LANDBOUW-ECONOMISCH
BERICHT 1975
HET Landbouw-Economisch Bericht plaatst de hierboven kort samengevatte eco
nomische resultaten van de agrarische sector tegen de achtergrond van de
algemeen economische en landbouwpolitieke ontwikkelingen. Het signaleert o.a. de
dempende invloed die het gemeenschappelijke markt- en prijsbeleid heeft gehad op de
prijsontwikkeling van voedingsmiddelen. Ook de spanningen die het gemeenschappe
lijk landbouwbeleid ondervindt van de sterk uiteenlopende inflatie in de lidstaten,
krijgen de aandacht Verder bespreekt het LEB de opeenstapeling van bedrijfsrisico's
die de land- en tuinbouw in het afgelopen jaar heeft ervaren en de nadruk die mede
hierdoor is komen te liggen op de beperkte mogelijkheden van het landbouwprijsbeleid
om een redelijke inkomenspositie voor de agrarische beroepsbevolking te realiseren.
rentabiliteit van land- en tuinbouw is voor het tweede achtereenvolgende jaar
verslechterd, zo blijkt uit zojuist verschenen Landbouw-Economisch Bericht
van het LEI 1). Hierin wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling in de land
bouwjaren 1973/74 en 1974/75.
In 1973/74 dekte het sectorinkomen (de netto-toegevoegde waarde) in de landbouw
(excl. tuinbouw) slechts 90 van de beloningsaanspraken van arbeid, grond en kapi
taal. Het tekort van 500 min werd vooral veroorzaakt door de grote prijsstijging
(14,5 van aangekochte goederen en diensten bij een veel minder sterke stijging van
de opbrengstprijzen. De netto-toegevoegde waarde daalde dan ook met ca. 5 t.av.
het gunstige jaar 1972/73.
RESULTATENREKENING LANDBOUWSECTOR (excl. tuinbouw)
Waarde in
min. gld.
Mutatie in
t.o.v. voorafgaand jaar
volume prijs
1973/74
1974/75
73/74
74/75
73/74
74/75
(raming)
(raming)
(raming)
Opbrengsten 1)
14310
14000
3,5
2,5
6,0
4,5
Aangekochte grondstoffen
2,0
3,0
en diensten 1)
9560
10050
4,5
14,5
Netto-toegevoegde waarde
4750
3950
2,5
4,0
7,0
20,0
overheidsmaatregelen 2)
105
4055
w.v. akkerbouw
1000
845
melkveehouderij
2450
2725
intensieve veehouderij
1300
485
Beloningsaanspraken v. arbeid,
17,0
grond en kapitaal 3)
5250
6040
1,5
1,5
15,5
Totale kosten 3)
14810
16090
2,0
1,0
15,0
8,0
1) Inclusief interne leveringen.
2) Bestaande uit (naar schatting) 20 min. revaluatie-compensatie via hectare
toeslagen, 75 min. inkomenstoeslagen en 10 min. oogstschaderegeling.
3) De kosten van het in grond en gebouwen geïnvesteerde vermogen zijn gewaar
deerd tegen de netto-opbrengst biji verpachting (netto-pacht).
QE voor 1974/75 verwachte resultaten blijven sterk achter bij de uitkomsten van
het voorgaande jaar. De oorzaak hiervan ligt thans niet zozeer bij prijsstijgin
gen van aangekochte goederen en diensten; het veevoer als belangrijkste kostensoort
daalde gemiddeld zelfs 1 in prijs. De druk op het sectorinkomen kwam vooral van
de kant van de opbrengstprijzen. Gemiddeld lagen deze 4,5 lager dan in het voor
gaande Jaar, maar in de intensieve veehouderij zelfs 10 tot 20 Ook de akkerbouw-
produkten daalden gemiddeld iets in prijs. De produktiviteitsverbetering in de land
bouwsector van 2 was lang niet in staat de gevolgen van deze voor de producenten
ongunstige prijsontwikkelingen op te vangen. Het sectorinkomen daalde met ƒ800
min. (—17 tot ca. ƒ4 miljard, waarin begrepen de overheidsuitkeringen in ver
band met de noodsituatie in de landbouw van 105 miljoen.
Tegenover deze inkomensdaling stond een aanmerkelijke stijging van de belonings
aanspraken van de landbouw onder invloed van met name de stijging van de loonvoet
in de agrarische bedrijfstak 19,5 Deze berekende beloningsaanspraken liepen
op tot 6 miljard, waarvan slechts 67 werd gedekt door het sectorinkomen.
De bed rijf suitkcTT-jten lagen in 1974/75 op vrijwel alle bedrijfstypen lager dan in het
voorgaande jaar. De grootste achteruitgang vertoonden de grotere gemengde bedrij-
ven met veel intensieve veehouderij; de arbeidsopbrengst van de ondernemer op deze
bedrijven daalde met 80 tot 6000. Ook op de grotere akkerbouwbedrijven in het
zuidwestelijk zeekleigebied liep de arbeidsopbrengst van de ondernemer sterk terug,
n.L tot 16000 (—60 Op de akkerbouwbedrijven in de rest van het land was de
situatie minder ongunstig, hoewel ook op deze bedrijven de arbeidsopbrengst van de
ondernemer belangrijk lager lag dan in 1973/74. Alleen op de veenkoloniale bedrijven
was sprake van een verbetering. Op de grotere weidebedrijven daalde de arbeidsop
brengst van de ondernemer tot ƒ20800 15 In het algemeen geldt dat de uit
komsten van de kleinere bedrijven belangrijk lager waren dan van de grotere.
Voor 1975/76 moet in de landbouw op een voortgaande kostenstijging worden ge
rekend die gedeeltelijk kan worden opgevangen door de prijsverhoging voor markt-
ordeningsprodukten. In hoeverre er sprake zal zijn van een verbetering van rentabili
teit is sterk afhankelijk van de nog niet te voorziene ontwikkeling van de op-
brengstprijs voor vrije produkten.
|N de tuinbouwsector waren de bedrijfsuitkomsten over 1974, vóór zover reeds
bekend, eveneens ongunstig. Door sterke prijsstijgingen voor aangekochte
grondstoffen en diensten (ca. 24 voor energie ruim 50 en lagere opbrengstprij
zen op de glasgroentebedrijven daalde de arbeidsopbrengst van de ondernemer met
ruim 60 tot 11800. Op de glasbloemenbedrijven was de daling minder sterk; voor
de bloembollenbedrijven bleef de arbeidsopbrengst echter nauwelijks positief, terwijl
op de champignonbedrijven deze opbrengst in 1974 zelfs negatief was.
Het volume van de land- en tuinbouwproduktie lag in 1974/75 circa 4 hoger dan
in het jaar daarvoor. Een groot deel van de produktie wordt in het buitenland afgezet.
Ook in 1974 nam de uitvoer van agrarische produkten nog toe. De invoer steeg echter
sterker. Bovendien trad, evenals in 1973, een belangrijke ruilvoetverslechtering op.
Het agrarisch uitvoersaldo, dat in 1973 4,5 miljard bedroeg ,zal dam ook in 1974 aan
merkelijk kleiner zijn.
In het rapport wordt naast het voorgaande ook ingegaan op recente ontwikkelingen
in de agrarische structuur, en op de inkomensopbouw en de betekenis daarvan voor
de bedrijfsfinanciering.
(Landbouw-Economisch Bericht 1975 kan besteld worden door overschrijving van
13,50 op girorekening No. 41.22.35 t.n.v. het L.E.I. onder vermelding „Zend Land
bouw-Economisch Bericht 1975".)
EUROPESE COMMISSIE DRUKT RUNDVLEES-IMPORT
DOOR
Ir. Lardinois is er dinsdag in Brussel ondanks fel verzet
van Frankrijk en Ierland in geslaagd de grenzen van de EEG
weer gedeeltelijk open te stellen voor rundvlees.
Het commissiebesluit om 50.000 ton rundvlees te impor
teren kwam erdoor omdat er in de Europese Landbouwraad
geen meerderheid gevonden werd tegen dit besluit.
Zoals bekend heeft de Europese Commissie bepaald dat
er tussen 1 juni en eind september van dit jaar 50.000 ton
rundvlees in de EEG geïmporteerd kan worden, mits impor
teurs kunnen aantonen dat zij eenzelfde hoeveelheid rund
vlees hebben geëxporteerd. De commissie heeft deze maat
regel, waarvan vooral Nederland voorstander was, genomen
om. de traditionele handelsstromen weer op gang te brengen.
De Ierse delegatie (in Ierland ligt plus minus 100.000 ton
rundvlees opgeslagen van de in totaal 250.000 ton omvatten
de „rundvleesberg" in de EEG) verzette zich met kracht
tegen deze regeling. De Ieren kregen de volle steun van de
Fransen in de raad. Deze twee landen konden echter de raad
in meerderheid niet mee krijgen en daarom werd het com
missiebesluit gehandhaafd.
Behalve Nederland waren vooral Engeland, Duitsland en
Denemarken voorstanders van het weer „op een kier ope
nen" van de EEG-grenzen voor de import van rundvlees.
Binnenkort zullen ook 67.500 jonge runderen in de EEG ge
ïmporteerd worden, voornamelijk om de Italiaanse veestapel
weer aan te vullen. Omdat dit vee speciaal voor Italië be
stemd is heeft de commissie bepaald dat minstens 23.000
van deze runderen tot twee bepaalde Alpenrassen moeten
behoren, rassen die veel in Italië voorkomen. Dat vee komt
voornamelijk uit Joegoslavië en Oostenrijk.
Als de ontwikkeling van de markt daartoe aanleiding
geeft zal de Europese Commissie toestaan dat in het laatste
deel van dit jaar de EEG-grens opnieuw opengaat voor
50.000 ten rundvlees. Voordat de Europese rundvleesmarkt
ineenstortte importeerde de gemeenschap 900.000 ton rund
vlees per jaar. Overigens verklaarde de Franse minister van
landbouw, Bonnet, verleden week donderdag dat zijn rege
ring onmiddellijk tussenbeide zal komen als het besluit van
de Europese Gemeenschap weer rundvlees in te voeren
schade oplevert voor de producenten van rundvlees in
Frankrijk. Bonnet wees erop dat hij moeite heeft gedaan
het besluit van de EEG tegen te houden maar dat de minis
terraad zich daar niets van heeft aangetrokken. De Franse
boerenbond heeft de maatregel van de ministerraad een
„oorlogsverklaring aan de Franse en de Ierse boeren" ge
noemd.
J?EN van de verslagen die telkenjare weer met grote
belangstelling wordt gelezen, is het verslag van de
president van de Nederlandsche Bank, professor dr J.
Zijlstra. Deze bekende en erkende econoom, oud-minister
van Financiën, heeft altijd wel iets belangwekkendst te
zeggen. Ook dit jaar weer is zijn betoog fundamenteel. Hij
is wat de werkloosheid en de inflatie betreft niet optimis
tisch, maar hij ziet wel kansen. Kansen die vooral voort
vloeien uit ons bezit aan aardgas.
Uit zijn verslag citeren wij het volgende:
„De oorzaken van de werkloosheid zijn niet alleen van
structurele aard; er zijn nog twee andere: de conjunctu
rele zwakte in de wereld en de onderbesteding in de na
tionale economie".
Over de oorzaak van de harde structurele kern van de
werkloosheid, het tekort aan arbeidsplaatsen, dat reeds
een aantal jaren aangroeit, valt volgens dr Zijlstra nau
welijks te twisten.
De ontwikkeling van de reële arbeidskosten in verhou
ding tot de groei van de arbeidsproduktiviteit gedurende
een aantal jaren is zodanig, dat de rendementen in het
bedrijfsleven zijn aangetast in een mate die tot onvol
doende creatie van nieuwe arbeidsplaatsen heeft geleid.
Onvoldoende namelijk om de arbeidsplaatsen verloren
gegaan door arbeidsbesparende investeringen te ver
vangen.
Het corrigeerde arbeidsinkomensaandeel steeg van
1963 tot 1973 van 77.5 tot 85. Het jaar 1974 toont een uit
zonderlijke mutatie, namelijk van 85 tot 88.5. Daar de
toeneming van de arbeidsproduktiviteit werd opgeslokt
door de achteruitgang van de ruilvoet, had het reële loon,
zo men het arbeidsinkomensaandeel konstant had willen
houden, niet mogen stijgen. Het steeg wel met 3
De vooruitzichten voor 1975 zijn zodanig, dat opnieuw
een toeneming van het arbeidsinkomen van 88.5 tot 90
wordt verwacht. En hieraan knoopt dr Zijlstra dan de
genoemde conclusie vast, dat de vooruitzichten voor het
bestrijden van de structurele werkloosheid ongunstig zijn.
11/AT de binnenlandse onderbesteding betreft, deze
kan volgens dr Zijlstra worden gezien als een re
actie op de overbesteding die zich in de nationale econo
mie in de jaren voor 1972 heeft voorgedaan en die toen in
belangrijke mate samenhing met een te groot financie
ringstekort bij de overheid. Het daarna gevoerde strin
gente begrotingsbeleid is kennelijk iets te hard aangeko
men. Als de overbesteding indertijd eerder en geleidelij
ker was bestreden, was het risico van doorslaan naar de
andere kant veel geringer geweest. Voorraadvorming en
overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans
beliepen in 1973 samen 5 van het nationale inkomen,
dat is bijna het dubbele van de vaak genoemde normatie
ve waarde van 2'/£ a 3 In 1974 was het percentage 4.
Terecht heeft de regering dan ook ruimte gezien voor een
expansief budgettair beleid dat wezenlijk kan bijdragen
tot een vermindering van de onderbesteding en daarmee
tot een teruggang van het externe overschot, dat hiermee
in 1975 tot ca 3 zal teruglopen. Een verdere teruggang
van het overschot na 1975 is niet uitgesloten, met name
als de bedrijfsinvesteringen zich herstellen.
Dr Zijlstra noemt het alleszins verantwoord dat de
overheid bij haar budgettaire beleid het structurele be
grotingstekort aanpast als in een nationale economie de
onderbesteding een zekere duurzaamheid vertoont. Die
aanpassing bedroeg f400 min in 1974 en in 1975 f 1.5
miljard.
F
EN belangrijke vraag is hoe de begrotingsruimte
wordt verdeeld over uitgavenstijging en lastenverlichting.
De lastenverlichting verdient volgens dr Zijlstra grote
aandacht op de volgende gronden.
De extra aardgasbaten resulteren uit de prijsverho
ging die samenhangt met de stijging van de olieprijzen.
De last van de olieprijsstijging drukt op bedrijfsleven en
consument. Hetzelf de is het geval met prijsstijgingen voor
het aardgas in het binnenland. De baten uit het geëxpor
teerd en in het binnenland afgezet aardgas komen gro
tendeels aan de schatkist ten goede. Er is derhalve aan
leiding na te denken over de noodzaak van (ook hier
terugsluizen, de term die dr Zijlstra introduceert voor de
recycling (van oliedollars).
Immers indien dit niet gebeurt zou er weliswaar
niet in formele zin, maar wel in wezen sprake zijn
van een zeer forse verhoging van de indirecte belas
tingdruk en zulks niet op weloverwogen budgettaire
gronden, maar ten gevolge van een externe oorzaak
namelijk de olieprijsverhoging. Dit geschiedt verder
onder normale omstandigheden gekenmerkt door een
ernstige inflatie. Zonder compenserende maatrege
len moet de kans op een verdere aanzwelling van de
inflatoire krachten bepaald groot worden geacht.
Dr Zijlstra herhaalt ook om andere redenen zijn plei
dooi voor lastenverlaging die de loonsom per werknemer
kan drukken en de bedrijfsuitkomsten gunstig kan be
ïnvloeden, hetgeen kan bijdragen tot de vorming van
het voor de investering broodnodige eigen vermogen.
Ondanks de in 1975 aanzienlijke lastenvermindering dient
een verderf lastenverlichting de aandacht te hebben,
waarbij de rendementso-ntwikkeling zodanig moet wor
den beinvloed dat voldoende investeringen worden be
reikt en een gezonde verhouding wordt hersteld tussen
arbeidsplaatsen besparende en arbeidsplaatsen creërende
investeringen!
S AMENV ATTEND vindt dr Zijlstra dat de Nederland
se economie zich verhoudingsgewijs in een gunstige posi
tie bevindt in een moeilijke internationale situatie, De
betalingsbalanspositie is nog steeds sterk. De inflatie en
de werkloosheid blijven zorgwekkend, al kan bij de in
flatie misschien gesproken worden van een beginnende
verbetering. De prijsstijging wordt op 8Vt geschat te
gen 9V2 in 1974, waarbij de 8»/2 van dit jaar nog on
gunstig is beinvloed door de ongewoon grote overloop naar
1975. Desondanks blijft de inflatie onaanvaardbaar hoog.
De inflatie brengt toenemende financieringsmoeilijkheden
voor het bedrijfsleven mee, terwijl de bedrijfseconomi
sche grenzen het bankwezen zullen belemmeren deze in
flatie te financieren.
En wat de werkloosheid betreft, inkomensbeleid en
budgettair beleid staan hier volgens dr Zijlstra voor be
langrijke taken. „De sterke, vooral aan het aardgas te dan
ken, positie van de Nederlandse volkshuishouding schept
een'unieke kans, namelijk om deze middelen te investe
ren in een doeltreffende bestrijding van zowel de werk
loosheid als de inflatie".
Laat ons hopen dat het regeringsbeleid er op is
gericht de ondernemingen een rechtvaardige kans
te geven. Ook de ondernemingen in onze agrarische
seCtorPAAUWE