Bedrijfsresultaten konjjnenhouderij In deze berekening zijn niet opgenomen de kosten van een melkkamer. 'Deze kosten kunnen niet opgenomen worden, daar op sommige bedrijven een goede ruimte beschikbaar is en anderen volledig nieuw moeten bou wen. Een grote groep ligt hier tussen in. Bovendien hoort op elk bedrijf met melkveehouderij een melkikamer bij de inrichting van de gebouwen. Eventuele erfverharding mag niet ten laste van de melk koeltank worden gebracht. Een goede erfverharding is bij de huidige mechanisatie op alle agrarische bedrijven onontbeerlijk voor aan- en afvoer van de verschillende produkten. Dit geldt ook voor de eventueel nodige aan- passingswerken m.b.t. de elektriciteit, wat op de grotere melkveebedrijven nogal eens van toepassing is. Bij klei nere melkveestapels zijn als regel hiervoor geen nieuwe voorzieningen nodig. i 'Bij het vaststellen van de melkkwaliteit wordt bij de diepgekoelde melk het kiemgetal vastgesteld en geldt bij bussenmelk de reductaseproef. De eisen voor eerste klas volgens het kiemgetal zijn belangrijk zwaarder dan die reductaseproef. Er is wel terdege een verschil in eerste klas diepgekoelde melk en bussenmelk. Dit moet zeker onder de aandacht worden gebracht. Bij een melkkoeltank is een machine van het melkleiding- type niet noodzakelijk. Het ligt voor de hand dat bij gro tere koppels melkvee een melkleiding wordt aangeschaft uit het oogpunt van arbeidsverlichting en -besparing t.o.z. van een machine van het apparatentype. 'Het is niet juist te stellen dat door de komst van de melkkoeltank het aantal melkveehouders terugloopt. Deze teruggang staat hier namelijk geheel los van. Dit blijkt uit het volgende. In 1950 waren er in Zeeland ruim 6.000 melkleverende bedrijven. In december 1972, toen er nog sprake was van het geheel overschakelen op de melkkoeltank, was dit aantal reeds gedaald tot beneden de 1500. Dit is een teruggang van gemiddeld ruim 200 per jaar. Deze teruggang zet zich voort. Thans zijn er nog amper 1100 melkveehouders in Zeeland. 'Het percen tage grasland ten opzichte van de cultuurgrond is in dit tijdsbestek met verminderd; het is namelijk terugge lopen van 22 tot 15 In 1939 was dit percentage nog 27 - Er zijn nog een aantal melkveehouders die een afweren de houding aannemen met betrekking tot de melkkoel tank. Voor een deel heeft dit betrekking op de onbekend heid met deze apparatuur, alsmede een zekere mate van angst om deze apparatuur te gebruiken. Daarnaast zijn er melkveehouders die bezwaar hebben tegen een melkkoeltank om reden dat zij geen keuze wil len maken of omdat zij toch de melkveehouderij willen beëindigern en het tijdstip voor het nemen van een beslis sing nog te vroeg is. De zuivelindustrie kan hierop niet blijven wachten daar door dergelijke gevallen de gewen ste ontwikkeling te lang zou kunnen worden tegengehou den. Het blijkt, dat degenen die veel bezwaren hebben, niet in de categorie blijvende melkveehouders zijn in te delen. - Doordat de grotere melkveebedrijven uit economische en vooral ook sociale overwegingen een melkkoeltank hebben aangeschaft of nog zullen aanschaffen, neemt de melkdichtheid van bussenmelk snel af. Dit gaat gepaard met sterk stijgende kosten van het ophalen van deze bussenmelk. Daar het hanteren van twee systemen finan cieel nadelig is, zullen alle melkleverende bedrijven zich t.z.t. moeten aanpassen bij de ontwikkeling waar de melkkoeltank om de uitbetalingscapaciteit zo gunstig mogelijk te houden. Wanneer een melkveehouder de melkleverantie wil be ëindigen vraagt hij niet aan het melkontvangend bedrijf, dus zijn collaga's, of dit voor hun niet nadelig is. - In gebieden met een geringe melkdichtheid is het rende ment van een melkkoeltank verreweg het grootst. We zien dan ook dat in die gebieden het geheel overschake len op deze apparatuur het meest de aandacht krijgt. De kosten die op de boerderij moeten worden gemaakt worden gecompenseerd door die besparingen in tiet tra- jekt van vervoer, verwerking en afzet. Deze besparingen geven een gunstiger uitbetalingscapaciteit. ACHTERSTAND VERKLEINEN ^yE spreken tegenwoordig wel van een snelle -ontwikke ling van het aantal melkkoeltanks in ons land. Het aantal bedrijven meteen melkkoeltank in ons land was aan het eind van de onderstaande peiljaren ongeveer als volgt: 1968 1000 stuks; 1970 3000; 1972 7500 en 1974 16000 stuks. Thans bedraagt dit aantal ruim 17.000 stuks met in totaal rond 40 van de dagaanvoer van de melk. De feiten zijn dat we, gerekend naar de landen met een belangrijke zuivel- produktie, met de mechanisatie van de melkbewaringsappa- ratuur in ons land niet bij zijn wat de omvang betreft. Wel kunnen we stellen, dat de economische en organisatorische cpzet, alsmede de technische oplevering op een uitstekende wijze worden begeleid. Dit neemt niet weg, dat we nog een achterstand in moeten lopen. Voor het bevorderen en he* blijvend veilig stellen van een gevestigde afzet van onz^ melk- en zuivelprodukten is een sprint nodig om deze ach terstand tenminste zo snel mogelijk te verkleinen! In de provincie Zeeland met zijn naar Nederlandse begrip pen geringe melkdichtheid is de melkkoeltank terecht reeds sterk in de aandacht getrokken. In onze provincie wordt momenteel reeds ruim 70 van de melk diepgekoeld ge leverd. In de gebieden Tholen en St. Philipsland en Schou- wen-Duiveland is men sinds april 1974 geheel overgescha keld op de melkkoeltank. In Zeeuws-Vlaanderen dateert dit bij de leden van de V.C.Z. „Brabant-Zeeland" vanaf 1 januari 1975. Op Zuid- Beveland zal dit per 1 oktober 1975 zijn rondgezet. En op Walcheren waar thans reeds 64 van de dagaanvoer uit melktanks wordt verzameld, zal dit eind 1976 zijn beslag krijgen. Op dat tijdstip zal dan vrijwel alle Zeeuwse 'boer- derijmelk uit melkkoeltanks worden geleverd. Voor de blijvende melkveehouders is deze ontwikkeling belangrijk! In eerste instantie worden bij de melkkoeltank de te maken kosten in ogenschouw genomen. Belangrijker is echter het rendement dat wordt verkregen bij toepassing van de melkkoeltank. Uit het vorenstaande blijkt, dat de revenuen de kosten overtreffen. Betere kwaliteitsbeheersing van de melk is zeer belangrijk. In de praktijk komt ook naar voren, dat vooral vanwege het sociale aspekt de melkkoel tank wordt gewaardeerd. De gebruikers ervaren deze appa ratuur als een onmisbaar element op hun bedrijf! C.P.V. - Tilburg H. W. S. HALSEMA Bedrijf no. 1972 1973 1 25 40 2 36 39 3 31 33 4 28 5 19 6 22 Bedr. 1972 1973 1 4,6 5,2 2 4,3 4,6 3 4,3 5,3 4 3,8 5 3,9 6 3,5 gen na het dekken kan gevoeld worden of de voedster dra gend is. We noemen dit palperen. Gebeurt dit niet dan moet tot de werpdatum worden gewacht. Wil men een behooriiji; aantal worpen per jaar behalen dan is palperen een nood zaak. Naast het aantal worpen is de gemiddelde worpg.ootte bepalend voor het laantal jongen per voedster per jaar. De gemiddelde worpgrootte van de deelnemende bedrijven was: bedrijf no. 1972 1973 1 7,7 8,1 2 10,2 9,8 3 9,8 8,4 4 7,6 5 7,0 6 7,7 Begin 1972 is op een klein aantal bedrijven begonnen met een deelboekhouding voor de konijnenhouderij. Bin nenkort zullen-de resultaten worden gepubliceerd van het boekjaar 1973. Om een indruk te geven van de mogelijk heden in deze bedrijfstak in het volgende wat cijfers uit deze publikatie. Bedrijfsmatig wordt de konijnenhouderij nog weinig be oefend, het overgrote deel van de konijnen wordt nog ge houden in kleine eenheden. De belangstelling voor deze bedrijfstak is echter duidelijk aan het toenemen. Aan de boekhouding namen in 1973 zes bedrijven deel, drie er van hadden ook in 1972 al meegedaan. Waar mogelijk geven we de cijfers van beide jaren. TECHNISCHE BEDRIJFSRESULTATEN jJEPALEND voor de rentabiliteit van deze bedrijfstak zijn vooral het aantal gespeende jongen per voedster per jaar. Hierin zitten bijzonder grote verschillen zoals uit onder staande opsomming blijkt. Nu kan een hoog of laag aantal gespeende jongen ver schillende oorzaken hebben. Beginnen we met het «aantal worpen per voedster per jaar. Een konijn kan al op de dag van het werpen worden herdekt maar ook pas na het spenen van de jongen en op ieder moment daar tussen in. Meestal wiordt in de praktijk het moment van herdekken afhankelijk gesteld van de nestgrootte en dit lijkt ons ook de verstan digste methode. Bij een groot aantal worpen is natuurlijk de voedster eer der versleten dan bij een kleiner aantal worpen per jaar. We hebben nog onvoldoende gegevens beschikbaar om uit te maken wat de beste methode is. Ook weten we bijvoorbeeld nog te weinig van het verband tus9en het aantal worpen per jaar en de verzorging van de jongen. In de praktijk verschilt het aantal worpen per voedster per jaar aanzienlijk. bedrijf no. 1 2 3 4 5 6 1972 24,4 14,4 21,3 1973 10,1 15,5 23,3 5,0 24,5 27,7 vergelijkbaar. Immers het voederverbruik bestaat deels uit onderhouds-voeder en deels uit produktie-voeder. Het is du afhankelijk van het aantal jongen per voedster per jaar, hoe hoog het voederverbruik mag zijn. We geven de door ons gevonden voederconversies: bedrijf no. 1972 1973 1 4,7 4,5 2 3,4 3,4 3 4,0 4,9 4 3,5 5 4,3 6 5,6 Op worpgrootte kan worden gefokt. Wil men dit zinvol doen dan is een goede fokadministratie noodzakelijk. Maar zelfs dan is het nog geen eenvoudige zaak, men moet immers niet alleen naar de koppelgrootite kijken bij de selectie. Ook van belang is o.a. de verzorging van het nest door de voed- Vergelijken we deze voederconversies met het aantal ge speende jongen per voedster per jaar dan zien we dat er weinig correlatie bestaat. Dit is niet zo verwonderlijk omdat aan te nemen valt dat nog verschillende andere factoren deze voederconversie beïnvloeden. Over rantsoenering bijv. wordt neg zeer verschillend gedacht. Ook kunnen er op de verschillende bedrijven stammen gefokt zijn met een betere of slechtere voederconversie. In de toekomst hopen we daar meer cijfers over te krijgen. ECONOMISCHE BEDRIJFSRESULTATEN y\LS de technische bedrijfsresultaten veel verschillen, zoals is gebleken, dan kan men alleen maar verwach ten dat de economische resultaten ook grote verschillen ver tonen. Omdat de economische cijfers over 1972 en 1973 minder goed vergelijkbaar zijn door grote verschillen in voerprijzen en opbrengstprijzen, geven we alleen maar de cijfers van 1973. Bedrijf no. 1 2 3 4 5 6 Saldo per voedster 132,— Hl, 35,— 94,- 52,— 1- ster. Een indruk 'hiervan kan men krijgen door het berekenen van het percentage gestorven jongen van de geboorte tot het spenen. We vonden de volgende cijfers: Niet alleen het moment van herdekken is belangrijk maar ook de bevruchting en de controle daarop. Ongeveer 10 da Nog andere factoren dienen bij de selectie te worden be trokken. Heel belangrijk zijn bijv. de groeisnelheid en de voederconversie. Deze cijfers zijn echter op de bedrijven moeilijk vast te stellen omdat het vaak niet mogelijk is de nesten van de verschillende voedsters afzonderlijk te mes ten en de dieren en het voer regelmatig te wegen. De meeste bedrijven selecteren de voedsters dan ook alleen op worp- grootte en aantal gespeende jongen per worp. Wel wordt in onze administratie het voederverbruik per kg groei berekend. Deze cijfers zijn echter zonder meer niet Onder het saldo wordt verstaan de opbrengsten vermin derd met de voederkosten en de overige direct toerekenbare kosten. Om tot het arbeidsinkomen te komen moeten deze saldo's nog verminderd worden met ongeveer 60,voor de nog niet toegerekende kosten. We vinden dan een arbeidsinkomen dat varieert van 72,positief tot 59,negatief per voedster per jaar. Als een man 500 voedsters kan houden dan is een arbeids inkomen mogelijk van 36.000,maar ook een negatief arbeidsinkomen van 29.500, MOGELIJKHEDEN EN PROBLEMEN RET bedrijfsmatig houden van konijnen blijft nog steeds een bedrijfstak met vele risico's. Sommige risico's kunnen opgevangen worden door een goede kennis van -de bedrijfstak. Anderen echter blijven een permanente bedrei ging vormen. Van verschillende zaken is gewoon nog te wei nig bekend, zoals uit het voorgaande al wel is gebleken. Wil men met deze bedrijfstak beginnen dan moet men in het begin de zaak niet te groot opzetten. Beter is met een klein aantal voedsters eerst de nódige ervaring op te doen. Verder is nader onderzoek dringend noodzakelijk, geluk kig wordt daar thans aan gewerkt. Het onderzoek van de gezondheidszorg begint op gang te komen. Ook is te hopen idat er binnenkort op een van de proefbedrijven met onder zoek kan worden begonnen. Afzetmogelijkheden voor konijnenvlees zijn er al voldoen de aanwezig en deze zullen nog wel groter worden. Reden waarom' er niet te lang gewacht mag worden met onderzoek op de verschillende terreinen. Q

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1975 | | pagina 11