet binnen
4 6 weken na de ontsmetting worden gezaaid. Als na de
ontsmetting langdurig regen is gevallen en/of de grondtem
peratuur sterk is gedaald wordt de periode met kans op
schadelijke nawerking sterk verlengd, soms met enkele
maanden.
In verband met het mogelijk optreden van smaakafwijking
dient men aardappelen, die als eerste gewas na de ontsmet
ting worden geteeld niet voor konsumptie te bestemmen.
Na een grondontsmetting is in veel gevallen meer stikstof
voor het gewas beschikbaar, doordat de uitspoeling van
stikstof tijdelijk is geremd. Het verdient aanbeveling om
vooral bij de bemesting van granen rekening te houden met
dit stikstofeffekt, door op zand- en dalgrond 20 a 30 kg zui
vere stikstof per ha minder te geven.
K. MELDEN VAN DE GRONDONTSMETTING
^AN iedere grondontsmetting ten behoeve van de aard
appelteelt dient het meldingsformulier direkt na uit
voering gezonden te worden naar het kantoor van de Plan
tenziektenkundige Dienst in het distrikt waarin het betref
fende perceel ligt. Grondontsmettingen, waarvan het mel
dingsformulier niet binnen 14 dagen na uitvoering van de
ontsmetting op het betreffende kantoor aanwezig is, worden
als niet uitgevoerd beschouwd. Het gevolg daarvan is dat
men niet in aanmerking komt voor de ruimere aardappel
teeltmogelijkheden na een grondontsmetting. De formulieren
waarop de melding dient te worden gedaan zijn verkrijgbaar
op de Distriktskantoren van de PjD. Wij noemen daarvan
de kantoren te Goes - „Landbouwcentrum", tel. 01100
16440 (tst. 116) Roosendaal, Hoogstraat 122, tel. 01650
37753 Terneuzen, Burg. Geillstraat 18, tel. 011502175.
Aldaar kunnen nadere inlichtingen worden gevraagd die des
gewenst ook door de verschillende Consulentschappen in
het betreffende gebied worden verstrekt.
den gebracht maar over de vaste laag heen gaat zodat niet
dieper wordt ontsmet dan 10 cm.
Ook dit laatste is een ervaring uit de praktijk in de herfst
van 1974 opgedaan. Zal dus een graanstoppel zonder voor
bewerking vooraf met de schaarinjekteur worden ontsmet,
dan zal in de herfst voorafgaand de grond op bouwvoordiep-
te moeten worden losgemaakt, ook wanneer het perceel niet
wordt geploegd maar gekultivateerd.
Ook hier geldt tot slot dat men de kluiten moet kunnen
breken. Wanneer men kluiten kan kneden is de grond onge
schikt om te ontsmetten.
D. DE TE GEBRUIKEN MACHINE
Bij de machines komen drie aspekten aan de orde:
a. voorbewerking,
b. diepte van inbrengen (injekteren),
c. afdichten en aandrukken, waarbij het aandrukken even
belangrijk is dan het alleen afdichten van die toplaag.
Er zijn in principe drie typen machines te onderscheiden
en wel:
1. de ploeginjekteur
2. de schaarinjekteur
3. de freesschaarinjekteur
Met de laatstgenoemde machine is de ervaring nog be
perkt. We zullen achtereenvolgens de drie typen machines
de revue laten passeren.
De ploeginjekteur en de schaarinjekteur
Voor de ploeginjekteur zal in alle gevallen een voorbewer
king nodig zijn van 15 cm diep.
Op kode 4 kan dit met behulp van een kultivator (triltand
of stijve tand). Voor percelen met een slechte ondergrond,
bijvoorbeeld beregend tulpenland, zal een stijve tand meestal
nodig zijn, gevolgd door een extra verkruimelende bewer
king. Wanneer de bouwvoor tot op 15 cm voldoende is ver
kruimeld, kan met de ploeginjekteur 18 om diep worden ge-
injekteerd. Aan de meeste ploeginjekteurs zit meestal een
vaste gladde, niet aangedreven rol. Deze rollen trekken de
bovenste laag weer iets op, waardoor scheurtjes ontstaan.
Hierdoor kan het ingebraohte middel ontsnappen.
Na het ontsmetten met een ploeginjekteur met een gladde
getrokken rol moet-dan ook een extra nabewerking worden
uitgevoerd met behulp van een cambridge-rol. Deze extra
nabewerking kan worden nagelaten, wanneer men gebruik
maakt van een aangedreven rol aan de injekteur, mits deze
voldoende zwaar is of aangedrukt. Over het algemeen is het
beter om een cambridge-rol te gebruiken. Een dergelijk voor
bewerkt perceel kan ook evengoed met een schaarinjekteur
worden ontsmet (diepte 18 cm). Wanneer deze schaarinjek
teur is voorzien van een eendelige gladde rol zal eveneens
een extra nabewerking nodig zijn met de cambridge-rol. Ook
hier zou deze extra nabewerking achterwege kunnen blijven,
wanneer deze machine is uitgerust met een aangedreven
rol, maar weer mits deze rol voldoende druk uitoefent om
die grond tevens voldoende aan te drukken. Gezien de grote
breedte van deze rollen i(2y23 ui) izal diat geen eenvoudige
zaak zijn, mede doordat op de rollen zelf vaak niet voldoen
de gewicht wordt overgebracht.
Bovendien zal voor een goede werking van deze brede
rollen een zuiver vlakke ligging van het perceel noodzake
lijk zijn. Dit geldt ook voor de ploeginjekteur. Het laat zich
gemakkelijk verklaren dat een meerdelige cambridge-rol de
oneffenheden beter bereikt.
Een kunstweide op kode 4 kan goed worden ontsmet
(uiteraard wanneer aan de voorwaarden van vocht en struk
tuur is voldaan) met een schaarinjekteur zonder enige voor
bewerking.
De nabewerking, die hierbij nodig is, bestaat uit het aan
drukken met een trekker precies over de gleuven van de
scharen. Aan deze trekker behoren kooiwielen te zitten en
achter de trekker een cambridge-rol. In plaats van kooiwie
len mag men ook een diubbele montering gebruiken.
Op kode 5 is het niet veel anders. Ook daar kan de ploeg
injekteur met goed resultaat worden ingezet mits de grond
voldoende diep (15 cm) bewerkt en voldoende verkruimeld
wordt. Om dat te bereiken is een bewerking met een stijve
tand-kultivator niet voldoende.
Naast een bewerking met deze kultivator (één a tweemaal
overlangs en overdwars) zal daarna nog een extra verkrui
melende bewerking met bijvoorbeeld verkruimelaar, eg of
iets dergelijks nodig zijn. Ook kan bijvoorbeeld eerst 15 cm
worden geploegd en daarna een of meer verkruimelende be
werkingen worden uitgevoerd. Dit zal uiteraard ook mede
afhankelijk zijn van de toestand (struktuur) van de grond.
Wanneer eerst wordt geploegd mag geen stro of aard
appelloof worden ondergeploegd i.v.m. stropen.
Bovenstaande geldt voor aardappelland en uieland. Ook
hier kan daarna evengoed de schaarinjekteur worden inge
zet. De nabewerking is gelijk aan die op kode 4 en zal zelfs
eerder met meer dan met mander aandacht moeten worden
uitgevoerd.
Graanstoppels en kunstweide op kode 5 op percelen met
een goede struktuur zoneter voorbewerking met een schaar
injekteur worden ontsmet. Ook zal hier de nabewerking
moeten bestaan üit aandrukken met een trekker -f kooi
wielen met daarachter een cambridge-rol.
Op kode 6 en 7 kan met de ploeginjekteur ook een goed
resultaat worden bereikt. De voorbewerking zal daarbij ech
ter intensiever moeten zijn dan op kode 4 en 5.
Wanneer wordt aangenomen, dat in de te ontsmetten
bouwvoor geen kluiten mogen voorkomen met een middellijn
groter dan 810 cm, dan zal het duidelijk zijn, dat dit op
aardappelland, uieland, erwtenland en vlasland een moeilijk
te realiseren opdracht is.
Oe ervaring heeft ons echter geleerd, dat het op deze zwa
re (zwaardere grond) zonder frezen op genoemde percelen
vaak niet lukt om een geschikte grond te krijgen. Kan de
voorbewerking zondier frezen, dan is daar uiteraard geen be
zwaar tegen. Binnen de kode 7 bestaan er in de Noordoost
polder nog grote verschillen. Daarom is het voor ons ook on
mogelijk om voor ieder perceel een beschrijving te geven.
Er zijn gronden, die het frezen gewoon niet verdragen en
dit zo'n groot risiko geeft voor verslemping dat het niet ver
antwoord is.
Als men echter met een ploeginjekteur op deze zwaardere
grond injekteert, dan is men om een goede afdichting te
kunnen krijgen gebonden aan een intensieve, goed verkrui
melende voorbewerking. De nabewerking zal ook op deze
grond weer gelijk moeten zijn aan die op de lichtere grond,
namelijk narollen met een cambridge-rol.
Op kode 6 en 7 kan met een schaarinjekteur zonder voor
bewerking in een graanstoppel een goed resultaat worden
bereikt. Voorwaarde daarvoor is, dat de grond in een uit
stekende konditie moet zijn, zoals dat bijvoorbeeld het ge
val was in 1971.
(Zie verder pagina 11)