De betekenis
van
Temik 10 G
voor
de suikerbietenteelt
Voor veestapels met een gemiddelde kalfdatum, die belangrijk vroeger ligt dan rond
1 maart is de behoefte in de wintermaanden groter en 's zomer kleiner. Voor Walche
ren bijvoorbeeld, waar de gemiddelde afkalfdatum bij half januari ligt bijvoorbeeld op
stal per dier en per dag gemiddeld 400 g ZW meer en in de weide gemiddeld 400 gram
minder; met da top van de behoefte in de maanden maart, april en mei.
Een hoge jaarproduktie van het melkvee moet vooral worden bereikt door in het
bijzonder gedurende de 2e helft van het stalseizoen krachtig te voederen. Aangezien
de meeste koeien ook in mei nog in de periode van vermagering zitten moet ook die
maand zeer goed worden gevoederd en eik conddtieverlies of achteruitgang in produk
tie worden voorkomen.
6. VOEDING OP STAL
^FHANKELIJK van de hoeveelheid en kwaliteit van het basisrantsoen is meer of
minder krachtvoer nodig. Een paar voorbeelden:
a) Rantsoen van matige kwaliteit
3 kg ds baalhooi
3 kg ds voordroogkuil (matig)
3 kg ds suikerbieten kop en blad kuil
9 kg ds netto opname met
b) Rantsoen van goede kwaliteit
5 kg ds goede voordroogkuil
5 kg ds snijmaiskuil
10 kg ds netto opname met
c) Rantsoen van besta kwaliteit
3 kg ds ventilatiehooi
5 kg ds goed voordroogkuil
3 kg ds voederbieten
11 kg ds netto opname met
1140 g ZW
1350 g ZW
1260 g ZW
3750 g ZW
2600 g ZW
2800 g ZW
5400 g ZW
1320 g ZW
2600 g ZW
1860 g ZW
5780 g ZW
200 g vre
225 g vre
165 g vre
590 g vre
600 g vre
250 g vre
850 g vre
255 g vre
600 g vre
150 g vre
1005 g vre
Om een gelijke hoeveelheid ZW te leveren als rantsoen c moet rantsoen a met 3,1
kg en rantsoen b met 0,6 kg A-brok worden aangevuld.
Gaan we uit van basisrantsoen b da«ni is gemiddeld per koe en per dag aan A-brok
nodig:
kg A-«brok per 'koe per dag in
Produktiviteit veestapel
november
december januari februari maart
april
4500 kg melk/jaar
0,3
0,2 0,5 1,2 2,5
4,2
5500 kg melk/jaar
1,3
1,1 2,2 3,3 4.8
6,5
Wanneer het basisrantsoen van minder goede kwaliteit is, is meer krachtvoer nodig.
Bij het voederen van 3 kg of meer krachtvoer1 vindt verdringing van opname vam ruw-
voer plaats en wordt de krachtvoerbehoefte in feite hoger.
Wordt een minder goed of slecht basisrantsoen met onvoldoende krachtvoer aange
vuld en ook in het algemeen bij onvoldoende krachtvoerverbruik zal het vee te sterk
vermagerd op de weide komen. Zowel op stal als in de weide valt dan de produktie
tegen. Het §evc!g is een gemiddelde jaarproduktie van 4000 kg of nog veel minder.
7. DE VOEDING IN DE WEIDE
|N de weide bestaat het basisrantsoen uit gras. De opname daarvan loopt uiteen
van circa 614 kg ds per dier per dag afhankelijk van de kwaliteit en het
groeistadium van het gras alsmede van de hoeveelheid bijvoer Bij 's nachts opstallen
is de grasopname gemiddeld 1,5 kg ds lager en bij op stal gemaaid vers gras voederen
ongeveer 3 kg ds lager. Van kort droog vers gras, waarin geen mest, urine, dood gras
roest en schimmel voorkomt, is de opname zeer goed (1214 kg ds); van te lang gras
en ook van besmeurd, muf en zeer nat gras is de opname slecht tot zeer slecht. Wan
neer steeds voor gras van goede kwaliteit kan worden gezorgd, dat is een uitermate
moeilijke opgave, blijft de opname ook in de nazomer en herfst goed. In dat geval is
geen of slechts zeer weinig bijvoer nodig. Er moet dan worden gezorgd dat het gras
bij inscharen nooit langer is dan 15 cm, dat na twee keer afeten wordt gebost en de
volgende snede wordt gemaaid voor kuilvoer en dus ook in de nazomer mals vers
gras zonder mest, oud gras, roest en schimmel kan worden beschikbaar gesteld. Ge
lukt dit niet dan moet men erop rekenen dat per koe per dag al gauw 24 kg ds
uit gras minder wordt opgenomen en dus meer krachtvoer nodig is.
Van mei tot oktober zal de grasopname, ook wanneer dit steeds van goede kwali
teit is, teruglopen van 13 a 14 kg tot 11 a 12 kg ds. Per kg ds bevat goed gras circa
650 g ZW. De ZW-opname uit} gras is dus maximaal 91007800 g ZW/koe/dgg. Deze
steeds zeer goede grasopname is in de praktijk zeer moeilijk te verwezenlijken. Bij
redelijk goed beweiden moet al gauw gerekend worden dat de grasopname geleidelijk
terugloopt tot 9 kg ds en dat ook de voederwaarde in de ds wel eens daalt tot bijvoor
beeld 600 g ZW. Wanneer we hiervan uitgaan dan is volgens de normen onder 5 ge
noemd nog de volgende krachtvoeraanvulling nodig:
kg weidebrok per koe/dag
Produktiviteit veestapel
m«ei
juni
juli augustus september
oktober
4500 kg melk/jaar
5500 kg melk/jaar
1.1
2.2
1,1
2,0
1,1 1,1 13
1,9 1,9 1,9
1.4
1.9
Bij de overgang van stal naar weide, de overgang van de le naar de 2e snede gras
en koud en nat weer in de herfst, kunnen plotselinge voederovergangen de dieren van
streek maken of oorzaken zijn van te geringe voederopname. Dergelijke verstoringen
zijn zeer schadelijk en dienen dus zoveel mogelijk te worden vermeden.
Koeien die zich in produktie onderscheiden van de meerderheid in de koppel zullen
met extra krachtvoer in staat gesteld moeten worden conditie en dus ook de prodifk-
tie voldoende te handhaven. Dat betreft in het weideseizoen vooral de koeien die na
1 april hebben gekalfd. Op stal vragen de koeien die vroeg in de herfst en voorwioter
afkalven bijzondere aandacht.
•Het in acht nemen van de standaardproduktie zal goede aanwijzingen kunnen geven
omtrent de bedrijfsvoering. Goede voedering en verzorging op stal leiden tot een voor
delige melkproduktie op die weide. Let op dte conditie van het vee! Maar de grasland-
exploitatie eist ook de volle aandacht! Daarover een volgende maal.
(Vervolg van pag. 9)
OPBRENGSTVERMEERDERENDE WERKING VAN
TEMIK 10G IN TWEE KLIMATOLOGISCH STERK
VERSCHILLENDE JAREN. STAVENISSE 1968 EN 1969
Besmettingsgraad (per 75 g grond). 1968: 11 gevulde
cysten en 1040 eieren en larven. 1969: 9 gevulde cysten en
450 eieren en larven.
Jaar
Zaai-
diatum
Neerslag in juni.
augustus
2
4)
totaal
mm
aantal
dagen
1968
1969
26/3
5/4
397
255
56
40
52,6
52,6
0,59
11,0
15.4
16.5
In 1969 was de wortelgewiohtsvermeerdering door toepas
sing van Temik 10G veel groter dan in 1968, ondanks het
feit dat de ibesmettingsgraad 'in 1968 iets hoger was. De oor
zaak hiervan moet worden gezocht in de grote hoeveelheid
neerslag en het geringe aantal zonnige dagen in de zomer
van 1968, waardoor de schade beperkt bleef (weinig verwel
king). Beide proefvelden lagen binnen één bedrijf (te Stave-
nisse) op dezelfde grondsoort en het verschil in zaaidatum
was slechts gering.
VRIJLEVENDE AALTJES
In vrij beperkte gebieden, voornamelijk op de wat lichtere
gronden, wordt bij de suikerbietenteelt schade ondervonden
van het vrijlevende aaltje Triohodorus teres. Er bestaat de
indruk dat de schade die dit aaltje veroorzaakt met dose
ringen vanaf 10 kg Temik 10G per ha goed kan worden voor
komen, maar het proefveldonderzoek op dit onderdeel, dat
door de P.D. wordt uitgevoerd, is nog niet volledig afgerond.
Daarnaast valt te verwachten dat Temik 10G ook in be
langrijke .mate invloed zal hebben op de schade verricht
door het stengelaaltje, maar tot nog toe is het slechts in
uitzonderlijke gevallen nodig gebleken om een bestrijding
hiertegen uit te voeren. Meestal veroorzaakt dit aaltje alleen
droogrot in de kop van de suikerbiet, die bij het rooien
wordt verwijderd.
WERKING BU LAGE AALTJESDICHTHEDEN
Gedurende de jaren dat Temdki 10G int die praktijk is toege
past, hebben wij een aantal gevallen waargenomen en on
derzocht, waarbij in de grondmonsters slechts zeer geringe
aantallen vrijlevende of cystenvormende aaltjes, die aan de
bieten schade kunnen veroorzaken, werden gevonden en
toch een vrij aanzienlijke opbrengstvermeerdering (verge
leken met onbehandeld) werdl verkregen. In deze gevallen
was eveneens geen sprake van een duidelijke aantasting
door bodemmarthropoden of vergelingsziekte, maar soms
kwamen wel bepaalde bodemschimmels in vrij ruime mate
voor, die suikerbieten kunnen aantasten. Nu is bekend dat'
Temik 10G geen fungicide werking heeft, maar het zou wel
mogelijk zijn dat door de nematicide werking de geringe
aantallen die daar in de grond aanwezig zijn worden bestre
den, waardoor een invalspoort voor aantasting door bodem-
schimmels wordt uitgeschakeld.
Een andere mogelijkheid is dlat de actieve stof zelf (weinig
waarsohijnlijk) of bestanddelen in het granulaat een enigs
zins groeistimulerende werking zouden bezitten. Duidelijke
oorzaken zijn echter nog niet bekend len er zal nog vrij uit
gebreid interdisciplinair onderzoek noodzakelijk zijn, om
hier enig inzicht in te krijgen.
INSECTICIDE WERKING
Behalve aaltjes kunnen met Temik 10G ook een groot aan
tal andere plagen zoals bladluizen, kevers, tripsen, blad-
mineerders, sprinkhanen, wantsen en diverse ^odéminsekten
worden bestreden. Voor de suikerbietenteelt zou het beteke
nen, dat dit middel tegen de belangrijkste voorjaarsplagen
en de vergelingsziekte ingezet zou kunnen wórden-
Vergeleken met andere produkten in granulaatvorm en
met een zaaivoorbespuiting «waarbij lindaan is gebruikt,
geeft Temik 10G in doseringen van 6 of meer kg per |ha een
goede plantbeschermende werking tegen aantasting door
bietekevertjes.
Alleen wanneer het gedurende de opkomstperiode droog
is, waardoor de actieve stof veel minder gemakkelijk uit het
granulaat vrijkomt, kan reeds een ontoelaatbare schade door
bietekevertjes zijn «aangericht, voordat het middel na een
eerste regenbui pas goed gaat werken. Een voorbeeld van
een dergelijke uitgestelde werking blijkt uit de resultaten
van proefveld 1972. Met 'betrekking tot de dosering van
Temik 10G blijkt uit deze gegevens dat er geringe verschil
len zijn tussen' 6 en 10 kg per ha en eerstgenoemde dosering
zeker, wanneer men daarbij de uitermate zware infectiedruk
in beschouwing neemt, een ruim voldoende plantbescher-
ming kan bieden. Uit de praktijk hebben ons echter berich
ten bereikt, dat men. met 6 kg per ha wel eens teleurstellen
de resultaten heeft verkregen, die dan vermoedelijk zijn ver
oorzaakt door een minder goede verdeling van het granulaat
in de zaaivoor of de reeds genoemde uitgestelde werking.
In het eerste geval zal een verhoging van de dosering tot
10 kg per ha wel enige uitkomst bieden, in het tweede ech
ter zal dit slechts een geringe verbetering geven. Het zou
voor de firma de moeite waard zijn te overwegen in
hoeverre problemen met verstrooibaarheid kunnen worden
ondervangen door introductie van een 5 granulaat.
Springstaarten kunnen eveneens goed met 6 kg Temik
10G warden bestreden, alleen zijn de versohillen tussen een
zaadbehandeling (lindaan of Temik 10G) veel geringer dan
bij het bietenkevertje. Bij oen relatief lichte aantasting kan
het zelfs voorkomen, dat een zaadbehandeling minstens even
effectief is als een toepassing van Temik 10G.
Daarentegen behoeft er hier geen vrees te bestaan voor
een slecht resultaat als gevolg van de uitgestelde werking
van aldicarb onder droge omstandigheden, aangezien in dat
geval springstaarten ook niet veel schade zullen veroorza
ken. Deze zijn namelijk uitermate gevoelig voor uitdroging
en wanneer gedurende enige tijd geen Tegen vak «trekken
zij naar diepere lagen.
De werking van Temik 10G tegen miljoenpoten is niet
goed duidelijk. Onderzoek verricht in België heeft uitgewe
zen, dat aldicarb veel minder effectief is dan het daaT ge
bruikte heptachloor, in Engeland echter zijn op proefvelden
met een aantasting door miljoenpoten goede resultaten met
Temik 10G behaald. Evenals bij de miljoenpoten zijn bij de
bestrijding van ritnaalden in Nederland nog onvoldoende
ervaringen met Temik 10G opgedaan.
BLADLUIZEN EN VERGELINGSZIEKTE
Door de systemische werking van Temik 10G, waarbij het
aldicarb van wortel naar blad wordt getransporteerd, kun
nen bladluizen in bieten tot omstreeks half juni worden be
streden. De resultaten van een aantal tellingen van de groe
ne perzikluis en de zwarte bonenluis sinds 1970 in verschil
lende proefvelden uitgevoerd, hebben uitgewezen dat met
doseringen vanaf 10 kg per ha een goede bescherming kan
worden verkregen. De werkingsduur is daarbij afhankelijk
van de weersomstandigheden, de hoogte van de dosering
en de zaaidatum. Met een hoeveelheid van 6 kg Temik 10G
per ha wordt in een aantal gevallen ook wel resultaat ver
kregen, maar de werkingsduur is dan duidelijk korter, uit
gezonderd in geval van extreme droogte gedurende het
vroege voorjaar.
Een dergelijke situatie heeft zich «voorgedaan in 1974 toen
:n een aantal gebieden van Nederland droogte gepaard ging
met zeer vroege vluchten van bladluizen die voor een veel
hoger percentage dan normaal besmet waren met een ver-
gelingsziektevirus. Wanneer «hiertegen op een vroeg; tijdstip
een bespuiting met systemische fosforverbindingen of Pini-
mor was uitgevoerd en daarna regelmatig herhaald (op aan
wijzing van de waarschuwingsdienst) kon toch niet worden
voorkomen dat op den duur een groot deel van de planten
vergelingsziektesymptomen vertoonde, maar de infectie
werd daar wel duidelijk door vertraagd. Een dergelijk effect
is echter wel degelijk van betekenis omdat naarmate de «be
smetting op een later tijdstip plaats vindt de opbnengstder-
ving geringer wordt. In deze situatie heeft Temik 10G voor
zover toegepast in gebieden met een vroege aantasting een
belangrijke rol gespeeld omdat het vanaf het eerste begin
van deze vroege vluchten werkzaam is geweest en uit prak
tijkwaarnemingen hebben wij de indruk gekregen, dat het
effectiever is geweest dan op tijd uitgevoerde bespurtmgen.
Het vergelijkingsmateriaal is echter vrij mager omdat het
merendeel van de bespuitingen veel te laat is uitgevoerd.
Uit onderzoek in België en Engeland is ook wel gebleken
dat Temik 10G een betere bescherming tegen vroege aan
tastingen biedt dan de systemische middelen.
Wanneer voor het zaaien van de bieten geen vorstperiode
van enige betekenis (temperatuur lager of gelijk aan 7° C
gedurende enige dagen) is voorgekomen, dient opnieuw reke
ning te worden gehouden met vluchten van bladluizen met
veel vergelingsziektevirus die op een vroeg tijdstip in de
bieten kunnen komen. In dat geval zal het gewenst zijn, in
die gebieden waar vergelingsziekte een regelmatig terug
kerend verschijnsel is, waar mogelijk Temik 10G bij het
zaaien toe te passen. V/anneer er voldoende vorst is ge
weest om het overgrote deel van de bladluizen, voorzover
deze niet in de vorm van wintereieren op de win terwaarden
(perzik, amerikaanse vogelkers en andere struiken) aanwe
zig zijn, af te doden lijkt «het inzetten van Temik 10G alleen
cm deze reden in het algemeen niet rendabel. In deze voor
Nederland normale situatie wordt de eerste bespuitings-
waarsohuwing omstreeks half juni gegeven en kan bij ge
bruik van Temik 10G een aanvullende bestrijding noodzake
lijk zijn.
<Zie verder pag. 12)
LI