rnrnrnjSÊ Voorjaar 1975 April doet wat hij wil Epfcèt Precisiezaai ook voor conservenerwten s V \r i I A. «j - f 4: 5 J KODDE, Ing. T. T. MIEDEMA De aanhoudende „natte moesson", zoals die nu voort duurt vanaf september vorig jaar tot nu toe, met een kleine onderbreking in januari en februari, is er de oor zaak van dat vele percelen nog niet ingezaaid zijn. We moeten er van uitgaan, dat er een einde aan deze natte periode komt en hopen dat dit spoedig zal zijn. De vraag is dan, hoe kunnen we de nog te zaaien gewassen dan zo goed mogelijk aan de omstandigheden aangepast in de grond krijgen? ALGEMEEN De natte grond is gevoeliger voor struktuurbederf dan een gewone droge verweerde toplaag. De grondbewer king houdt in: a) egaliseren; b) verkruimelen. Bij deze bewerkingen ontstaan sporen van de trekker. Deze wor den tot een minimum beperkt door: 1In zo mogelijk één werkgang zaaiklaarmaken. Dus combineren van bewerkingen, in één werktuig (aangedreven eg, combinatiewerktuig) of eggen en slepen in één werkgang. 2. De werktuigen zo breed mogelijk kiezen, om het aantal sporen te beperken. 3. De trekker zodanig uitrusten met dubbellucht en of kooiwielen, dat de bodemdruk in de sporen zo klein mogelijk is. 4. Vooral met de aangedreven- dich dit jaar ook met de gewone werktuigen, moet erop worden gelet dat er niet te diep wordt gewerkt. De laag „be kwame" grond zal niet dik zijn. Alles wat zich daaronder bevindt ondergaat struktuurbederf als het wordt bewerkt. SUIKERBIETEN DOVENSTAANDE algemene richtlijnen gelden on- verkort voor buitenland. Het zaaien zal extra zorg vereisen. Als het weer omslaat mag men verwachten dat er een periode met hogere temperaturen komt, mis schien wel een droogte-periode. Door de hogere tempe raturen zal de grond plaatselijk een korst kunnen vor men. Om in een dergelijke periode de kieming van de bieten te verzekeren, moet nog meer dan gewoon de nadruk worden gelegd op zaaien, zodat het zaad een goede aansluiting met de ondergrond heeft. Op die ma nier is het namelijk verzekerd van een vochtaanvoer zonder afhankelijk te zijn van een buitje op zijn tijd. Het is gewenst iets dieper te zaaien dan normaal! Natte grond is gevoelig voor struktuurbederf. Door het combineren van bewerkingen kunnen de sporen van de trekkers tot het minimum beperkt worden. AARDAPPELEN OOK bij aardappelpoten doet zich een dergelijke si tuatie voor. Het zal niet mogelijk blijken een poot- bed klaar te maken op een zelfde diepte als andere ja ren het geval is. Hier zal het ook zaak zijn te woekeren met de mogelijkheden, dat wil zeggen met een minimum aan verkruimelde grond de aardappelen toch bedekt te worden weggelegd dan normaal, omdat dan de aardap- krijgen. Hierbij geldt niet dat de poters dieper moeten pelen in de vaste ondergrond komen te liggen, wat bij het rooien gfote problemen van tarra kangeven. Ook aardappelen die begin mei worden gepoot kunnen, mits het pootbed in orde is, nog een goede opbrengst geven. BEMESTING N late zaai kan een reactie meebrengen van „dan zal ik maar wat meer kunstmest geven". Voor fos faat kan deze reactie wel juist zijn, maar voor stikstof is dat zeker niet het geval. Als gevolg van de late zaai wordt de groeiperiode korter waardoor het gewas eer der minder dan meer stikstof kan benutten. Bovendien zullen de gewassen als de groei een keer komt als re gel sneller en dus ook slapper opgroeien. Een extra ver hoging van de stikstofgift als gevolg van later zaaien is dan ook zeker niet aan te bevelen. Een voedingsstof waarop bij een late zaai niet bezuinigd moet worden is fosfaat. Juist bij een minder goede struktuur en een kortere groeiperiode heeft de plant voldoende fosfaat nodig voor een vlotte start. Op veel bedrijven heeft men tijdens de droge dagen van eind februari en begin maart een groot deel van de kunstmest uitgestrooid. Ook bij een late zaai van de gewassen lijkt ons dit vroege tijdstip van bemesting gunstig. De meststoffen,althans stikstof en kali, kunnen dan wat inspoelen waardoor de verdeling door de bouw- voor beter wordt en de kans op zoutschade afneemt. De kans dat er van betekenis meststof uitspoelt is op klei en zavelgronden gering. Uit proeven is gebleken dat op een zavelgrond van 20 afslibbaar de stikstof per 100 mm neerslag ongeveer 30 cm inspoelt. Op een kleigrond van 40 tot 60 afslibbaar is dit ongeveer 20 cm. Sinds begin maart heeft het in Zeeland 120 tot 140 mm gere gend. Over het algemeen zal de uitspoeling van mest stoffen dus niet van betekenis zijn. Moeten de meststoffen nog gestrooid worden dan is uitstrooien vóór de grondbewerking en inwerken nood zakelijk voor een goede werking. M. VAN GASTEL, P. VERHAGE Hoewel thans h|et bouwplan ongeveer rond is en het niet gewenst is om daarin nog veel wijzigingen aan te brengen, is het toch nuttig om aandacht te schenken aan de volgende punten: ZOMERTARWE Zomertarwe moet tijdig gezaaid worden. Tot half april daalt de opbrengst geleidelijk. Na deze datum neemt de opbrengst veel sneller af. Na deze datum kan het dan ook gewenst zijn over te gaan op zomergerst. ZOMERGERST Zomergerst kan over een wat langere periode uitge zaaid worden. Hoewel ook hiier de opbrengst duidelijk daalt. Voorts blijkt de kwaliteit door de fijnere sortering en het minder geschikt zijn voor de brouw af te nemen. Zomergerst is gevoeliger voor slechte struktuur en in sterkere mate nog als de zomertarwe. Toch zal bij late zaai vrijwel steeds de zomertrawe een nog lagere op brengst geven als zomergerst. Het is dan thans ook ge wenst om de voorkeur te gaan geven aan zomergerst bo ven zomertarwe. ERWTEN, VLAS, BLAUWMAANZAAD Voor deze gewassen gaat het willen we nog een redelijke tot goede opbrengst verwachten de hoogste tijd worden om te zaaien. Het kan gewenst zijn om dui- .X Zomergerst is gevoeliger voor struktuurbederf. Vooral dit voorjaar moet er dan ook niet te diep worden ge werkt. delijk enkele dagen met de grondbewerking te durven wachten totdat de grond voldoende droog is en er dan worden. Dit kan belangrijker zijn dan enkele dagen vroeger zaaien onder te ongunstige omstandigheden, ger zaaien onder te ongunstige omstandigheden. ZAAIZAAD Ook bij late zaai is het gewenst de normale hoeveel heid zaaizaad te blijven gebruiken. Het is ongewenst om de hoeveelheid op te gaan voeren. N-iBEMESTING Bij laat zaaien moet de N-bemesting niet opgevoerd worden. Hoe korter de groeiperiode van het gewas wordt, hoe minder de planten opnemen en produktief kunnen maken. Stikstof is op dit moment te duur om als asperine diienst te doen. Voor u tot een extra (over bemesting overgaat, realiseer dan eerst welk nut het kan hebben. CHEMISCHE ONKRUIDRESTRIJDING Op vervuilde percelen die zogezegd op de sneeën als groen staan, is een behandeling vóór de grondbewer king met Reglone of Gramoxone aan te bevelen. Waar grasachtigen ook graanopslag voorkomt is Gra moxone op zijn plaats, op andere onkruiden is Reglone minstens zo bedrijfszeker. Een mengels van deze twee heeft weinig zin. Laat u niet verleiden om met het oog op de onkruidbestrijding teveel of te diep in de grond te gaan werken. Het aantal grondbewerkingen kan dan bovendien verder beperkt worden. Bodemherbiciden dient men bij voorkeur na het zaaien te spuiten. Onder de omstandigheden zoals de grond er nu bij ligt is de kans groot dat bij later spuiten de grond meer uitge droogd is wat het effect bepaald niet tenNgoede zal ko men. Benut de kansen om bij een minder goede werking van de bodemherbiciden nog een bespuiting kort voor opkomst uit te voeren. In vrijwel alle gewassen kan tot vlak vóór de opkomst nog met Reglone gespoten wor den. Met name bij bieten en uien is een behandeling met Gramoxone binnen twGe dagen vóór de opkomst niet vrij van risico's. C.A.R. - Zevenbergen A. F. PEETERS Alhoewel conservenerwten niet tot het meest geteel de gewas in Nederland behoort, is het voor o.a. West- Brabant toch een erg belangrijk gewas. Dit wordt mede veroorzaakt, doordat het gewas vroeg geoogst kan wor den en een nateelt met b.v. stamslabonen mogelijk is. WAAROM EEN ANDERE ZAAIMETHODE? HET ZAAD Bij conservenerwten is er een grote verscheidenheid in rassen en in korrelgrootte. Het 1000-korrelgewicht varieert van 130 tot 220. Dit betekent dat het aantal korrels per kg varieert van 4500 tot 7500. De hoeveelheid zaad per ha X 'v' X-'-. :>X' /X jjX" #XX?; f. f. X S 4' w »v> y, X r X J Dikwijls vallen de opbrengsten door een onregelmatige opkomst en afrijping, een slechte opkomst en veel vogel- schade tegen. Tot op heden zijn de conservenerwten steeds gezaaid met een gewone zaaimachine. Hiervan is bekend, dat regelmatig diep zaaien en een juiste verdeling van het zaad in de grond niet mogelijk is. Daar een precisiezaaimachine deze mogelijkheden wel in zich heeft, zijn in samenwerking met de conservenfabriek HAK te Giessen en de loonwerkers Verschoor te Almkerk en Van Andel te Dubbeldam in 1973 en 1974 wat oriënteren- Links precisiezaai en de proeven met deze machine gedaan. f '4 f rechts gewone zaai met veel vogel- schade. geeft in de praktijk een variatie van 115 tot 275 kg per ha bij zaaien met de gewone machine. Bovendien moet op stro- arme gronden meer zaaizaad gebruikt worden dan op stro- rijke gronden. Met ai deze facetten moet rekening worden gehoudien bij de bepaling van de juiste zaaiafstand in de rij. RIJAFSTAND EN ZAAIAFSTAND IN DE RIJ Bij het zaaien met de normale zaaimachine wordt vrij al gemeen een rijafstand van 16 cm aangehouden. In de ge nomen proeven is van een rijafstand uitgegaan van 17 en 25 cm. Deze afstanden werden met de precisiezaaimachine bereikt door tussendoor te zaaien. De zaai-elementen ston den op 50 cm rijafstand. Bij 25 cm rijenafstand werd precies middendoor gezaaid en bij 17 om werdt 2 x tussendoor ge zaaid. Dit is niet de ideale manier van zaaien, maar omdat er geen precisiezaaimachine is, waarvan de zaai-elementen op 17 cm gezet kunnen worden, is voor deze methode ge kozen. Het tussendoor rijden kan voorkomen worden door b.v. een dubbele rij zaai-elementen in verstek achter de trekker te monteren. Een andere mogelijkheid is om op trekkers (b.v. Deutz Intrac, M.B. Trac.) een prec.zaaimachine voorop en een achterop te monteren. Verder is een pneumatische precisiezaaimachine aantrekkelijker in verband met de ver scheidenheid in korrelgrootte. Deze machines zijn n.l. prak tisch niet gevoelig voor korrelgrootte. Bij schijvenmachines moeten echter bij een andere korrelgrootte steeds andere schijven worden gebruikt. De zaaiafstand in de rij kan sterk variëren. Dit is afhan kelijk van het 1000-korrelgewicht dat uiteenloopt van 220 130. Als nu b.v. 180 kg gezaaid moet worden, dan betekent (Zie verder pag. 6.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1975 | | pagina 5