maatschappij tot bevordering van landbouw, tuinbouw en veeteelt in zeeland en noord-brabant
VERBROKEN EVENWICHT TUSSEN KOSTEN EN OPBRENGSTEN HERSTELLEN
zlm
land- en
tuinbouwblad
VRIJDAG 18 APRIL 1974
63e Jaargang - No. 3277
Het O.- en S.-fonds heeft, nadat door de Europese Cie enkele wijzigingen in de ontwerpregeling zijn
aangebracht, nu de definitieve tekst van de bijdrageregeling Verbetering Agrarische Bedrijfsgebouwen
1975 bekend gemaakt. Aanvragen om voor deze bijdrage in aanmerking te komen moeten in de periode
liggend tussen 24 april en 23 mei bij de D.B.H.'s ingediend worden. Daar alleen de aanvragen voor be
handeling in aanmerking komen die vergezeld gaan van bestek, tekeningen enz. opgemaakt door een
aannemer, hetgeen de nodige tijd zal kosten moet met e.e.a. de nodige spoed betracht worden. Op pa
gina 3 nadere bijzonderheden over deze bijdrageregeling.
In dit nummer o.m.:
Verzekerings-
aktualiteiten Pagina 2
Verlanglijstje van de
land- en tuinbouw
Pagina 4
Uit de praktijk
Pagina 5 en 6
Ontwikkeling van de
rijenspuiten en de
problemen met
Betanalbespuiting
Pagina 7
Mechanisatie en
ander nieuws
Pagina 8 - 9 - 10
Geef snijmais eten
goede start Pagina 11
De slachtpremie-
regeling Pagina 14
25 jaar
Ned. Graan Centrum
Pagina 15
met name Op gericht. Toch dachten wij dat in de praktijk
niet te sterk gerekend mag worden op een verhoging van
het niveau van de produktiviteitsstijging zoals we die de
laatste jaden kennen.
De mogelijkheid om het bedrijf in omvang te vergro
ten doordat anderen de landbouw verlaten is nu een
maal beperkt, zeker in een tijd van grote werkloosheid.
Daarnaast gaan beperkingen aan de bedrijfsontwikke
ling uit milieu en landschappelijke overwegingen steeds
meer hun invloed doen gelden. Tenslotte gaan ook steeds
meer boeren en tuinders zich zelf afvragen of een blij
vende druk om tot steeds grotere produktie-eenheden
per man te komen nog wel zo gewenst is gezien de eco
nomische en vooral ook sociale risico's die daaraan ver
bonden zijn.
ONS COMMENTAAR
^EEN enkele bedrijfstak in onze maatschappij heeft
gedurende de na-ooriogse periode zo'n sterke pro
duktiviteitsstijging te zien gegeven dan juist de land
bouw. Met name de produktie per man is veel sterker ge
stegen dan in de industrie. Enerzijds door een uitbrei
ding van de bewerkte oppervlakte, dan wel het aantal te
verzorgen dieren per mankracht, anderzijds door een ver
hoging van de fysieke opbrengst per ha per dier. Het
opbrengstniveau van onze akkerbouw, veehouderij en
tuinbouw is vandaaq de dag dan ook één van de hoogste
in de wereld.
En toch, ondanks deze indrukwekkende ontwikkeling,
is de positie van land- en tuinbouw nu verre van roos
kleurig. Zo bedroeg de beloning voor de produktiefakto-
ren arbeid, grond en kapitaal in de landbouw het afgelo
pen jaar slechts zo'n 60 van het niveau in andere secto
ren van onze maatschappij. Het is duidelijk dat dit met
name tot uiting komt in een sterk achterblijvende inko
mensontwikkeling binnen de land- en tuinbouw. De re
cente L.E.I.-publ?katie betreffende de melkveehouderij
spreekt wat dat betreft duidelijk voor zich!
Wat zijn nu de belangrijke oorzaken van deze ongun
stige ontwikkeling van de laatste jaren en welke maat
regelen moeten genomen worden om hier zowel op korte
als op langere termijn verbetering in aan te brengen?
Dat zijn in feite de kernvragen waar de boerenorganisa-
ties zich voorgesteld zien.
Het leek ons goed om wat dieper op een paar oorza
ken in te gaan om vervolgens de reeds op tafel gelegde
voorstellen daaraan te toetsen en te bezien of nog extra
eisen gesteld moeten worden.
KOSTPRIJS
"J"OT voor een paar jaar kon de stijging van de pro-
duktiekosten nog voor een belangrijk gedeelte
worden opgevangen door de verhoging van de produkti-
viteit, zodat de kostprijs per eenheid geproduceerd pro-
dukt slechts betrekkelijk gematigd steeg. Een en ander
had tot het gevolg dat gedurende de zestiger jaren de
inkomensontwikkeling binnen de landbouw niet al te
sterk afweek van die daarbuiten. Ook al waren de ge
realiseerde prijsverhogingen ook toen al vaak aan de
schrale kant. De laatste 3 a 4 jaar zien we evenwel ener
zijds dat de kosten veel sterker stijgen door inflatie,
energiecrisis e.d., terwijl aan de andere kant de produk
tiviteitsstijging konstant blijft en zelfs de neiging heeft te
stagneren.
Dit laatste omdat vergroting van de produktie per man
steeds moeilijker wordt, waar immers de meeste bedrij
ven al éénmansbedrijven zijn geworden. Vergroting van
de bedrijfsoppervlakte is voor de grondgebonden pro
duktie dan de enige mogelijkheid die overblijft Maar
waar haal je vandaag de dag de grond vandaan als er
nauwelijks bedrijven worden beëindigd en als bovendien
allerlei doeleinden buiten de landbouw (wegenbouw,
stadsuitbreiding, natuurbehoud, recreatie) steeds meer
landbouwgrond opslokken.
De kostprijs per eenheid produkt heeft dan ook vaak
de neiging om fors te stijgen. Bovendien komt deze kost
prijs nog extra onder druk te staan door het voor de
zelfstandige ondernemer zeer ongunstige fiscale en so
ciale klimaat in ons land. Naast de hoge direkt op het be
drijf en verteerbaar inkomen drukkende lasten, wordt bo
vendien de zo dringend noodzakelijke eigen vermogens
vorming steeds moeilijker gemaakt. Gevolg is dat steeds
meer vreemd vermogen moet worden aangetrokken,
waarvan rente en aflossing de kostprijs verder opdrijft.
Bij een markt en prijsbeleid wat bij deze kostenontwik
keling niet aansluit is het duidelijk dat er voor boer en
tuinder een gat ontstaat tussen opbrengsten en kosten.
VERBETERING INKOMENSPOSITIE
AAN wij ervan uit dat de inflatie en dus de kosten-
stijging nog wel enige tijd zal voortduren dan doen
zich op grond van voorgaande een 3-tal mogelijkheden
voor om de inkomenspositie in de land- en tuinbouw te
verbeteren.
In de eerste plaats verlaging van de kostprijs der pro-
dukten door verhoging van de produktiviteit. Het struc
tuurbeleid, zowel op E.G. als nationaal niveau, is daar
Het meeste perspectief voor de wat verdere toekomst
biedt naar onze mening hier nog de verhoging van het
fysieke opbrengstniveau. Krachtige stimulering van het
onderzoek op dit gebied is dan ook van zeer groot be
lang.
BELASTINGVERLAGING
LIET tweede punt betreft de beperking van de druk
van de belastingen en de sociale lasten. Met name
op dit gebied heeft het landbouwschap zich vorige week
met een reeks voorstellen rechtstreeks tot het kabinet
gewend.
Terecht is het landbouwschap er daarbij van uitgegaan
dat niet gewacht kan worden op een nog vele jaren ver
gende studie Hofstra. Twee hoofdpunten uit deze land-
bouwschapsvoorstellen willen wij hier nog eens bena
drukken. Ten eerste de vraag naar een drastisch optrek
ken van de zelfstandigen aftrek. Naar onze mening zou
het niveau van deze aftrek zodanig moeten worden dat
alle belastingheffingen over schijnwinsten voliedig wordt
gecompenseerd. Wij dachten daarbij dat mogelijk de een
voudigste methode zou zijn om de zelfstandigenaftrek te
relateren aan de hoogte van het binnen het landbouw
bedrijf aanwezige risicodragend kapitaal en de plaats
vindende inflatie. Dus b.v. bij f 50.000,risicodragend
kapitaal en 10% inflatie een zelfstandigenaftrek van
f 5.000,Konkrete voorstellen dienen hier op korte ter
mijn nader geformuleerd te worden.
Voor de zelfstandige ondernemer met een laag inko-
mten is met name het voorstel van het Landbouwschap
om op korte termijn de grens waar beneden geen sociale
premies betaald behoeven te worden op te trekken van
f 4.000,tot ruim f 11.000,Samen met de andere in
gediende voorstellen op fiscaal en sociaal gebied, moet
gekonstateerd worden dat verwezenlijking daarvan voor
vele bedrijfsgenoten toch wel &en aanmerkelijke lasten
verlichting met zich mee zou brengen.
(Zie verder pagina 3.)