Aaltjes in de landbouw 13 (Vervolg van pag. 11) TABEL II. De voornaamste Heterodera-soorten met hun waardplanten. Heterodera-soort voornaamste waardplanten H. schachtii Biet, kool, spinazie, koolzaad, stoppelknollen H.. göttingiana Erwt, wikke, paardeboon H. rostochiensis Aardappel, tomaat H. avenae Haver, gerst, rogge, tarwe, grassen H. punctata Grassen H. trifolii Rode en witte klaver H. carotea Peen H. bifenestra Grassen H. cruciferae Kool, koolraap Op deze wijze is te zien tot welke groep een bepaald gewas hoort en waarmede bij de vruchtwisseling reke ning moet worden gehouden. Zowel waardplanten als niet waardplanten, geteeld op besmette grond kunnen de cysten in aanhangende grond meenemen Bij export van vele gewassen speelt dit een rol. Ziektebeelden bij aantasing zijn: het pleks- gewijs in groei achterblijven van de planten, het blad verkleurt en de symptomen lijken op die van gebreks- ziekten. Bij een zeer ernstige aantasting kan de plant te gronde gaan. Gedurende een bepaalde periode zijn op de wortels cysten zichtbaar en is het wortelselsel bos- sig of baardig.. De bestrijding kan chemisch geschieden door o.a. grondontsmetting, maar is op kleigronden vrijwel nooit volledig, bewerkelijk en duur. Toch is met een inten sief bouwplan aan deze bestrijdingsmethodiek niet te ontkomen. Bij een intensieve teelt kan het gebruik van een systemische nematicide als Temik aanbeveling ver dienen. Ook dit is duur, doch de meeropbrengst maakt deze kosten wel goed. Aangezien cystenaaltjes in het algemeen een beperk te waardplantenreeks hebben, biedt een ruime vrucht wisseling, eventueel ondersteund door grondonderzoek, goede perspectieven. Dit zal echter meestal leiden tot een extensiever bouwplan. Het is dus een kwestie van deze twee mogelijkheden tegenover elkaar af te we gen. Van belang is ook verspreiding te voorkomen via aanhangende grond. Veredeling om tot resistente rassen te komen is een veelbelovende bestrijdingsmethode van aaltjesproblew men. Door de toename van de bietenteelt neemt het aantal besmette percelen (bedrijven) sterk toe, zoals bijvoor beeld blijkt uit een door het I.R.S. in 1971 gehouden enquête in het Zuid-Westen op ruim 7000 bietenperce len. Ruim 1000 ha 15%) vertoonden verschijnselen van bietenmoeheid. De oorzaak is een te nauwe vrucht- opvolging, waardoor de aaltjespopulatie aan het eind van een rotatie hoger is dan aan het eind van de vorige ro tatie. Zodra de schadedrempel is overschreden treden moeheidsverschijnselen op. Grondsoort, neerslag, tijd stip van zaaien zijn onder andere van invloed op het op treden van schade. Bij een bietenteelt van 1 op 7 a 8 zullen ook op langere termijn geen problemen met het bietencystenaaltje onstaan, als tenminste geen andere waardplanten van het aaltje worden geteeld. Bij een reeds jaren bestaande rotatie van 1 op 4 a 5, wat veelal de praktijk is dient men zich door grondonderzoek op de hoogte te houden. Wat hierboven is geschreven geldt in principe ook voor verschillende andere aaltjessoorten. Het aardappel- cystenaaltje is voor het Zuid-Westen nog geen pro bleem. Bij 1 op 3 teelt met een goed uitgevoerde grond- ontsmetting of een 1 op 4 teelt is het risico van besmet ting niet groot. Nochtans indien we geen aardappelop slagproblemen kenden. We moeten aannemen dat vooral de laatste 4 a 5 jaren hierdoor de aaltjespopulatie in ver ontrustende mate is toegenomen. Door het vrij kleine erwtenareaal zullen slechts incidenteel problemen voor komen (zgn. St. Jansziekte). Een rotatie van 1 op 7 a 8 of meer verdient aanbeveling. Op lichtere gronden kan het graancystenaaltje zich bij intensieve graan- of grasteelt soms tot een schadelijk niveau vermeerderen. Wortelknobbelaaltjes (Meloidogyne) Evenals de cystenaaltjes vormen de wortelknobbel aaltjes een groep van belangrijke plantenparasieten. De levenscyclus komt in het algemeen met die van het ge slacht Heterodero cystenaaltjes) overeen. Wortel knobbelaaltjes vermeerderen zich doorgaans snel met meerdere generaties per jaar. TABEL III. De in Nederland voorkomende soorten met de voornaamste waardplanten in het vrije veld. Meliodogyne-soort aangetaste gewassen M. hapla Aardappel, erwt, klaver, biet, ui, onkruiden, groenten en siergewas sen M. naasi Tarwe, gerst, grassen, bieten, ui. Het ziektebeeld bij een aantasting uit zich voorname lijk in galvorming aan wortels of andere ondergrondse plantendelen. De vorm en de grootte van de knobbels kunnen kenmerkend zijn voor een bepaalde soort, maar is ook afhankelijk van de plant en de groeiomstandighe- den. In de landbouw is vruchtwisseling de belangrijkste be- strij dingsmogelij kheid. Meloidogyne hapla komt in ons land op zandgronden voor. In de landbouw doet dit aalje vooral schade op per celen waar weinig granen worden geteeld, doch wel veel aardappelen, bieten, erwten, uien en klaver. Ook b.v. de onkruiden als akkerviooltje en zwarte nacht schade zijn goede waardplanten. Deze soort vormt kleine, weinig opvallende wortel knobbels en vertakte wortels. De bovengrondse ziekte verschijnselen bestaan uit slechte groei en uitval. Meloidogyne naasi komt zowel op de zandgrond als ook op de kleigrond voor. Vatbare gewassen zijn tarwe, gerst, grassen, biet en ui, en uiten dit zoals bij de vorige soort. Wanneer beide soorten voorkomen wat op zand gronden goed mogelijk is betekent dit een ernstige moeilijkheid voor de te volgen vruchtwisseling. Granen drukken een M. hapla-populatie, M. naasi echter, wordt juist door granen opgebouwd. Vrijbewegende wortelaaltjes De namen vrij bewegende, vrij beweeglijke of vrijleven- de aaltjes zijn in gebruik voor de groep in of aan de wortels parasiterende aaltjes die zich vrij door de grond kunnen bewegen. In grond hebben we vrijwel altijd met een mengsel van deze aaltjes te maken. De soorten en de aantallen zullen variëren met klimaat, grondsoort grondgebruik en gewas. In ons land komen ze voorname lijk op de lichtere cultuurgronden voor (zand-, dal- en zavelgrond). Paratylenchus, leeft aan de buitenkant van de wortels en vooral aan de wortelpunten. Door wortelbeschadi ging treedt pleksgewijs slechte groei van het gewas op, hetgeen bij sommige gewassen tevens kwaliteitsverlies betekent. Ze worden veel aangetroffen op lage zand- en klei gronden. Schade treedt in ons land op bij selderij en peen. Tylenchorhynchus dubius, is een op lichte gronden zeer algemeen voorkomende soort, die dikwijls in grote getallen zowel in weiland als in landbouw wordt gevon den. Goede waardplanten zijn granen, gras, erwt en kla ver. Deze veroorzaken geen misgewassen, doch zij kun nen wel een zekere opbrengstderving geven. Longidorus en Trichodorus, zijn sinds enkele jaren bekend omdat ze overbrengers van grondvirussen zijn. Daarnaast veroorzaken deze aaltjes ook directe schade in verschillende gewassen. Ze tasten voornamelijk de wortelpunten aan, die hierdoor niet verder uitgroeien, kort en gedrongen blijven en soms verbruinen, het „stub by root" verschijnsel. Met grondontsmetting zijn in ons land goede ervarin gen opgedaan. BESTRIJDINGSMOGELIJKHEDEN, NOGMAALS OP EEN RIJ a. Tegengaan van de besmetting. Aaltjes vrij uitgangsmateriaal gebruiken. Aanhangende grond is in dit verband altijd ver dacht. Aangetast materiaal vernietigen. Gereedschappen en werktuigen e.d. kunnen bij de verspreiding een onzichtbare rol spelen. Daarom dus opletten. Verspreiding eveneens voorkomen door schoeisel en handen. Cystenaaltjesaantasting in suikerbieten zgn. „slapende bieten' TABEL IVEnkele vrijbewegende aaltjessoorten met de voornaamste door hen aangetaste gewassen. Aaltjessoort Aangetaste gewassen Pratylenchus penetrans Pratylenchus crenatus Paratylenchus-soorten Rotylenchus robustus Tylenchorhynchus-soorten Longidorus-soorten Trichodorus-soorten Aardappel Groentegewassen, granen Peen, selderij Groentegewassen Gras, erwt Aardbei Biet, ui De ziektebeelden die we aan een plant zien als gevolg van een aantasting door vrijbewegende aaltjes variëren, met de soort plant en met de soort waartoe het aaltje behoort. Algemeen voorkomende symptonen zijn plekken met slechtgroeiende, verkleurende of afstervende planten met ondergronds veelal wortelrot en slechte ontwikke ling van het wortelstelsel. Een specifiek symptoom zijn de lelies (langwerpige necrotische of rottende plekjes) op de wortels. Dit zijn de plaatsen waar de aaltjes zijn binnengekomen. „Stubby root" is een ander typisch verschijnsel. Hier bij is de wortelgroei tot stilstand gekomen, de punten van de wortels zijn afgestompt en soms wat bruin ver kleurd. Bestrijding ter voorkoming van schade kan geschieden door vruchtwisseling, onkruidbestrijding en via de be kende grondontsmetting. Waardplanten welke een hoge besmetting van Pra tylenchus penetrans achterlaten zijn: granen, aardappe len en vlinderbloemigen. Bieten laten slechts een lich te besmetting na. Aardappelen ondervinden bij hoge aantallen flinke schade. De plekken die voornamelijk op de zandgronden kunnen voorkomen gelijken bij een ernstige aantasting veel op aardappelmoeheidsplekken. Pratylenchus crenatus veroorzaakt een ondiep worte lend, baardig wortelstelsel en achterblijvende groei van het gewas. Het aaltje wordt sterk vermeerders door granen en grassen en gedrukt door aardappelen en bieten (zijn geen waardplanten). b. Vruch wisse ling en perceelskeuze. Is voorlopig nog de meest economische methode. Via grondonderzoek kunnen door aangepaste bouwplannen de aaltjessoorten die het meeste ri sico opleveren een minimale vermeerderingsmo gelijkheid teweeg brengen. c. Cultuurmaatregelen. Verbetering van de groeiomstandigheden van de planten brengen deze in een gunstiger positie ten opzichte van een aantasting door plantenparasi- taire aaltjes. Kunstmest heeft behalve een gunstige invloed op het gewas in het algemeen geen directe invloed op de aaltjes. Een organische bemesting schijnt dit wel te heb ben. De teelt van klaver-groenbemester kan een gun stig effect hebben i.v.m. wortelknobbelaaltjes en vrijbewegende aaltjes. Een goede afwatering kan van belang zijn op per celen besmet met stengelaaltjes. Onder de onkruiden (o.a. muur) bevinden zich vele waardplanten. Opslag van allerlei gewassen werkt uitbreiding van een populatie altijd in de hand. Indien mogelijk is vroeg oogsten van bepaalde ge wassen een mogelijkheid uitbreiding te beperken. d. Aaltjes en resistente rassen. Bij sommige gewassen is door de keuze van resi stente rassen de schade door aaltjes te voorkomen. Veel onderzoek in deze is gewenst en begint hoop gevender te worden. e. Doden van aaltjes. Toepassing van chemische grondontsmettingsmid- delen. Altijd blijft een bepaalde zgn. restpopulatie in stand. Het doden van aaltjes in plantmateriaal en zaai zaad.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1975 | | pagina 13