Economische betekenis
van betrouwbaar
rassenonderzoek
Betekenis
van de Rassenlijst
voor de praktijk
12
REGISTRATIE- EN
CULTUURWAARDEONDERZOEK
1/21 PRODUKTIESTIJGING PER JAAR
IVRO
Wageningen
Betrouwbaar rassenonderzoek is een onmisbare scha
kel tussen moderne kwekersarbeid en rationele larvd-
bouwprodyktie. Het rassenonderzoek heeft een ordende
en een voorlichtende taak. j^iertoe dienen dan ook het
registratieonderzoek, dat vooral op botanische waar
nemingen berust en het landbouwkundig onderzoek, dat
de relatieve cultuurwaarde probeert vast te stellen. Het
registratieonderzoek schept orde in het verkeerssorti-
ment. Het is dit onderzoek, dat de basis vormt voor het
vastleggen van dit sortiment in het Rassenregister en
voorts voor het kwekersrecht, het keuringswezen en
voor beslissingen van de Algemene Inspectie Dienst. Het
landbouwkundig onderzoek leidt tot snelle onderkenning
en introductie van betere rassen. Het gebruik van betere
rassen kan men bijna beschouwen als behorende tot de
infrastructuur, die een optimale landbouwproduktie mo
gelijk maakt.
AANGEPASTE RASSEN VOOR DE MODERNE
LANDBOUW
RET komt meer en meer voor dat wegens speciale eisen
voor zaaien, gewasverzorging en oogsten de mogelijk
heid van een rationele teelt geheel afhankelijk is van het
voorhanden zijn van geschikte rassen.
Bij suikerbieten bijvoorbeeld leidde dit tot de doorbraak
van de monogerme rassen, terwijl bij mais de machinale
oogstbaarheid de teeltmogelijkheid bepaalt. Ook ziekteresis
tentie is dn het algemeen een aan het ras gebonden factor en
het op peil houden van de resistenties tegen een zich wijzi
gend ziektenpatroon (zdektedruk) vraagt steeds weer nieu
we, aangepaste rassen. Een treffend voorbeeld hiervan is
te vinden bij fabrieksaardappels, waar de economisch zeer
belangrijke teelt door aardappelmoeheid bedreigd wordt en
alleen bestaan kan dankzij nieuw-gevonden resistenties, die
de veelzijdige parasiet in toom trachten te houden.
Verder is kwaliteit voor een belangrijk deel gekoppeld
aan het ras. Het betreft hierbij niet alleen de smaak, en ge-
bruikswaardering van de directe consument zoals bij aard
appels, maar ook de industriële verwerkingsmogelijkheden.
Voor dit laatste vormen de aan brouwgerst gestelde eisen
een goed voorbeeld .terwijl ook de sapzuiverheid bij suiker
bieten kan worden vermeld.
VOLDOENDE PROEFVELDEN VOOR SNELLE
INTRODUCTIE VAN NIEUWE RASSEN
JTEN bijzonder belangrijk punt bij de rassenkeuze is van
zelfsprekend het opbrengstvermogen. Hoge bruto op
brengsten blijken vrijwel altijd voorwaarde voor goede be
drijfsresultaten. Het opbrengstvermogen van nieuwe rassen
wordt getoetst op proefvelden. Deze proefvelden worden
aangelegd op verschillende plaatsen men moet de teelt-
gebieden van een gewas behoorlijk bemonsteren èn onder
met die praktijk vergelijkbare omstandigheden, omdat anders
geen betrouwbare indruk omtrent den oogstzekerheid wordt
verkregen.
De factoren die het noodzakelijk aantal proefvelden be-
invloeden hangen ook onderling samen: bij een gegeven
situatie van budget en capaciteit moet er gekozen worden
tussen snelheid, mate van nauwkeurigheid en betrouwbaar
heid van de conclusies. M.a.w. zeer grote rasverschillen kan
men in korte tijd met voldoende betrouwbaarheid aantonen
op een betrekkelijk klein aantal proefvelden. Voor het uit
kiezen echter van de door kweekarbeid gepresenteerde staps
gewijs bereikte verbeteringen moet er voldoende proefveld-
capaciteit beschikbaar zijn om in redelijk tijdsbestek tot
aanvaardbare uitspraken te kunnen komen.
Een tweezijdig risico van 10 wordt in dit verband aan
vaardbaar geacht: voor de gebruiker, de boer, is er een kans
van 1 op 10 dat een ras ten onrechte als beter dan het be
staande sortiment wordt aanbevolen; terwijl voor de maker
van het ras, de kweker, er ook een kans van 1 op 10 bestaat
dat het betere ras niet als zodanig aan de hand van op-
brengstverschillen wordt onderkend. Beide „kwade" kansen
zouden nationaal economisch gezien zo klein mogelijk moe
ten zijn.
De gecombineerde mogelijkheden van de twee IVRO-
proef boerderij en (klei en zand), de proefvelddienst van dit
instituut en de faciliteiten op de regionale proefboerderijen
stellen ons in staat in 3 a 4 jaar voor het merendeel der ge
wassen opbrengstverschillen van 4 met bovengenoemde
„zekerheid" vast te stellen.
Na het betrouwbaar onderkennen is voor begeleiding van
de introductie van een nieuw veelbelovend ras een goede
voorlichting bijzonder nuttig. De uitvoerige Rassenberichten,
die in de landbouwpers goede weerklank vinden, en de be
kende jaarlijks verschijnende Beschrijvende Rassenlijst die
nen dit doel.
HET GEBRUIK VAN STEEDS BETERE RASSEN LEIDT
TOT y2—l PRODUKTIESTIJGING
|TEN belangrijk deel van de produktiestijging in de Ne
derlandse landbouw mag worden toegeschreven aan
bovengenoemde gezamenlijke activiteiten van kweekarbeid,
rassenonderzoek en voorlichting.
De gerealiseerde meeropbrengsten kunnen voor de zelfbe-
vruchtende granen over de laatste 20 jaar geschat worden
op 1V2 per jaar (zie grafiek). Hiervan moet weliswaar een
deel op rekening van verbetering van teeltmethoden, zoals
aangepaste bemesting, intensieve bestrijding van onkruid
en ziekten, kortom betere gewasverzorging in het algemeen,
worden geschreven, maar dit verzorgingseffect bedraagt, af
hankelijk van het teeltgebied, gemiddeld ten hoogste /2
In het zuidwesten bijvoorbeeld lijkt het erop dat bij zomer-
gerst de teeltomstandigheden van dien aard zijn dat ondanks
het gebruik van rassen met een betere produktiepotentie de
totale opbrengststijging tot stilstand is gekomen.
Ook bij aardappels, peulvruchen en vlas zijn, naast kwali
tatieve winstpunten, kwantitatieve voordelen van een parate
rassenkeuze duidelijk. Voor kruisbevruchtende gewassen
blijkt vooral de introductie van ruieuwe rastypen of -groepen
met betere produktiemogelijkheden succesvol.
SCHADE DOOR VERTRAGEN VAN DE INTRODUCTIE
VAN NIEUWE RASSEN
Het economisch belang en bovengenoemde percentages
wordt vooral duidelijk wanneer we bijvoorbeeld berekenen
dat één jaar uitstel bij de introductie van nieuwe rassen
voor granen en fabrieksaardappelen over de hele linie ge
middeld een verlies kan betekenen van bijna ƒ10.000.000.
Bovendien dreigt dit nadeel bij stagnatie in het onderzoek
door de cumulatieve werking van periodieke verliezen nog
veel groter te worden.
Samenvattend kan gesteld worden dat nieuwe, aan wis
selende praktijkeisen aangepaste rassen voor de boer een
direct realiseerbaar voordeel betekenen. Kweekarbeid mani-
feesteert zich door een als het ware ingebouwde oogstzeker
heid in de ruimste zin; hierin ligt de grote economische
waarde van de factor KAS. Een berouwbaar rassenonder
zoek en de voorlichting omtrent de optimale rassenkeuze
ontlenen hieraan eveneens hun economische betekenis.
IVRO
Wageningen
KT AAST het voor ons land zo belangrijke onderzoek
tot verkrijging van de voor de praktijk meest ge
schikte rassen, kan men stellen dat de mogelijkheden
voor export van verschillende produkten, in het bijzonder
die bij aardappels, geheel afhankelijk zijn van het be
schikbare ras.
Het ligt voor de hand, dat men, het rassenonderzoek
volgend, dan in de eerste plaats kijkt naar de opbrengst
verhogingen die daaruit worden verkregen. Er zijn even
wel ook andere vorderingen in de ontwikkeling van nieu
we rassen aan te wijzen, die van zeer grote betekenis
zijn omdat ze de oogstzekerheid belangrijk verhogen. Als
belangrijkste hiervan kunnen worden genoemd de win-
tervastheid bij de wintergewassen, bij tarwe de resisten
tie tegen schot en bij vrijwel alle gewassen de resisten
tie tegen ziekten en de aanpassing van het sortiment aan
de eisen die de mechanisatie aan het gewas stelt. Het be
lang van een en ander zal hieronder met een paar voor
beelden worden aangetoond.
OPBRENGSTVERHOGING
|N 1952, dus nog slechts ruim 20 jaar geleden, bestond
het wintertarwesortiment voor ongeveer 80 uit de
wintertarwerassen Staring, Alba en Minister. Omdat Staring
de belangrijkste plaats heeft ingenomen en hiervan bij de
kweker nog zaaizaad verkrijgbaar was, is dit ras in 1974
nog eens met het huidige sortiment vergeleken. Dit onder
zoek leverde als resultaat een opbrengstverschil van onge
veer 20 Vergeleken met Ibis en Felix, de rassen die in
1964 de grootste plaats innamen, was het opbrengstverschil
ten gunste van de thans verbouwde rassen ongeveer 10
Deze verschillen bevestigden geheel de uit eerder onderzoek
verkregen resultaten.
Bij zomertarwe maakten de nieuwe rassen een lonende
teelt van dit gewas op zand- en veenkolonale grond moge
lijk. Vóór 1954 was er een geringe teelt op deze gronden van
hoofdzakelijk Van Hoek zomertarwe. De proefvelden lever
den toen als gemiddelde van een aantal jaren de volgende
resultaten. Op zandgrond relatieve opbrengsten Van Hoek
96 en Peko 107, op veenkoloniale grond Van Hoek 95 en
Peko 114. De verbouw van zomertarwe op deze gronden
liep daardoor in enkele jaren op van 1400 ha tot 12.000 ha.
Nadien is Peko weer vervangen door andere rassen die niet
alleen hogere opbrengsten gaven, maar ook korter en ste
viger stro hadden.
Bij haver werd in 1958 op zandgrond ongeveer 60 en
op veenkoloniale grond ongeveer 80 van het areaal door
Marne ingenomen. Plaatsing van Tarpan in het onderzoek
leverde een opbrengstverhoging op beide grondsoorten van
8 .Ook dit ras wordt nu weer door nieuwere rassen met
8 h 10 overtroffen. Tussen de oude en de nieuwe rassen
zijn de verschillen in strostevigheid eveneens zeer groot.
WINTERV ASTHEID
H£t uitvriezen van do in de herfst gezaaide wintertarwe
betekent voor de boer een grote financiële schade.
Het zaaizaad en het opnieuw iaaiklaar maken van de grond
in het voorjaar vraagt minstens 300,Daarbij komt de
lagere opbrengst van zomertarwe, die op de noordelijke klei
gronden minstens 300,en in de overige kleigebieden wel
500,bedraagt. Het saldo door uitvriezen wordt dus ver
laagd met 600,tot 800,per ha.
In de vriesproeven, die jaarlijks door het IVRO worden
uitgevoerd, ligt het wintervastheidsniveau van het huidige
wintertarwesortiment gemiddeld 24 punten hoger dan dat
van de vroeger verbouwde rassen Staring, Alba en Minister.
De oogstzekerheid van het rassentortiment is hierdoor dus
belangrijk gestegen. Rassen van het oude niveau worden
thans al in het vooronderzoek afgeschreven.
ZIEKTERESISTENTIE EN SCHOTRESISTENTIE
QE strijd tegen ziekten is er een van voortdurende aan
dacht omdat bestaande resistenties kunnen worden
doorbroken en er dan tijdig goede vervangende rassen aan
wezig moeten zijn. Het meest sprekende voorbeeld van wat
ziekteresistentie betekent is nog altijd de topvergeling bij
erwten, die vroeger tot misoogsten kon leiden. Als gemiddeld
van 10 proefvelden gaf in 1948 Unica 1050 kg en Rondo
C.B. 3100 kg zaad. Bij een oppervlakte van 12.000 ha erwten
in dat jaar laat zich de schade die deze ziekte aanrichtte
gemakkelijk berekenen.
Bij zomergerst zijn goede vorderingen gemaakt ten aan
zien van de resistentie tegen meeldauw omdat we thans be
schikken over rassen, waarbij de resistentie op verschillende
factoren berust. Deze ziekte gaf tot voor enkele jaren op
zand- en veenkoloniale gronden vrijwel steeds belangrijke
opbrengstdepressies. De nu geteelde resistente rassen liggen
in opbrengst 7 10 'boven het voor meeldauw vatbare
ras Volla.
Ook bij resistentie tegen andere ziekten als gele roest en
afrijpingsziekten bij tarwe is het zoeken naar resistente ras
sen nog de remedie om schade te voorkomen. Bij aardappels
is in sommige gebieden de resistentie tegen aardappelmoe
heid bepalend voor de teeltmogelijkheden. Bij fabrieksaard
appels ligt het opbrengstniveau van verschillende aardappel,
moeheidsresistente rassen zelfs belangrijk hoger dan de
vroeger verbouwde rassen, vooral ten gevolge van het ho
gere zetmeelgehalte. Ook ten aanzien van resistentie tegen
Phytophthora zijn er vooral bij de aantasting in de knol be
langrijke vorderingen gemaakt.
Het optreden van schot in tarwe kan de waarde van de
oogst ernstig benadelen. In onze schotproeven, die na jaren
ervaring een vrij goede aansluiting geven bij de praktijk,
blijkt dat het resistentieniveau van het huidige wintertarwe
sortiment met 2 3 punten is gestegen vergeleken met de
resistentie van Staring, Alba en Minister. Bij het vooronder
zoek worden rassen van het oude niveau voor verder onder
zoek afgeschreven. Dat men nu al een lange reeks van jaren
weinig schade van schot ondervindt is zeker in hoofdzaak
te danken aan de hogere graad van resistentie bij het hui
dige sortiment.
MECHANISATIE
^OOR de mechanisatie is ongetwijfeld de structuur van
de grond belangrijk achteruit gegaan. Bij het rassen
onderzoek vraagt het alle aandacht om naar die rassen te
zoeken die minder gevoelig zijn voor structuurbederf. An
derzijds vraagt ook de mechanisatie van de oogst zo goed
mogelijk aangepaste rassen.
Bij granen is behalve de mate van legering vooral de wijze
van legering zo belangrijk voor de machinale oogst. Rassen
die weinig veerkrachtig stro hebben en dus bij legering ge
makkelijk plat op de grond 'komen te liggen geven vooral
bij de huidige wijze van oogsten grote moeilijkheden. In jaren
met weinig goede oogstbare dagen moet het gewas zonder
grote verliezen lang op stam kunnen blijven staan. Dat stelt
aan het stro, de neiging tot korreluitval en de schotresisten
tie hoge eisen. Bij erwten en stambonen zal het van stam of
uit het zwad oogsten alleen voortgang kunnen vinden wan
neer hiervoor het juiste ras wordt gevonden.
De ontwikkeling die bij de oogst van vlas op gang begint
te komen vraagt alle aandacht omdat de mogelijkheden van
slagen van deze vernieuwing mede bepaald wordt door ver
schillende raseigenschappen.
In het bovenstaande zijn slechts enkele voorbeelden ge
noemd van de mogelijkheden tot verbetering van de bedrijfs-
uitkomsten die middels het ras kunnen worden gerealiseerd.
Een stilstand in dit onderzoek is niet mogelijk omdat de ont
wikkeling in de bedrijfsvoering steeds aan vernieuwing on
derhevig is. Het is die gezamenlijke opdracht van kwekers
en rassenonderzoekers deze ontwikkeling door aan de ver
andering aangepaste rassen mogelijk te maken.