L.E.I, voorcalculatie akkerbouw 1975-76
De ontwikkeling van de
bedrijfsresultaten akkerbouwbedrijven
2)
3)
3
j^AT de bedrijfsresultaten 1974/75 in de akkerbouwsector in het Zuid-Weste
lijk kleigebied bijzonder zullen tegenvallen blijkt overduidelijk uit de L.E.I.-
calculatie die zojuist verschenen is. Wordt in het algemeen in de kleigebieden een
daling van de arbeidsopbrengst van de ondernemer n.l. de som van de ver
goeding van zijn handenarbeid op basis van C.A.O.-loon plus netto overschot
verwacht, voor het Zuid-Westelijk kleigebied geldt in het bijzonder de door de
slechte weersomstandigheden veroorzaakte oogstmoeilijkheden en de extra kos
ten die daardoor gemaakt moesten worden. Zelfs met verwerking in de arbeids
opbrengst van de verschillende overheidsbijdragen als ha- en inkomenstoesla
gen en waterschaderegelingvergoedingen voor niet geoogste gewassen blijkt het
netto-overschot per ha een negatief resultaat op te leveren, n.l. naar raming bij
de grotere akkerbouwbedrijven (42 ha) een tekort van ƒ215,— per ha en voor
de kleinere bedrijven (19 ha) van 760,per ha.
|N L.E.I. publikatie 3.55 „Ontwikkeling van de bedrijfsresultaten van Akkerbouw
bedrijven (te bestellen door overmaking van 8,50 op giro 41.22.35 t.n.v. het
LjE.I. Den Haag onder vermelding van „zend publikatie No. 3.55) wordt de ont
wikkeling in de afgelopen jaren weergegeven van opbrengsten en kosten op grotere
en kleinere akkerbouwbedrijven, terwijl tevens voor de grotere bedrijven een bereke
ning over de verwachtingen voor het komende jaar 75/76 is opgesteld (voorcalculatie).
De gemiddelde bedrijfsresultaten zijn gebaseerd op landelijke steekproeven. Als
grotere bedrijven zijn beschouwd bedrijven die in 1973/74 een bedrijfsomvang hadden
van meer dan 113 standaardbedrijfseenheden. Dat komt bij benadering overeen met
een gemiddelde produktieomvang per man bij een doelmatige bedrijfsgrootte. Een
kakerbouwbedlrijf van 113 SBE's heeft gemiddeld' 22 ha cultuurgrond.
De bedrijfsresultaten zijn berekend op basis van pacht. Op basis van eigendom zijn
de kosten van grond en gebouwen aanmerkelijk hoger. In 1973/74 bedroeg dit verschil
op de grotere bedrijven globaal 300,per ha en voor 1975/76 wordt dit getaxeerd
op 375,per ha.
Vooral t.a.v. de grotere akkerbouwbedrijven wordt de gemiddelde arbeidsopbrengst
van de ondernemer in sommige jaren sterk beïnvloed door gunstige bedrijfsresultaten
van een relatief kleine groep bedrijven, waardoor meer dan de helft van de bedrijven
met hun bedrijfsresultaten beneden het gemiddelde blijft. Dit blijkt uit de „mediane"
arbeidsopbrengsten (Het L.E.I. duidt met mediane arbeidsopbrengsten aan dat ca.
50 van de bedrijven hebben een hogere en ca. 50 een lagere uitkomst dan de
gemiddelde arbeidsopbrengst) die in de volgende tabel zijn verwerkt:
Resultaten in gld. van akkerbouwbedrijven
1970/71
1971/72
1972/73 1973/74 1974/75 1975/76
GROTERE BEDRIJVEN:
Noordelijk kleigebied (50 ha)
mediane arbeidsopbrengst 4)
23.400
33.200
35.500
44.300
gemiddelde arbeidsopbrengst
22.100
39.500
44.600
53.200
50.000
46.000
netto-overschot per ha
205
434
431
585
450
290
Droogmakerijen en
IJsselmeerpolders (36 ha)
mediane arbeidsopbrengst 4)
29.000
35.800
63.100
63.900
gemiddelde arbeidsopbrengst
30.200
39.700
69.000
71.100
52.000
58.000
netto-overschot per ha
430
719
1.440
1.230
645
750
Zuidwestelijk kleigebied (42 ha)
mediane arbeidsopbrengst 4)
13.200
28.500
54.700
42.500
gemiddelde arbeidsopbrengst
17.800
32.800
68.900
41.500
16.000
53.000
netto-overschot per ha
66
402
1.059
467
215
510
Veenkoloniën (40 ha)
mediane arbeidsopbrengst 4)
24.200
31.300
29.200
36.000
43.000
gemiddelde arbeidsopbrengst
27.200
35.100
34.400
37.700
52.000
netto-overschot per ha
301
484
381
331
575
300
KLEINERE BEDRIJVEN:
Kleigebieden (19 ha)
mediane arbeidsopbrengst 4)
13.900
19-900
17.300
gemiddelde arbeidsopbrengst
16.300
22.000
18.900
13.000
netto-overschot per ha
86
115
215
760
Veenkoloniën (16 ha)
mediane arbeidsopbrengst 4)
17.500
15.400
15.700
gemiddelde arbeidsopbrengst
17.300
16.000
15.000
18.000
netto-overschot per ha
120
374
425
455
Loonkosten vakarbeider
(volgens CAO)
14.200
16.500
18.800
21.300
25.000
28.000
negatief)
3) Voorlopig.
2) Raming.
3) Prognose bij normale omstandigheden.
4) D.w.z. ca. 50 van de bedrijven hebben een hogere- en ca. 50 een lagere uit
komst dan de mediane arbeidsopbrengst.
Financiële resultaten volgens de bedrijfsboekhoudingen in het Zuiwestelijk kleigebied
1968/69 1969/70 1970/71 1971/72 1972/73 1973/74 1974/75
voor- raming
lopig
I Algemene gegevens
Aantal bedrijven
75
56
50
56
47
39
Cultuurgrond (ha)
41.70
42,60
42,00
45,40
44,40
44,10
44,00
Grondgebruik in
van bouwland
granen
39
39
36
38
40
38
38
aardappelen
18
16
20
17
16
15
15
suikerbieten
21
21
21
21
21
23
23
overige
22
24
23
24
23
24
24
Aantal volwaardige
arbeidskrachten
2,2
2.2
2,1
2.0
1.9
1,7
1.7
Produktie in sbe
214
221
227
245
230
219
225
II Resultaten in gld. per ha
Marktbare gewassen
2.491
3.157
2.648
2.766
3.682
3.221
3.015
Rundvee en
voedergewassen
187
177
163
186
184
63
60
Overige opbrengsten
111
55
101
151
182
109
190
Totaal opbrengsten
2.789
3.389
2.912
3.103
4.048
3.393
3.265
Arbeid
649
730
846
736
919
845
1.070
We rktuigen/trekkers
328
385
412
391
394
418
505
Werk door derden
417
417
415
412
459
507
605
Meststoffen
208
210
213
226
240
227
250
Zaad en pootgoed
169
170
226
220
216
217
275
Pacht en onderhoud
330
359
377
382
387
396
430
Overige kosten
283
317
357
334
374
316
345
Totaal kosten
2.384
2.588
2.846
2.701
2.989
2.926
3.480
netto-overschot
405
801
66
402
1.059
467
215
UI Arbeidsopbrengst
ondernemer
27.200
48.200
17.800
32.800
68.900
41.500
16.000
Arbeidsopbrengst
ondernemer
(mediane groep)
26.100
47.400
13.200
28.500
54.700
42.500
negatief resultaat)
(Zie verder pag. 4)
[JET beeld van de Nederlandse economie blijft ongun-
stig. De werkloosheid blijft toenemen, de prijzen
blijven stijgen, de consumptie blijft toenemen. De ver-
houdingscijfers van de waarde van de consumptie zijn als-
volgt:
1970
1971
1972
100
112
125
1973
1974
139
157
Elk jaar is de stijging groter en men vraagt zich af waar
dat heen moet, vooral als men de cijfers van de laatste 3
maanden van 1975 kent: 169 173 180.
Wij bevinden ons in een tijdsbestek, waarin de con
sumptie uitgaat boven de produktie, met andere woorden:
wij geven meer uit dan wij verdienen. In het verleden is
gebleken dat dit niet mogelijk is. Of het nu wel kan zal de
tijd leren! Indien niet, dan zal het hard aankomen.t Wie
hoog geklommen is kan een diepe val maken!
A LS we uitrekenen hoe de ontwikkeling van de lonen
-S* is en gaan daarbij als basis weer uit van het jaar
1970, is de ontwikkeling:
1970 100 1973 144
1971 112 1974 169
1972 127
En nu de cijfers van Groothandelsprijzen Akkerbouw-
produkten en Veehouderijprodukten:
Groothandels- Akkerbouw- Veehouderij-
prijzen produkten produkten
1970 100 100 100
1971 -101 84 104
1972 105 79 114
1973 118 112 124
1974 135 108 117
r\ E maandcijfers voor december 1974 waren nog niet
alle exact bekend, maar zijn zo goed mogelijk be
naderd. Op het totale beeld zal dit echter geen invloed
van beslissende betekenis uitoefenen. Al deze cijfers wer
den ontleend aan de gegevens van het „Centraal Bureau
voor de Statistiek" of de „Financial Times" en dragen
dus het karakter van officiële cijfers.
De conclusies die getrokken kunnen worden uit de cij
fers, en wanneer wij dit schrijven moet U dit verstaan
in het kader van deze artikeltjes (het is geen weten
schappelijke studie) is dat de ontwikkeling van de lonen
ongeveer parallel verloopt aan de stijging van de con
sumptie.
Indien de winstontwikkeling van de bedrijven zich gelijk
matig zou voordoen aan de stijging van de prijzen was
er relatief gezien reeds een achterblijven van de unnst
ten opzichte van de consumptie en van de lonen. Echter
tevens dient in aanmerking te worden genomen dat de
prijsstijgingen voor een belangrijk deel, zoal niet geheel,
teniet zijn gegaan door kostenstijgingen zodat de winst
dus geen gelijkmatige ontwikkeling heeft te zien gegeven.
Ten aanzien van de agrarische sectoren, zowel akker
bouw als veehouderij, is het duidelijk, dat er praktisch
van stilstand kan worden gesproken. Voor de akkerbouw
immers een stijging van 8 punten in 5 jaar. Dat is gezien
de kostenstijgingen een zeer onaanzienlijk getal, terwijl
de veehouderij vooral door de daling van 124 naar 117
in het jaar 1974 zich in de verkeerde richting beweegt.
Op deze plaats kunnen wij hierop niet verder ingaan,
maar de harde cijfers spreken hier wel een duidelijk, zij
het niet een opwekkende, taal!
PA AU WE.