PLANT, RAS EN MILIEU
C,P
maatschappij tot bevordering van landbouw, tuinbouw en veeteelt in zeeland en noord-brabant
zlm
land- en
tuinbouwblad
VRIJDAG 17 JANUARI 1975
63e Jaargang - No. 3264
Luchtfoto Aero Camera Rotterdam van het hoofdgebouw en proefvelden van het l.V.R.O. te Wageningen.
TDIJ landbouwgewassen is hel eigenlijke kwekerswerk
ongeveer een eeuw geleden pas begonnen. Hoe
wel Mendel in 1865 de resultaten van zijn kruisingsproe-
ven al had gepubliceerd, is daaraan in de beginperiode
van dit kwekerswerk geen aandacht besteed. Mendel,
de grondlegger van de erfelijkheidsleer, heeft zijn geniaal
opgezette proeven genomen met erwten; een gewas dat
toen op vrij ruime schaal werd verbouwd. In die tijd was
de leer van Darwin erg in en dit wordt wel eens be
schouwd als de oorzaak dat Mendel over het hoofd is
gezien. Zonder aan de betekenis van Darwin iets af te
doen, is het toch beschamend, dat geen enkele weten
schapsbeoefenaar in die tijd het geniale werk van Mendel
au sérieux heeft genomen, laat staan het objektief kri
tisch heeft willen toetsen. Rond 1900 heeft men de waar
de van zijn geniaal werk officieel erkend.
LANDRASSEN MOESTEN WIJKEN VOOR GEKWEEKTE
RASSEN
CUCCESSIEVELIJK zijn de vanouds bekende (land)-
rassen, die vaak met streeknamen als Zeeuwse
tarwe, Opperdoese ronde (aardappelen), Buggenumse
gele (voederbieten) e.a. werden aangeduid, verdwenen
en kwamen er gekweekte rassen, waaraan wel eens meis
jes namen zoals Bintje, Wilhelmina e.a. zijn gegeven,
voor in de plaats. In die tijd hebben praktische mensen
met een gezonde belangstelling voor de landbouw en
een goede kijk op het gewas, prima rassen gekweekt.
Schoolmeester De Vries, de kweker van Bintje, het nu
nog in Nederland en West-Europa meest verbouwde aard
appelras, en Veenhuizen, de kweker van Eigenheimer en
vele andere aardappelrassen, hebben voor de Nederland
se landbouw niet voor zich zelf letterlijk en figuur
lijk zeer verdienstelijk werk gedaan.
Het kweken van nieuwe rassen heeft zich geleidelijk
verplaatst naar de kweekbedrijven. Deze doen vandaag
de dag nog steeds veel en nuttig werk. Zij blijven er mee
bezig de opbrengsten van de gewassen op een hoger
niveau te brengen en met succes. Voor dit feit behoeft
men geen boeken te raadplegen, want een ieder, die op
enigerlei wijze bij de landbouw is betrokken, weet dit uit
eigen ervaring.
PROF. IR. C. BROEKEMA,
GRONDLEGGER VAN DE RASSENLIJST
UVENALS ieder ander wil een landbouwer graag we
ten wat hij koopt en hij koopt niet graag een kat
in de zak. Dit geldt uiteraard ook bij de aankoop van
zaaizaad en/of pootgoed. De jeugdige Broekema heeft
dit indertijd bij zijn scherp analiserende kwekerswerk
goed doorzien en hij heeft de jaarlijks verschijnende ras-
senlijst geïntroduceerd. Op 17 december 1974 is het ver
schijnen van de 50ste Beschrijvende Rassenlijst voor
Landbouwgewassen officieel gevierd. Aan de hand van
de rassenlijst kan de boer zich laten leiden en dit niet
alleen voor de rassenkeuze bij bouwlandgewassen maar
ook voor de keuze van het grasmengsel bij vernieuwing
van grasland. Het moge eigenaardig klinken maar gras
land is in Nederland én het meest voorkomend én be
langrijkst kuituurgewas. Gelukkig is het zo, dat er in de
rassenlijst ook voor de veehouder veel wetenswaardig
heden over de weide- en voederbouw zijn opgenomen.
Bij het kopen van een zak zaaizaad voorzien van N.A.K.
plombe en label met aanduiding van de naam van het ras,
waarvan de eigenschappen etc. in de rassenlijst vermeld
staan, e.d. is er gelukkig geen sprake van een kat in de
zak, integendeel het is gegarandeerd of anders gezegd
gecertificeerd gezond en raszuiver zaaizaad of pootgoed.
Bij zijn kweekwerk heeft Broekema ook veel aandacht
aan het milieu, dat de planten voor zich zelf scheppen,
besteed hetgeen ondermeer naar voren komt in zijn voor
deze tijd nog aktuele artikel „Oogstanalytische vergelij
king van tarwerassen" in het landbouwkundig Tijdschrift
van december 1933.
Ir. J. A. H. HAENEN
C.A.R. - Zevenbergen
PLANT, RAS EN MILIEU
T^E verschijningsvorm van een plant wordt bepaald
door haar erfelijke aanleg en het milieu, waarin
ze groeit. Eigenschappen als de kleur bijv. bij rode en
witte eersteling of blauwbloei- en witbloeivlas zullen zich
in het betreffende ras altijd openbaren. Deze en andere
erfelijk vastgelegde zichtbare eigenschappen zijn nodig
om bij een gewas het betreffende ras te velde te herken
nen. Bij landbouwgewassen heeft de kleur voor de prak
tijk vaak weinig of geen ekonomische waarde; bij sier
gewassen en bloemen speelt dit uiteraard een veel be
langrijker rol.
Een meer 'komplexe zaak, als de stand van het gewas,
kan bij eenzelfde ras zelfs van perceel tot perceel sterk
uiteenlopen. Denk maar eens aan gescheurd grasland.
Dit laatste kan ook invloed hebben op niet zichtbare
eigenschappen, zoals bijv. het suikergehalte bij bieten.
Middels de juiste methoden van grondbewerking, zaaien
of poten, bemesting, gewasbescherming, oogsten e.d.
streeft de plantentelende boer, wanneer hij van het be-
betreffende gewas de rassenkeuze heeft bepaald en goed
zaaizaad of pootgoed, derhalve N.A.K. gekeurd, heeft
aangekocht, naar een per ha zo hoog mogelijke kg-op-
brengst van goede kwaliteit.
Kortom de kweker probeert rassen te brengen met
beter erfelijke eigenschappen en de boer probeert mid
dels zijn teeltmaatregelen een zo gunstig mogelijk mi
lieu vooi het gewas te maken. Het laat zich verstaan dat
er nu voor het verkrijgen van een ha-opbrengst van 7.500
kg tarwe hogere eisen aan de verzorging c.q. teelttech
niek worden gesteld dan indertijd bij landrassen met een
maximum-opbrengst niveau van 4.500 kg tarwe per ha.
Zo zal wintertarwe bij een korrelopbrengst van 7.500
kg per ha meer voedingsstoffen nodig hebben dan tarwe,
die 5.000 kg per ha opbrengt. Bij deze opbrengstverschil-
len zijn twee dingen duidelijk:
(Zie verder volgende pagina.)