Aanmerkelijk lagere uitkomsten
agrarische sector in 1974
Beleidsdebat Eerste Kamer
De L.E.I.
akkerbouwcijfers nader
onder de loupe!
DE rapporten van de Bevelanden gaan uit van een be
paald bedrijfsmodel dat representatief wordt geacht
voor de betreffende streek. Het gebruikte cijfermateriaal is
ontleend aan praktijkervaringen. De LEI-cijfers zijn een
weergave van een gemiddelde over een veel groter gebied,
n.l. het Zuid-Westelijk kleigebied. Daarbij vertonen de aan
gehouden opbrengstcijfers geen grote verschillen.
6
MAAR aanleiding van vragen in het voorlopig verslag van de Vaste Commissie
voor Landbouw en Visserij der Eerste Kamer en vooruit lopend op het desbe
treffende beleidsdebat dat op 4 juni heeft plaatsgevonden, heeft Minister van Land
bouw Van der Stee een aantal vragen beantwoord.
Betreffende de inkomensontwikkeling in de land- en tuinbouw merkt de minister
op dat de gemiddelde arbeidsopbrengst van de ondernemer, d.i. de beloning die uit
het bedrijfsresultaat overblijft van de door de ondernemer |zelf verrichte arbeid, nadat
alle overige kosten in rekening zijn gebracht, lag op alle bedrijfstypen, waarvan reeds
gegevens beschikbaar zijn, aanmerkelijk lager is dan in 1973. Van de groenteteelt in
de open grond en de fruitteelt staan nog geen gegevens ter beschikking.
LANDBOUW
ALS gemiddelde arbeidsopbrengst van de ondernemer (berekend op pachtbasis)
op akkerbouw-, weide- gemengde bedrijven verstrekt de minister de volgende
gegeven:
Akkerbouwbedrijven
1973/74 1974/75
Verschillen
in 1973/74
(voorlopig)(raming)
absoluut in proc.
ha
guldens per bedrijf
44
41.500
16.000
25.500
61,0
43
63.400
5rl.l00
12.300
16,2
19
18.900
13.000
5.900
31,2
40
37.700
52.000
4- 14.300
37,9
15
15.000
18.000
3.000
20,0
25
24.400
20.800
3.600
14,8
12
13.800
12.000
1.800
13,0
20
24.200
8.000
16.200
66,9
11
8.200
0
8.200
100,0
12
32.200
6.000
26.200
81,4
8
19.000
8.000
11.000
57,9
grotere op klei, Z.W. Ned.
grotere op klei, elders
kleinere op klei
grotere veenkoloniale
kleinere veenkoloniale
Weidebed rijven
grotere
kleinere
Gemengde bedrijven
grotere, overwegend rundvee
kleinere, overwegend rundvee
grotere, veel veredeling
kleinere, veel veredeling
(Het onderscheid tussen grotere en kleinere bedrijven ligt ip '73/'74 op 113 sJb.e.)
Voor alle bedrijfstypen, met uitzondering van de veenkoloniale bedrijven, was de
rentabiliteit in 1974/75 aanmerkelijk lager dan in 1973/74. De akkefbouwbedrijven in
het Z.W. zeekleigebied (natte najaar) en de gemengde bedrijven vertoonden relatief
de grootste teruggang. Omwille van de vergelijkbaarheid is de arbeidsopbrengst be
rekend op pachtbasis. Op eigendomsbasis zijn de kosten voor grond en gebouwen ca.
350,per ha hoger.
TUINBOUW
^ETREFFENiDE de arbeidsopbrengst van de ondernemer op verschillende typen
tuinbouwbedrijven (in gld. per bedrijf) geeft de minister de volgende cijfers:
Glasgroente nbed rijven
Landelijk gemiddelde
Glasbloemenbedrijven
Landelijk gemiddelde
Bloembollenbedrijven
„De Zuid"
„De Noord"
Kleigronden Noordholland
Chagpignonbedrijven
1973
1974
(Raming)
absoluut
30.500
11.800
18.700
28.600
20.900
7.700
16.100
29.000
25.400
12.420
4.800
1.400
gemiddeld
18.700
13.820
Verschillen
in procenten
61,3
26,9
79,5
Ml,3
ENERGIEBESPARING TUINBOUW
Er bestaat voor de glastuinbouw geen isolatieregeling analoog aan die voor huizen.
Wel is een krediet beschikbaar gesteld van 3 miljoen, waarmede onderzoek wordt
gefinancierd dat gericht is op energiebesparing. In de onderzoekprojecten zijn ook
proeven opgenomen met isolerende materialen. Wanneer het onderzoek voor de prak
tijk toepasbare mogelijkheden biedt, kunnen in het kader van het bedrijfsontwikke-
lingsbeleid rentesubsidies verleend worden voor energiebesparende investeringen op
ontwikkelingsbedrijven.
DE EEG PRIJSVASTSTELLING
|N het voorlopig verslag werd voorts gevraagd of bij de vaststelling van de prijzen
te Brussel voor agrarische prodiukten het aantal uren, dat op het bedrijf gewerkt
wordt, ook as doorberekend en of er een evenredigheid met de c.a.o.'s in andere be
drijfstakken bestaat. Tevens werd gevraagd naar het percentage waarmee bij de vast
stelling rekening is gehouden.
De minister schrijft in zijn antwoord dat de Europese Commissie voor haar prijs
voorstellen seizoen 1975/76 als uitgangspunt heeft genomen de kostenstijging (incl.
loonkostenstijging) 1973 en 1974 vermindert met de prijsverhogingen 1974/75. De door
de Commissie berekende gemiddelde prijsstijging der kostenfactoren bedroeg over
deze jare'n in de oude zes lidstaten per jaar:
Duitsland 11 - Frankrijk 21 - Italië 23,5 - Benelux 11,5
De door de Commissie ingediende prijsvoorstellen waren zodanig, dat, rekening
houdend met de geconstateerde kostenstijgingen, de moderne bedrijven in staat zou
den zijn de inkomensontwikkeling buiten de landbouw te volgen! De minister wijst
er evenwel op dat de prijzen weliswaar voor de gehele Gemeenschap worden vastge
steld, maar dat de structuur van de bedrijven sterk uiteenloopt; hetzelfde geldt voor
de inflatiepercentages. Voegt men daarbij 'het streven van de Europese Commissie
en de Raad, de bestaande monetaire compenserende bedragen die ontstaan zijn uit
revaluatie, devaluatie of het zweven van de nationale piunten geleidelijk te vermin
deren, dan is het duidelijk dat de vaststelling van de landbouwprijzen een zeer com
plexe problematiek vormt. Bovendien mag niet uit het oog worden verloren dat voor
de diverse landbouwprodukten ook rekening gehouden dient te worden met de vraag-
en aanbodsituatie voor de betrokken produkten. Aldus de minister.
WOORAL de laatste tijd heeft de discussie over en
de kritiek op de L.E.I.-cijfers zich toegespitst op
de uitgangspunten, de vertaling van deze gegevens in
de praktijk en de presentatie ervan. Zoals bekend geven
de L.E.I.-cijfers, zoals deze bijv. in de publiciteit treden
in de Memorie van Toelichting bij de landbouwbegroting,
voor de niet ingewijde en terzake kundige buitenwacht
een veel te gunstig (vertekend) beeld over de inkomens
positie van de agrarische ondernemer. Reeds vele ma
len is van de kant van de landbouworganisaties (vooral
de ZLM) op deze onbevredigende toestand gewezen.
Nadat de Noord- en Zuid Oostelijk Bevelandse ZLM-
kringen met „Harde akkerbouwcijfers" op tafel zijn ge
komen heeft de Hoofdafdeling Akkerbouw van het Land
bouwschap en vertegenwoordigers van de landbouwor
ganisaties in Zeeland met enkele medewerkers van het
L.E.I. uitvoerig gesproken over de opzet van de L.E.I.-
rapporten, de gehanteerde uitgangspunten en de hoe
veelheden en prijzen van kosten en opbrengsten. Een be
spreking die een stap in de goede richting is geweest
en er toe heeft bijgedragen dat er begrip voor is dat de
presentatie van de L.E.I.-cijfers aanleiding heeft gegeven
tot onjuiste konklusies. Veelal wordt bij de publikatie
van de L.E.I.-berekeningen het bruto-ondernemersinko-
men zonder enige nadere toelichting vermeld. Niet uit
eengezet wordt daarbij dat dit inkomen uit verschillen
de posten is opgebouwd als:
vergoeding verrichte arbeid van de boer;
vergoeding bedrijfsleiding van de boer
lasten van de sociale voorzieningen die betaald moe
ten worden;
winst die op het bedrijf gemaakt moet worden om
vervangs- en uitbreidingsinvesteringen mogelijk te
maken en de inflatie op te vangen.
Van hetgeen aan inkomen overschiet moet dan nog in
komstenbelasting betaald worden alvorens er van een
verteerbaar inkomen sprake is.
DE LEI UITGANGSPUNTEN
HET LEI stelt gegevens samen van een aantal .bedrijven
met overwegend akkerbouw in de grootte van onge
veer 22 ha tot 65 ha. De keuze van de bedrijven geschiedt
willekeurig: een zogenaamde a-selecte steekproef. Het wordt
echter moeilijk als een aantal van de gekozen bedrijven niet
mee wil te doen. Bij het zoeken naar „vervangende" bedrij
ven moet een zekere „selectie" voorkomen worden. Het LEI
wenst hierbij dan ook geen enkele geheimzinnigheid en staat
toe, dat er door een commissie, diie een volledig inzicht in die
keuzeprocedure „over de schouder wordt meegekeken".
Het totaal van de uitkomsten der deelnemende bedrijven
geeft een gemiddeld beeld. Dit ds1 voor ihet noordelijk kleige
bied een bedrijf met 50 ha, voor de polders 36 ha, voor het
zuidwestelijk kleigebied 42 ha en voor de Veenkoloniën 40
ha. Een gemiddeld beeld is niet gelijk aan een „gemiddeld"
bedrijf in een gebied. Het LEI geeft nu dan ook de uitkom
sten van kleinere bedrijven (kleigebieden ongeveer 19 ha,
Veenkoloniën circa 16 ha). Maar ook een gemiddeld resul
taat kan een vertekend 'beeld geven als een minderheid met
uitgesproken goede of slechte resultaten de meerderheid on
evenredig beïnvloedt.
Daarom is het LEI nu overgegaan de resultaten van een
zgn. „mediane" groep te verwerken, waarbij de ene helft
van de bedrijven lager en de andere helft hoger uitkomt. Het
blijkt dan dat in de jaren 1968/69 t/rni 1973/74 in de mediane
groep van de (grotere) LEI-akkerbouwbedrijven de arbeids
opbrengst gemiddeld circa 11 lager is dan het gemiddelde
van alle deelnemende bedrijven.
VERHOUDING PACHT-EIGENDOM - ONDERHOUD
GEBOUWEN EN WERKTUIGENKOSTEN
HET LEI geeft de resultaten op pachtbasis.Ervan uit
gaande- dat over het in grond en gebouwen geïnves
teerde kapitaal rente verschuldigd is en dat op gebouwen
moet worden afgeschreven zitten de eigenaarsbedrijven met
hogere kosten. Het LEI heeft uitgerekend, dat uitgaande van
een grondrente van 3,5 een rente voor bedrijfsgebouwen
van 7,5 een afschrijving voor traditionele bedrijfsgebou
wen van 3 en voor moderne bedrijfsgebouwen van 7
op basis van de nieuwwaarde, de kosten van grond en ge
bouwen voor de akkerbouwbedrijven volledig op eigenaars-
basis (excl. IJsselmeerpolders) gemiddeld 375,per ha
hoger zijn dan op pachtbasis. Het verschil is de laatste jaren
steeds groter geworden. Door het LEI worden voor pacht
en onderhoud gebouwen de werkelijk betaalde kosten vol
gens de bedrijfsboekhoudingen in rekening gebracht. Zowel
de dn het rapport N.Be vel and als de in het rapport O. Z.-
Bveland in rekening gebrachte kosten bedragen bijna het
dubbele van die van het LEI. In het rapport O. Z.-Beveland
wordt de som van de padhterslasten en de pacht gelijk ge
steld aan de som van eigenaarslasten en grondrente. Bij die
pacht worden kosten in rekening gebracht voor de verkrij
ging van pacht en kosten voor gedwongen koop met door
verkoop aan een belegger onder beding van een langlopend
pachtkontrakt. Zaken waar het LEI geen rekening mee
houdt.
De werktuigkosten in de LEI-voorcalculatie zijn bepaald
op grond van de voor 1975/76 te verwachten ontwikkeling
in de normatieve werktuigenbehoefte enerzijds en van de
geconstateerde ontwikkeling in het werkelijk werktuigen-
verbruik in relatie tot de normatieve werktuigenbehoefte in
de afgelopen jaren anderzijds.
In de rapporten N. en O. Z.-Beveland wordt uitgegaan van
een eenvoudige basisinventaris, terwijl meer speciale machi
nes-middels het loonwerktarief resp. een gemeenschappelijk
verrekentarief worden ingecalculeerd. Het LEI rekent over
1975/76 met een rentepercentage van 7,5 Noord-Beveland
en O. Z.-Beveland met 10
Het LEI schrijft af over de boekwaarde, de beide andere
rapporten afschrijven over de vervangingswaarde. Bij het
rapport O. Z.-Beveland wordt daarbij nog over de afschrij
vingen een inflatiereserve van 8 in rekening gebracht, om
de kostenstijgingen tenminste nog enigszins bij te kunnen
houden.
ARBEIDSKOSTEN
|>E door het LEI ingecalculeerde beloning voor de arbeid
voor de ondernemers is gebaseerd op het CAO-loon
voor een vaste vakarbeider met diplomatoeslagen alsmede
de sociale lasten die hij als werkgever moet betalen
31.500,—).
Overigens is deze ƒ31.500,geen verteerbaar inkomen.
Na aftrek van die premies volksverzekeringen, ziektekosten
verzekering enz. resteert 19.500,waarover dan nog
weer inkomstenbelasting verschuldigd is.
De beloning voor de bedrijfsleiding is niet als kostenfak-
tor opgenomen. Bij de 'bepaling van de winst (of het verlies!)
moet daarvoor ca. 9300,per bedrijf in mindering ge
bracht worden op het netto-overschot.
In het rapport N.-Beveland worden, uitgaande van het
netto besteedbaar Inkomen van een werknemer, 500 extra
uren. in rekening gebracht voor administratie bedrijfsleiding
e.d Met meerekening van de premies A.O.W., arbeidsonge-
öcilr ktheidsverzekerlug, ziektenkostenverzekering en de ver
schuldigde inkomstenbelasting komt men tot een „Vergelijk
baar Bruto Ondernemersinkomsten" van 34.500,waar
van 20.300,netto-besteedbaar.
Het rapport O. Z.-Beveland komt inclusief A.O.W., ziek-
ter.kosten, arbeidsongeschiktheidsverzekering, pensioenpre
mie, bedrijfsrisioQverzekering en inkomstenbelasting tot een
bruto inkomen uit de arbeid van de ondernemer van
37.600,waarvan 18.019,netto besteedbaar.
VERSCHILLEN IN KOSTEN EN OPBRENGSTEN
Bij de bestrijdingsmiddelen valt wel een belangrijk kosten
verschil te konstateren. De Bevelanden hebben gerekend met
een kostenstijging van 40 terwijl dioor bet LEI 20
wordt berekend. De schatting van 40 blijkt intussen te
hoog te zijn geweest.
Uit het LEI-calculatie blijkt niet de sterke achteruitgang
van de bedrijfsuitkomsten zoals naar voren komt in het rap
port N.-Bevel and.
Met name komt dit door het verschil in de berekende
kostenstijgingen over 1974/75 en 1975/76 (31 t.o. 26
terwijl bovendien door het LEI een produktiviteitsverbete-
'ring wordt ingekalkuleerd van 1,5 per jaar.
Uit de LEI-cijfers blijkt wel dat ook op de LEI-bedrijven
die moeilijkheden zich de afgelopen drie jaren hebben toege
spitst. Na 1972/73 is dit als volgt verlopen:
bruto-kostenstijging 1973/74, 1974/75 en 1075/76 39,5
vermindering hoeveelheid kosten 10,0
netto-kostenstijging 29,5
In deze zelfde periode zijn de E.E.G.-prijzen van de akker-
bouwprodukten met gemiddeld circa 17 verhoogd. Dit
verschil heeft een toenemende spanning omtrent de positie
van de bedrijfstak veroorzaakt, hetgeen zich in hoge mate
heeft toegespitst door voor een groot aantal bedrijven zeer
ongunstige prodiukti©omstandigheden in 1974 en de slechte
vooruitzichten dienaangaande voor de oogst 1975.
En op basis van de uitgangspunten en veronderstellingen
in de Bevelandse rapporten zijn de zaken nog veel triester.
Dan is zelfs een 30 ha groot akkerbouwtbedrijf niet meer
rendabel te beschouwen. Een beter markt- en prijsbeleid
alleen zullen voor een dergelijk bedrijf niet voldoende zijn
om het uit de rode cijfers te halen. Daarvoor moeten andere
oplossingen gevonden worden!
BI.