Mijn eerste kerstboom: 1917
H!;r leek wel vrede, neen: het was Vrede,
die Kerstavond van 1917. En thuis
was de vreugde, was de verrassing, van mijn
Allereerste eigen Kerstboompje. Die denne-
tak, in een bloempot. Verrassing straks ook
voor zus, die met moeder naar de avond
kerk was. Kijk, zei vader, nu gaan wij je
boompje versieren! Ik had nog nooit een
Kerstboom gezièn, behalve op een plaatje in
het „Zondagblad"; hiér stond er nu een
kleintje voor me, en vaders koude vingers
voorzagen de takjes van drié spiraaltjes, die
'hij zelf van wat ijzerdraad had gedraaid:
daar kwamen de kaarsjes in, drié stukjes
Goudakaars, van één grote gesneden. Wij
hadden vaak niets anders toen dan wat
kaarslicht, als de lampolie op was en hele
maal geen gas, dat uit Brugge moest komen,
door de Duitsers bezèt, die pesterig de
gaskraan daarginds sloten als zij vonden dat
„diese Hollander" toch tè „deutschfeindlich"
waren. Nu ja, eerlijk gezeid vond ik het
heerlijk-gezellig: een kaars of een olielampje
op tafel, en soms het kacheldeurtje open: dat
het roodgoud-schijnsel van de vlammen van
hout, vermengd met wat steenkool, zó in
tiem in de kamer kwam spelen. Daarbij de
avondboterham eten was een tractatie, waar
ik nu nog altijd dankbaar voor kan zijn,
vooral als er bij boterham wat goede „blom-
mers" van aardappelen waren. Er was toen
zovéél om dankbaar voor te zijn: als het
héél weinige ineens overvloed leek, en moe
der zei dat je daarvoor je handjes moest
vouwen om een dankgebed je te zeggen,
wat brood èn aardappelen nog verrrukkelij-
ker maakte.
Nu was het buiten helemaal donker ge
worden. Er wès een beetje gaslicht
die avond. Er moet nog snééuw op onze
Kerstboom, zei vader, en hij trok dotjes wit
te watten uiteen en legde 't ragfijne van de
vliesjes op het vochtige, geurige dennegroen.
Wat gouddraadjes hielden weer die „sneeuw"
vèst, en op een paar andere plaatsen beves
tigde vader wat smal zilverpapier, van
de Kwattarepen die wij soms eens hadden.
Ik vertel dit nu in 'n minuutje tijd, maar wat
duurde het toen heerlijk-lang voor de „ver
siering" gereed was. Met als pronkstuk, bo
venaan de dennetak: mijn speciale bijdrage:
een plaatje uit de peperkoek van Verkade,
dat je in je album „De IJssel" moest plak
ken. (Het zit er nog altijd in, en je kunt nog
zien dat er een gaatje in gemaakt was toen,
,om het „schilderijtje" aan de boom te han
gen: het kerkje van Ulft in de sneeuw, met
verlichte venstertjes, en op de voorgrond
door 't sneeuwen veld een gelig watertje,
door 't avondlicht van een sneeuwdag als het
ware gevèrfd.
5
EMILE BUYSSE
St. Andries
K zie de man nog binnenkomen. Met
zijn jekker aan, de kraag opgezet.
Met zijn pet, nat als zijn vest, want het was
een gure regendag met vlagen van wind.
De man met zijn grote snor, de man met
zijn grote pijp. Hoe zou ik het hebben kun
nen vergeten. De man die nieens weer in
de kamer stond, met onder de arm een
grote bloempot met aarde gevuld en een
tak van dennegroen, was toch mijn eigen
goede vader.
Er zijn van die herinneringen die scho
ner worden met de jaren. Déze heeft de
glans gekregen van heel zacht perlemoer,
en zij heeft een fijne geur behouden van
houtrook en dennehars.
Het was zo heel vroeg donker: het was
Kerstavond 1917. Een vreemde duisternis,
want er was géén vér, angstwekkend ge
dreun en gerommel te horen van de ka
nonnen aan het IJzerfront in Vlaanderen,
dat anders vrijwel elke avond de vensters
van ons huis in het wat somber geworden
oud-Vlaamse stadje van oorsprong:
SLUIS, deed rinkelen in de sponningen.
|f IJK, een verhaal is dit niét eigenlijk.
Zeker niet met een „pakkend slot".
Een klein relaas, dat wel, en het „batig sal
do" ervan draag ik als een kleine, lieve rijk
dom in mij mee, al over decennia heen. In
die souvenirlijke schat zit óók mijn kinder
vreugde van toen, omdat vader verteld had,
die namiddag, dat er aan het front in België
niét gevochten werd. Nu zitten de solda
ten in hun loopgraven en kazematten, zei hij,
en de wapens zullen niet spreken, er zal geen
bloed vloeien, er zullen geen doden en ker
mende gewonden in Niemandsland liggen, in
de modder van het frontgebied die van bloed
doordrenkt is.
Vader zei dat, omdat hij wist wat voor
'n angstig kind is was, béng voor dat oor
logsgeweld ginder, en soms heel dichtbij: als
de zwère kononnen van de Duitse batterijen
aan de Belgische kust, van Knokke tot vér
voorbij Oostende, aan het bonken en bulde
ren gingen, wanneer een smaldeel van de
Britse vloot ineens uit mist of nachtduister
tevoorschijn kwam, om b.v. „het Duitse ka
persnest", duikboothaven Zeebrugge, onder
vuur te nemen, èn meteen de stellingen op,
onder en achter de Belgische duinen, alle be
zet om verdedigd te worden door manschap
pen van het „Marinekorps Flandern".
|K was oneindig trots op mijn aandeel „in
de boom". Ik geloof dat ik beefde van
een heel vreemde kómende blijdschap. Want
meteen zou de kerk uitgaan. Luister, de
klokjes van het Sluisse belfortje tinkelden
al, het was bijna tijd! Waarop vader de gor
dijnen aan de straatkant openschoof, die
schoonste Kerstboom van héél mijn leven
dichter bij het venster zette en de drie kaars
jes ontstak. Vlammetjes die lééfden! Die «be-
r**-
De markt van Sint-Anna ter Muiden, gemeente Sluis. Nederlandse gemobiliseerde!»,
wacht aan de Belgische grens; een foto uit de winter van 1917-'18.
wogen als wij ons bewogen, en meer en wild
zelfs, toen de deur eindelijk openging en
moeder en zus binnenkwamen, „met de
avondkou in hun kleren". Maar met een paar
warme blijde woorden van moeder, die ver
rast bleef kijken naar het Kerstboompje, dat
ze van op straat al gezien had. Maar van
dichtbij, zei ze, is het nog héél veel mooier!
Zus knielde er zowaar bij neer, en vertelde
van de Kerstliederen in de kerk, en van het
verhaal van Christus' Geboorte. Dat vader
knikte, en z'n hand legde op de Bijbel, die
hij gekregen had toen hij met moeder trouw
de; dat was in 1908 geweest, in De Gnoe
(Groede).
Het oude Sluis in de sneeuw. Foto: winter 1938-'39; maar weinig verschillend van het
beeld dat Kaai en belfortje vormden: in de éérste wereldoorlog.
mee kon zingen, toen zus haar liedje aan
hief: Er is een Kindeke geboren op strooi,
het lag in een kribbetje, gedekt met hooi...
|y|OÈDER! Zij was een stille vrouw, die
maar zelden iets van haar dromerig
en vroom innerlijk leven liet blijken, maar
nu straèlde zij van blijdschap. Ik hoor haar
gelukkige lach nog, en zeker haar lieve zang,
toen zij bij ons aan het boompje kwam staan,
mét: Ér is uit 's werelds duist're wolken
een licht der lichten opgegaan.
Zo'n drie brokjes kaars brandden niet erg
lang. Toén vond ik dat de vlammetjes er wel
üren waren. En een heel stuk van al die
lange tijd, toen avond een aansluipende
nacht, koude wind en regen buitengesloten
waren, en vader datgene las, wat ik élk jaar
op Kerstavond opsla en geboeid léés, in die
zelfde Bijbel van toen:
EN ZIJ BAARDE HAREN EERST
GEBOREN ZOON, EN WOND HEM IN
DOEKEN, EN LEIDE HEM NEER IN
DE KRIBBE, OMDAT ER VOOR HEN
GEEN PLAATS WAS IN DE HERBERG.
EN ER WAREN HERDERS IN DIE
ZELFDE LANDSTREEK, ZICH HOIT
DENDE IN HET VELD, EN HIELDEN
DE NACHTWACHT OVER HUNNE
KUDDE...
Ik hoor vaders blijde stem nóg, als hij
dèt langzaam zei.
de
|y|ETEEN léés ik het Kerstevangelie,
zei vader, laat ons eerst bij „onze
Kerstboom" zitten en zien naar de lichtjes.
Die, zei hij ernstig en wat ontroerd, dié
symboliseren het Christuskind: „het Licht
der Wereld", weet-je. Hij draaide het gas
licht bijna uit. Hij langde nieuwe houtblok
ken, hij legde die op 't zachtbrandend vuur
in dat potkacheltje, waar 'n hekje van giet
ijzer met bloemenmotiefjes om zat, waarvan
nu de „schuifdeurtjes" openstonden.
Hoé kwam hij daaraan: hij legde enkele
kleine sparappels op het al wat knetterige
hout dat vlug vlam vatte want het was maar
droge populier. Later die avond zei vader:
Dat waren sparappels van de „tweenaal-
de" die bij opa in de hof staat! Hetgeen de
herinnering aan die geurigopbrandende „ap
peltjes" meteen nógal mooie maakte; het
kruidige parfum bleef in de warme kamer
hangen en maakte samen met de reuk van
brandende kaarsjes en dennegroen de sfeer
tot zóiets zeldzaams van innigheid, schoon
heid en échte vredigheid, dat ik niet eens
Patrouille van het Duitse „MARINEKORPS FLANDERN" In het Vlaamse kustland,
nabij Westkapelle-Sint-Anna ter Muiden, in de eerste Wereldoorlog!