Aaltjes
in de landbouw
11
C. J. GOVERS
C.A.R. - Goes
Over aaltjes in de landbouw wordt
over het algemeen weinig in de
landbouwvakbladen geschreven.
Toch verdient het aanbeveling hier
aan eens de nodige aandacht te be
steden. In het volgende kon geens
zins gestreefd worden naar volledig
heid en evenmin in details worden
getreden. Getracht is, hetgeen be
kend is over de aaljesmaterie, voor
de praktijk op een overzichtelijke
wijze samen te vatten. De hele ma
terie is zo al ingewikkeld genoeg.
Evenwel voor de boer erg belang
rijk als één van de vele factoren die
een goed bedrijfsbeleid vereist. Als
bron werd gebruik gemaakt van:
„Aaltjes in land- en tuinbouw",
door S. Stemerding en Ir. K. Kui
per.
DE SCHADE VEROORZAAKT DOOR
PLANTENPARASITAIRE AALTJES
Directe schade. Deze ontstaan als het gewas zodanig
wordt aangetast dat de opbrengst of de kwaliteit in
meer of mindere mate te wensen overlaat.
Indirecte schade. Deze kan ontstaan door de aanwe
zigheid van aaltjes in het gewas of in de grond zón
der dat dit een belangrijke invloed heeft op de op
brengst van dit gewas. Dit is voornamelijk het ge
val bij produkten die voor het handelsverkeer, zoals
export bestemd zijn, zoals besmet uienzaad door
stengelaaltjes en aanhangende grond besmet met
aardappelcystenaaltje.
DE AALTJESSCHADE IN DE PRAKTIJK
TABEL I. Overzicht van de voornaamste symptonen
die kunnen ontstaan door een aaltjesaantasting.
plantendeel symptonen
voorbeelden
Bovengrond
Afsterven of niet
uitgroeien van
knoppen.
Zwellingen en
krommingen van
stengels en
bladeren.
Stengelaaltjes in
kiemplanten van
vlas.
Stengelaaltjes in
uien en
aardappelen
In bollen,
knollen
en zaad
Rot in bollen en
knollen
Zaadgellen
Stenge aaltjes in
in aardappelen.
Gallenaaltjes in
gras- en tarwezaad
In wortels
WAT ZIJN AALTJES
Aaltjes ofwel nematoden zijn kleine, meestal niet gro
ter dan maximaal 1,5 mm, kleurloze diertjes met een
langgerekt lichaam. Omdat ze kleurloos zijn, zijn ze
met het blote oog vrijwel niet te onderscheiden.
Aaltjes komen voor in vochtige milieu's. We vinden
aaltjes in water, grond, planten, dieren en in mensen.
Op de meest uiteenlopende plaatsen kunnen we deze
diertjes aantreffen. Sommige soorten kunnen ook in ge
droogde toestand lange tijd in leven blijven, doch voor
activiteit is een vochtig milieu echter een eerste vereiste
Vrijwel elke kubieke cm vochtige grond, waar men die
ook neemt, bevat tussen de 5 en 100 (als regel 2050)
aaltjes. In vrijwel elke grond hebben we te maken met
een mengsel van verscheidene soorten waarvan sommi
gen op planten leven. De dichtheid en samenstelling van
dit aaltjesmengsel worden, behalve door de grond, mede
bepaald door de erop groeiende planten. Verschillende
soorten doen ernstige schade aan gewassen.
Behalve op planten leven aaltjes van algen, schim
mels, bacteriën, insecten en andere aaltjes. Aaltjes kun
nen ook een prooi zijn van andere organismen. Van de
ruim 1 miljoen bekende diersoorten zijn thans meer dan
10.000 verschillende aaltjessoorten bekend. Ongeveer4
2500 aaltjessoorten leven in planten, grond en zoet wa
ter.
IETS OVER DE LEVENSWIJZE
Er bestaan mannelijke en vrouwelijke aaltjes. De
vrouwelijke aaltjes kunnen na bevruchting eieren pro
duceren. Bij de meeste soorten worden de eieren gelegd,
doch bij b.v. de cystenaaltjes blijven de eieren voor het
merendeel in het opgezwollen vrouwtje dat dan afsterft.
In het ei ontwikkelt zich een larve, welke enkele ma
len een vervelling doormaakt en pas dan een volwassen
mannetje of vrouwtje is.
Belangrijk is* te weten, dat bepaalde stoffen, afschei-
dingsprodukten van de wortels van een waardplant (r=
een plant waar een aaltjessoort zich op kan in stand hou
den), het uitkomen van de larven stimuleren. Dit geldt
vooral voor cysten- en wortelknobbelaaltjes.
De duur van de levenscyclus van een aaltje verschilt
met de soort, maar ook met de uitwendige omstandig
heden als temperatuur, vochtigheid en voedsel. De
levensduur van aaltjes in de grond bij afwezigheid van
waardplanten varieert eveneens sterk.
Aaltjes maken in de grond gebruik van bestaande hol
ten en poriën tussen de gronddeeltjes. Zij brengen geen
structuurveranderingen teweeg.
Vocht speelt een belangrijke rol. Bij te veel vocht kun
nen er door zuurstofgebrek te gronde gaan. Sommige
soorten, zoals stengelaaltjes (kroef in uien) hebben een
voorkeur voor een uitgesproken vochtige omgeving. Tus
sen 15 en 30° C. vertonen aaltjes de grootste activiteit.
De vermeerdering van aaltjes bij de teelt van een be
paald gewas wordt niet alleen bepaald door de vatbaar
heid van dit gewas doch ook door de omvang van de be
smetting bij het begin van de groei van het gewas en
door de groeiomstandigheden. Op lichtere gronden of
lichtere plekken in een perceel treden afwijkingen het
eerst en ernstigst op.
Aaltjes hebben ook hun natuurlijke vijanden, zoals
schimniels, roof aaltjes, roof mijten en springstaarten. Van
enkele springstaartsoorten is bekend dat zij cysten van
bepaalde cystenaaltjes leeg eten.
Qua voeding zijn aaltjes in te delen in:
Saprofage aaltjes: leven van dode organische stof of
van bacteriën op dit materiaal.
Carnivore aaltjes: deze soorten voeden zich met dier
lijk materiaal.
Fytofage aaltjes: deze voeden zich met o.a. planten
delen.
De fytofage aaltjessoorten zijn voor de land- en tuin
bouw van het meeste belang. Sommige soorten leven in
het plantenweefsel; anderen prikken van buitenaf het
plantenweefsel aan.
De horizontale verspreiding in de grond wordt door
vele factoren bepaald en loopt uiteen van enkele deci
meters tot een meter per groeiseizoen.
De verticale verspreiding is niet groot. In het algemeen
bevinden 75 van de aanwezige aaltjes zich in de bo
venste 20 cm van de grond. Van Trichodorus (een vrij-
leven.de aaltjessoort) komen dikwijls de hoogste aantal
len voor in de laag van 3060 cm.
Opzwellen van
wortelpunten
Niet uitgroeien van
wortelpunten, kor
te stompe zij-
wortels
Vorming van veel
fijne zij wortels,
„baard".
Stengelaaltjes in
grassen en granen.
Trichodorus bij
verschillende
gewassen.
Bietencystenaaltje
en wortelknobbel-
aaltje bij enkele
gewassen.
Bij stengelaaltjesaantasting in vele gewassen zijn de
verschijnselen meestal duidelijk. Bij aantasting door wor
telknobbelaaltjes vormen de gallen een eerste aanwij
zing. Is er een of andere cystenaaltjessoort in het spel
dan biedt de aanwezigheid van cijsten op de wortels enig
houvast; althans een korte tijd van het groeiseizoen. De
verschijnselen uiten zich verder in:
Ditylenchus dipsaci (gewoon stengelaaltje). Deze tast
o.a. rogge, uien, erwt, klaver, luzerne, aardappel, biet,
vlas en peen aan. Ónder vochtige omstandigheden
zijn ze het meest actief. Het heeft daarbij een duide
lijke voorkeur voor kleigronden. Ze groeien meestal,
nadat ze de jonge plant of spruit hebben aangetast
met de plant omhoog. Er komen meerdere generaties
per jaar voor. De aantasting kan een gevolg zijn van
grondbesmetting of van besmet zaad, plant- of poot-
goed.
Stengelaaltjes zijn niet kieskeurig wat betreft het
soort plant waarin zij binnendringen. Is het een gun
stige waardplant dan vindt een sterke vermeerdering
plaats. In een ongunstig gewas kan het aantal aaltjes
ongeveer gelijk blijven of sterk dalen, zoals bijvoor
beeld bij vlas waar het groeipunt afwijkingen ver
toont en er zijknoppen uitlopen. Vertakte of gedraai
de planten zijn hiervan het gevolg. Aantasting ge
schiedt reeds in het kiemplantstadium.
Een vochtig en koud voorjaar bevordert de activiteit
van stengelaaltjes in het algemeen. In uien wordt een
stengelaaltjesaantasting ook wel aangeduid met de
naam „kroef" of „bolbroek". De bladeren zijn mis
vormd, gezwollen en gedraaid. De planten blijven
klein, gedrongen en broos. De bollen zijn vaak voos
en gebarsten. Er ontstaan kale plekken. De besmet
ting kan behalve via de grond ook door besmet zaad
overgaan. Het meeste zaad wordt tegenwoordig ech
ter behandeld tegen een mogelijke besmetting.
In rogge staat aantasting hierdoor bekend als „reup".
Als ziektebeeld zien we doorgaans een pleksgewijs
sterkere uitstoeling met kortere scheuten dan nor
maal.
Bij aardappelen blijven aangetaste stengels korter en
geeft de aantasting in de stengels en bladnerven
plaatselijke verdikkingen en krommingen te zien. Ook
de knollen worden aangetast (droogrot).
In bieten komt het in ons land weinig voor.
In het algemeen laten erwten en tuinbonen een hoge
besmetting van stengelaaltjes in de grond achter, dik
wijls zonder dat afwijkingen in het gewas zelf merk
baar zijn.
Bestrijding van stengelaaltjes door vruchtwisseliing
stuit in het algemeen op moeilijkheden. Te veel ge
wassen zijn een waardplant. Gestreefd kan worden de
aantasting te beperken door gevoelige gewassen als
b.v. uien, niet te laten voorafgaan door gewassen die
in het algemeen een hoge besmetting nalaten, zoals
erwten, uien, haver of veldbonen.
Perceelskeuze door grondonderzoek kan in veel geval
len van groot nut zijn om het risico van ernstige
schade te voorkomen. Verder zijn van belang: zono
dig verbetering van de ontwatering van de grond, het
Aantasting door stengelaaltje (kroef) in uien. Vorming van misvormde, kleine en ge
drongen planten, waarvan de bollen voos zijn. Er ontstaan kale plekken.
Slechte groei
Vaak pleksgewijs en grillig verspreid in het gewas
„moeheid".
Uitwinteren en verwerken van planten
De oorzaak zit in het gehavende wortelstelsel, waar
door er onvoldoende mogelijkheden zijn om aan gun
stige omstandigheden het hoofd te kunnen bieden.
Voorbeelden: uitwinteren bij „reup" in rogge.
„slapen" van bieten bij bietencysten
aaltje.
Optreden van gebrekssymptonen
Dit is afhankelijk van het gewas en de voedingstoe
stand van de grond.
Voorbeelden: fosfaatgebrek bij aandappelmoeheid.
stikstofgebrek bij vele gewassen.
Vruchtwisselingseffekten
Aaltjes kunnen een belangrijke rol spelen in de groei-
verschillen die bij een bepaalde opvolging van gewas
sen optreden.
Het optreden van complex-ziekten
Aaltjes kunnen 'n aantasting door schimmels en bac
teriën bevorderen. Ze kunnen eveneens een besmet
ting overbrengen.
Voorbeelden: fusariumrot in de stengel voet bij erw
ten.
stengelbont en kringerigheid bij aard
appelen.
vroege ver bruining bij erwten.
DE PLANTPARASITAIRE AALTJES
Voor de landbouw zijn van betekenis: stengelaaltjes,
cystenaaltjes, wortelknobbelaaltjes en vrijbewegende
aaltjes.
Stengelaaltjes (Ditylenchus)
Tot dit geslacht behoren een dertigtal soorten. Voor
ons zijn van belang:
gebruik van stengelaaltjesvrij zaad en plantgoed,
aangetaste planten grondig vernietigen, opslagplan-
ten tijdig verwijderen en ontsmetting van de grond
met chemische middelen. Dit laatste is duur en geeft
op de kleigronden n°g te weinig effect.
Ook wordt nog gezocht in de richting van resistente
rassen, zoals reeds gelukt bij rogge, klaver en luzerne.
Dithylenchus destructor. In ons land komt dit aaltje
plaatselijk voor. Het tast alleen ondergrondse planten
delen aan o.a. aardappelknollen. Zelden wordt een
duidelijke besmetting in de grond aangetroffen. De
verspreiding vindt veel met plantgoed plaats,
Bij aardappelen zijn op de knol een aantal kleine en
grote grijze gebarsten plekjes zichtbaar. De aantas
ting gaat vrij snel over in natrot .veroorzaakt door
bacteriën en schimmels.
Bestrijding kan alleen geschieden door gebruik van
aaltjesvrij uitgangsmateriaal.
Ditylenchus radicicola. Dit aaltje veroorzaakt schroef
vormige galletjes aan de wortels van een aantal gras
sen. Oude weilanden worden soms in ernstige mate
besmet bevonden.
Cystenaaltjes (Heterodera)
Deze aaltjes hebben een zeer nauwe relatie met hun
waardplant. Het meest opvallende kenmerk van dit ge
slacht is het vormen van cysten (bolletjes op de zijwor
tels). Wanneer een waardplant van een bepaalde Hete-
rodera-soort groeit, scheiden de wortels van deze plant
stoffen af, wortelsecreten, die zogenaamde lok- of wek-
stoffen bevatten. Dit brengt de activiteit op gang en de
aantasting kan beginnen. Sommige soorten hebben
slechts één generatie per jaar, andere, zoals het bieten
cystenaaltje hebben daarentegen meerdere generatiesi.
Elk soort heef; slechts enkele waardplanten. Zie Tabel
II.
(Zie verder pagina 13.)