l£rsaentsct)iemelata~elen
A5i£
De Belgische schapenfokkerij en schapenbout
Geheimschrift
in Zeeland
met spruiten DE BELGISCHE SCHAPENFOKKERIJ
o wat zal dat lekker zijn J WEST-VLAANDEREN
8
EMILE BUYSSE - SINT ANDRIES OVER
HET BELANGRIJKSTE IN DE PROVINCIE
Zeker, dit schrijf ik graag voor U.
Een prachtige grote kudde schapen,
op de schorren van het Zwin (een
deel ervan, voor 1870 al ingedijkt
en vruchtbaar polderland gewor
den), wès de gerechte trots van een
van mijn voorvaderen. Vreemd mis
schien: de wol werd te Brugge ter
markt gebracht, om verkocht te wor
den, maar ook om in aanmerking te
komen voor de speciale prijs van de
Stad Brugge. Ik bewaar zéér zorg
vuldig de enorme zwaarzilveren
eremedaille van de stad, aan over
grootvader Jan-Baptiste Buysse van
Sint-Anne in 1854 geschonken.
„Tweede Prijs, voor de schoonste
wulle. Vet goed", staat erin gegra
veerd!
Een kudde schapen wès familie
traditie. Niets uitzonderlijks toen in
Zeeland, Zeeuws-Vlaanderen, Bel-,
gisch Vlaanderen, waar vele tien
tallen „troppen" (schaapskudden)
waren rond die tijd en nog vrij lang
daarna. Tot mijn verrassing vorïd ik
in het Brugse Rijksarchief 4 jaar ge
leden de vermelding van het aantal
kudden in West-Vlaanderen in de
Franse tijd. In die (bij Frankrijk in
gelijfde) provincie, bekend als „De
partement van de Leie", waren in
1801 260 kudden, met evenveel
schaapherders. Er waren wel wat
meer slagers (beenhouwers), 287
n.l., en véél meer molenaars, niet
minder dan 623.
Het eeuwenoude „schaapshof" van Daeninck, bekend als
de hofstee „Sint-Donaas", dichtbij het 17e eeuwse Fort
Sint-Donaas der Spanjaarden, even buiten Sluis. De
hoeve bestaat nog aan het kanaal BruggeSluis, die van
1809 af op last van Napoleon werd gegraven^ Toen de
keizer in 1810 de streek met de forten aan het Zwin be
zocht, overnachtte hij op dat Hof St. Donaas. Zegt de
overlevering althans
ER zijn nog wel prachtige oude korenmolens, maar
op een enkele uitzondering na malen ze niet meer.
Er zijn nog schapen in West-Vlaanderen doch men fokt
geen schapen meer om de wol, althans niet om de wol
alléén. Hoofdzaak is: het vlees. De wol is bijzaak. Maar
er zijn toch nog zeer mooie kudden. De vier belangrijk
ste (allang niet meer in het Brugsen en/of het oude Zwin-
land), doch in Westouter, in het zuiden van West-Vlaan
deren' (zwartkopjes, Suffolkras), in Nieuwkerke en Ploeg-
steert, ook al in het land tussen leper en Veurne, en klei
nere kudden in het kustland achter de duinstrook tussen
Westende en de Franse grens. Plus dan nog tientallen
aantallen schapen, die eigenlijk geen kudden vormen, en
die gehouden worden op wel 70 75 Westvlaamse boer
derijen, „tussen" het melkvee en het slachtvee.
In een overzicht van het „Schapenstamboek" zie ik
wel, dat de meeste fokkers dieren houden van het Texels
ras, doch niet onbelangrijk is het aantal schapen van het
Suffolkras, en dan zijn er nog belangrijke hoeveelheden
van het Hampshire-ras, zéér stevige dieren, „goed in 't
vlees"!
ZOALS elders in West-Europa gaat het ook om het
vlees, en ik weet al jaren dat in het bijzonder de
West-Vlaamse fokkers zich toeleggen op het „kunnen
leveren" van Paaslammeren. Ik weet, het komt hier eigen
lijk niet bij te pas, maar ik houd niet zo van die dure
mode der Paaslammetjes. Een fokker van het genoemde
Westouter, die nog een grote kudde heeft, welke langs
„de graskant der vele wegen" door het uitgestrekte
groene land trekt, mét herder en „schepershond", haalt
wél vrij veel wol van zijn „zwartkopjes", maar de grote
verdienste voor hem, en voor vele anderen, ligt in de zéér
grote hoeveelheid Paaslammeren die hij grif verkoopt;
dieren die dan 38 a 40 kilogram wegen.
Een van de schaapherders van Kaprijke met de kleine
schepershond die beste maatjes heeft onder de lamme
ren van de (verdwenen) kudde.
NU is het een feit, dat „kleine fokkers" van enkele
schapen, voor de slachthuizen bestemd, vaak niet
bij het Schapenstamboek zijn aangesloten, dat in 1952
(pas!) werd gesticht, provinciaal 'dan (West-Vlaanderen).
Met 52 leden; dat waren er al 441 in 1971, en dat zijn
er intussen 500.
Bij het Belgisch Stamboek, dus voor het hele land,
waren in 1971: 2.233 schapenkwekers aangesloten. Het
Ministerie van Landbouw te Brussel verstrekte mij enkele
cijfers voor West-Vlaanderen, en bij wijze van vergelij
king: die van het koninkrijk. Het zijn nog niet de cijfers
van 1974. Kort voordien waren er in Westvlaanderen zo'n
200 rammen, 720 ooien en 1.800 lammeren. Voor België
golden in dezelfde periode: 740 750 rammen, 2.600 tot
2.800 ooien, en ong. 8.500 a 9.000 lammeren.
Het aantal stamboekfokkers in West-Vlaanderen be
droeg voor een paar jaar: 320, het aantal gemerkte lam
meren was toen ongeveer 2.400.
Wat ongetwijfeld voor Nederland het geval is, geldt
ook voor de gehele Belgische schapenteelt (het is in
fraaie, in kleuren en met vele foto's geïllustreerde fol
ders duidelijk te lezen!), dat de vele voordelen van het
houden van schapen „om het vlees" de volgende zijn:
geringe investering van kapitaal, vlugge kapitaalomzet,
voortbrengen van prima kwaliteitsvlees, goedkope wijze
van fokken en geringe arbeid! Die „profijten" zijn er dan
voornamelijk, wanneer men, zoals vrijwel algemeen in
West-Vlaanderen het geval is, één of twee schapen per
hectare grasland houdt, in kombinatie met melkvee. Daar
door wordt de samenstelling der graszoden verbeterd,
boterbloemen en onkruid worden verdelgd, het overtollige
gras in de najaarsperiode wordt prima benut en de renta
biliteit van geheel het boerenbedrijf (veeteelt) wordt er
door verhoogd.
"yAN prof. dr. Jac. van Ginneken gaat het verhaal, dat
hij alle streektalen van ons land kon lezen en
verstaan, maar dat hij eens door een dorp in Zuid-Beve
land kwam en daar een tekst vond, die hij met al zijn"
kennis niet ontcijferen kon. Op een stuk bordpapier ach
ter een raam van een boerenwoning stond n.l. in grote let
ters. „Krsaentschiemelataelen". De professor onderbrak
zijn wandeling om die tekst te bestuderen, maar hij kwam
er niet uit. Tenslotte beide hij aan en toen gaf de vrouvV
des huizes de nodige uitleg. Krsaen is een Zuidbeve-
landse vorm van Christiaan en Christiaan was haar man.
Een schiemelat is een dienblad en de bedoeling was dus
de Christiaan het dienblad zou ophalen, dat klaarblijke
lijk bij een meubelmaker in de reparatie was. Omdat de
dame in kwestie naar een buurvrouw toe moest en Chris
tiaan onvindbaar was had zij de merkwaardige tekst (min
of meer fonetisch) op karton gekrabbeld en voor het raam
gezet
J-JET is een fl'auw mopje, want in iedere streektaal
komen wel woorden voor, die aan elkaar vast ge
schreven en zonder zinsverband totaal onbegrijpelijk zijn.
Wil men een boodschap aan bepaalde personen zenden
zonder dat anderen die lezen kunnen dan bedient men
zich van geheimschrift. Daarvoor bestaan bijzonder in
gewikkelde systemen en veelal berusten zij hierop, dat
men voor elke letter van het abc een cijfer of een teken
gebruikt. Heeft iedere letter een vast cijfer of teken, dan
is zo'n geheimschrift in een mum van tijd te ontcijferen,
vooral als het een lange tekst is. Men weet n.l. de fre-
kwentie van de letters in elke taal. Dat wil zeggen: het
is bekend welke letter het meest voorkomt, welke het
meeste op één na voorkomt enz. Zo is in het Nederlands
de volgorde: eerst de e, dan de n, dan de t, dan de o,
de a, de d, de r, de i, de I, de s enz. Het ezelsbruggetje^
is: entoadrils plus nog een aantal letters.
J^AAR vond men natuurlijk spoedig wat op. Men kan
de code veel ingewikkelder maken, bijv. op deze
wijze, dat de waarde van het getal dat een cijfer moet
aanduiden afhangt van de plaats in het woord, in de zin,
van het feit of de verzenddatum even of oneven is enzo
voort. Er bestaan dan ook codes die geweldig ingewik
keld zijn en die zelfs met de datum veranderen. In het
begin van de menselijke geschiedenis op aarde was men
nog niet zo ver. Men liet koeriers geschreven boodschap-