De uitkering
van de
inkomenstoeslagen
3
Eind augustus ,toen er nog geen sprake was van de water-
overlastramp waar in het bijzonder het Z.-Westelijk kleige
bied nu ook nog mee te kampen heeft besloot de regering
115 miljoen beschikbaar te stellen om de financiële moei
lijkheden waar de agrarische sector toen reeds mee te kam
pen had enigszins te ondervangen. Het was in de tijd, hoe
lang lijkt dit alweer geleden, van de vele protestakties die
toen regionaal en landelijk georganiseerd werden. Er is toen
een ingewikkelde regeling ontworpen waarbij alleen bepaal
de categorieën uit de zwaarst getroffen sectoren voor een
uitkering in aanmerking zouden komen. Georganiseerde
landbouw en landbouwschap waren het daar niet mee eens
maar ons parlement accepteerde in het politieke steekspel
de direkte inkomenssteun via toeslagen en niet via de 'BTW.
Een nieuwe toedelingsmethode waarbij twee criteria worden
gehanteerd n.l. bedrijfstak en bedrijfsomvang. ,Daar binnen
kort via de D-B.H.'s op basis 'van de gegevens van de land
bouwtelling mei '74 de toeslagen zullen worden uitbetaald
volgen hier enkele bijzonderheden over deze regeling, die
wij grotendeels ontlenen aan een desbetreffende bijdrage in
het maandblad no. 11 van de 'Rabobank, van ir. C. J. M. van
Valkengoed. Die wijst er op dat deze toeslagenondersteu
ning op korte termijn zijn bedoeld meer een sociaal karakter
dragen en gericht zijn cp de (toen) zwaarst getroffen secto
ren en kleine bedrijven. In feite tegenstrijdig met het be
leid op langere termijn dat in hoofdzaak gericht is op het
stimuleren van de levensvatbare bedrijven.
BEDRIJFSOMVANG
Als maatstaf voor de bedrijfsomvang wordt gehanteerd
het begrip standaardbedrijfseenheid (SBE). Deze maatstaf
voor de bedrijfsomvang wordt sinds enkele jaren in toene
mende mate gebruikt. In de praktijk blijkt hierover echter
veel onduidelijkheidi te bestaan. iHet is voor een boer of tuin
der onduidelijk hoe zijn bedrijfsomvang in SBE wordt be
paald. Algemeen is men gewend de bedrijfsomvang uit te
drukken in de oppervlakte en/of het aantal dieren. Een
moeilijkheid' daarbij is echter dat deze eenheden niet bij
elkaar kunnen worden opgeteld en bovendien niet vergelijk
baar zijn. Een ha granen is bijvoorbeeld veel „minder" dan
een ha aardappelen. Een bedrijf met een kleine oppervlakte
kan toch „groot" zijn.
Om hiervoor een oplossing te vinden, is gezocht naar een
gemeenschappelijke noemer, met andere woorden iets wat
voor alle agrarische bedrijfstypen vergelijkbaar is. De waar
de van de voortgebrachte produkten, of de omzet, bleek
hiervoor ongeschikt; de regelmatig optredende prijsverande-
ringen van de produkten zouden dan immers van invloed
zijn op de bedrijfsomvang. Bovendien verschilt de omzet
sterk per bedrijfstak, afhankelijk van de hoeveelheid aan
gekochte grond- en hulpstoffen. Een varkensmester heeft
bijvoorbeeld een aanzienlijk grotere omzet dan een akker
bouwbedrijf van vergelijkbare omvang.
De gemeenschappelijke noemer is uiteindelijk gevonden
in het feit, dat bij alle produktierichtingen gebruik wordt
gemaakt van de zogenaamde primaire produktiefactoren:
grond, arbeid en kapitaal.
Dit wordt uitgedrukt in SBE.
DE DEFINITIE
De officiële definitie van het begrip SBE luidt: standaard-
bedrijfseenheden zijn verhoudingsgetallen, die een beoorde
ling mogelijk maken van de produktieomvang van een geheel
bedrijf en van de afzonderlijke produktierichtingen. Deze
verhoudingsgetallen zijn gebaseerd op de hoogte van de
factor kosten per ha of per dier bij een doelmatige, moderne
bedrijfsvoering en het prijspeil van 1968. Om administratief-
technische redenen wordt dit kostenbedrag gedeeld door
200. Hierdoor zijn eventuele wijzigingen die zich sinds het
basisjaar hebben voorgedaan nauwelijks van invloed op het
uiteindelijke aantal SBE.
Bij wijze van voorbeeld worden in onderstaand staatje
voor enkele belangrijke gewassen en dieren de normen weer
gegeven.
Enkele SBE-normen
granen
3
per
ha
suikerbieten
6,5
per
ha
koolzaad
4,5
per
ha
graszaad
4,5
per
ha
Groene erwten
4,5
per
ha
pootaardappelen
9
per
ha
cons, aardappelen op kleigrond
7,5
per
ha
snijmais
4,5
per
ha
grasland
1,0
per
ha
melk- en kalfkoeien
2,5
per
dier
mestvarkens
0,16
per
dier
tomaten (verwarmd)
2,5
per
100 m2
pi t-ste envruchten
18
per
ha
frambozen
56
per
ha
rode bessen
38
per
ha
bramen
70
per
ha
tulpen
60
per
ha
gladiolen
35
per
ha
tuinbouwzaden
22
per
ha
zaaiuien
14
per
ha
Met behulp van de bestaande SBE-normen kan voor ieder
bedrijf het aantal SBE's bepaald worden.
Voor een weidebedrijf betekent dit bijvoorbeeld:
35 melk- en kalfkoeien
x 2,5
87,5
20 jongvee kalveren
x 0,7
14
15 ha grasland
x 1,0
15
1,5 ha snijmais
x 4,0
6
100 mestvarkens
x 0,16
16
Totaal aantal SBE's
138,5
Bijstelling van de normen is zodoende slechts incidenteel
noodzakelijk.
Indien van een bepaald produkt dus bekend is, hoeveel
grond, arbeid en kapitaal nodig is, kan het aantal SBE be
paald worden.
Voor de grond wordt daarbij de nettopacht aangehouden,
voor arbeid het loon en voor kapitaal de rente.
Aan de hand van bekende normen, aangevuld met metin
gen, is voor een groot aantal produktierichtingen de beno
digde hoeveelheid van de genoemde produktiefactoren op
basis van de situatie in 1968 vastgesteld.
ENKELE VOORBEELDEN
In het voorafgaande is het begrip SBE nader toegelicht.
Duidelijk is geworden, dat we hier te doen hebben met ver
houdingsgetallen tussen de verschillende gewassen en die
ren. Daaruit is echter nog niets gebleken omtrent het aantal
SBE's per ha of per dier.
Door de verhoging van de produktiviteit en de noodzaak
tot bedrijfsvergroting stijgt het aantal SBE's nodig voor een
modern opgezet bedrijf, dat door een man redelijk bewerkt
kan worden, jaarlijks. Momenteel ligt deze norm op 110
SBE's.
Het aantal SBE's per bedrijf wordt jaarlijks bij de zoge
naamde meitelling bepaald. De telling van 1974 vormt de
basis voor de uitkering van de inkomenstoeslagen.
BEDRIJVEN INGEDEELD IN CATEGORIEËN
De inkomenstoeslagen zullen aan de individuele bedrijven
worden uitgekeerd volgens een indeling in groepen. Hiertoe
zijn de bedrijven verdeeld in twee hoofdgroepen, namelijk
de wel zwaar getroffen en de niet zwaar getroffen sectoren.
In de niet zwaar getroffen sectoren (o.a. akkerbouw en
melkveehouderij) komen alleen de bedrijven in de klasse
3090 SBE's voor een inkomenstoeslag ter grootte van
800,in aanmerking.
In de zwaar getroffen sectoren krijgen alle bedrijven, on
geacht de omvang een toeslag van 800,Deze hoofdgroep
is op haar beurt weer ingedeeld in drie categorieën.
de bedrijven in categorie I (vrijwel de gehele tuinbouw)
ontvangen een extra toelage van 7,50 per SBE (glas
tuinbouw, bloembollen, fruit, champignons);
categorie II (de veredelingssectoren): extra toelage
15,per SBE (varkenshouderij, pluimveehouderij, mest-
veeproduktie);
categorie III (gemengde bedrijven, waarvan 2060
van de bedrijfsomvang in categorie I en/of II valt: extra
toelage 7,50 per SBE.
De genoemde extra toelagen per SBE gelden tot een ma
ximum van 150 SBE's per bedrijf. Het maximale bedrag
waarop een bedrijf in categorie II bijvoorbeeld mag rekenen
is dus: 800,1- 150 x 15,3.050,
FINANCIËLE HULP VOOR LOONWERKERS
Geen enkel bedrijf dat normaal levensvatbaar geacht
kan worden mag tengevolge van deze oogstramp ten on
der gaan. Aldus zo ongeveer de uitspraak van de Minis
ter van Landbouw. Naast de land- en tuinbouw zijn er nog
andere agrarische bedrijfstakken waarop een en ander
van toepassing is. Vandaar dat de Bond van Agrarische
Loonbedrijven er terecht op wijst dat ook de loonwer
kers, die als gevolg van de door de weersomstandig
heden in financiële moeilijkheden geraken, voor hulp via
de versoepelde Rijksgroepsregeling Zelfstandigen in aan
merking komen. Evenals dit voor de landbouw is geregeld
komen voor deze financiële steun in aanmerking die be
drijven, die niet via de normale bankleningen over geld
kunnen beschikken.
Dit kan zijn ten gevolge van het kunnen geven van on
voldoende garanties ten opzichte van de gevraagde le
ning. Eveneens kan dit betrekking hebben op die geval
len, waarbij het afsluiten van een lening een onverant
woorde verzwaring van de lasten ten gevolge zal heb
ben, in het licht van het normale inkomen. Vooral bij loon
werkers met een grote kapitaalsbehoefte kan daardoor
het voortbestaan van het bedrijf toch in gevaar komen.
Ook houdt de regeling rekening met de ruimte welke
noodzakelijk is voor het doen van nieuwe vervangings
investeringen, teneinde ook technisch een onbelemmer
de voortgang van het bedrijf te waarborgen.
Gelijk aan de voor de land- en tuinbouw geldende re
geling dient een loonwerker die voor financiële hulp in
aanmerking wenst te komen bij de distriktsbureauhouder
in zijn gebied een desbetreffend aanvraagformulier te ha
len. Naast een liquiditeitsbegroting, tot herfst 1975 moet
een resultatenoverzicht over het laatste boekjaar worden
overlegd, zo mogelijk ook over de laatste twee vooraf
gaande jaren, alsmede een staat van werktuigen met type
vermelding, aanschafwaarde, enz. en te verwachten om
zetdaling. Nader inlichtingen en adviezen geeft het secre
tariaat van de B.O.V.A.L., dat benadrukt dat betrokkenen
niet moeten schuwen van de geboden gelegenheid ge
bruik te maken. Het is een recht en geen gunst.
A LLE ontwikkelingen moet men plaatsen in het licht
-1 van de tijd en de omstandigheden waarin zij zijn tot
stand gekomen. Dat is zo met materiële zakenmaar ook
met immateriële, zoals recht en gewoonten. Om een voor
beeld te noemen: het is ongewoon geworden dat kinderen
hun zelf verdiende loon geheel afgeven aan hun ouders
en zo zij in het bedrijf van hun ouders werken dit doen
zonder hiervoor in enigerlei vorm een beloning ontvan
gen.
Als wij de stijging van het rentepercentage, dat in een
luttel aantal jaren is opgelopen van 6 a 7% naar 10 a
11 kunnen wij dit eveneens plaatsen in het kader van
de tijd.
Algemeen wordt aangenomen dat in het percentage
van 10 a 11 een splitsing is te maken enerzijds in een
deel ter vergoeding voor het gebruik van het geld en
mede een deel als vergoeding voor de waardedaling van
het geld, de vermindering van de koopkracht dus.
flOK fiscaal hebben wij hier al mee te maken gehad.
Er was een geldlener die voor het beschikbaar stel
len tweeërlei vergoeding vroeg. Eén gebaseerd op dat
gene wat in de overeenkomst werd aangeduid als rente
en wat werd vastgesteld op 5 en een ander bedrag dat
werd afhankelijk gesteld van de stijging van de index
cijfers van de groothandelsprijzen van goederen. Kenne
lijk was er dus hier het element in gebracht dat de da
ling van de koopkracht van de gulden moest worden ver
goed.
Over dit laatste bedrag bestond verschil van mening
tussen belanghebbende en de inspecteur van de belastin
gen.
De inspecteur belastte zowel het bedrag van de „ren
te" als het bedrag uit hoofde van de waardedaling van
de gulden, omdat de belasting niet vraagt naar het hoe
of waarom van de vergoeding. Het gaat er om dat met
instandhouding van de bron van inkomen (de rentedra
gende vordering) vergoedingen werden genoten voor het
gebruik van het geld. De benaming speelt geen rol.
In hoogste instantie werd beslist dat het totaal van de
vergoedingen onder welke naam oók verkregen, „rente"
tesamen met het bedrag wegens „waardedaling" van de
gulden, als inkomen moet worden belast.
~lOK het tegendeel is reeds onderwerp van een pro-
cedure geweest. De situatie daar was aldus: Iemand
leende een bedrag van zijn zwager voor de financiering
van de aankoop van een huis. De lening zou renteloos
zijn, maar verder werd overeengekomen dat indien bij
verkoop van de woning de verkoopprijs meer zou bedra
gen dan 100.000,de hoofdsom van de lening zou wor
den vermeerderd met een percentage van de verkoopprijs
voorzover deze 100.000,overschreed.
Het huis werd. voor een hoger bedrag verkocht en de
schuldenaar betaalde op grond van de overeenkomst een
bedrag van f 30.000,boven het bedrag van de hoofd
som aan de schuldeiser.
De schuldenaar wenste het bedrag van f 30.000,te
zien aangemerkt als een vergoeding voor het lenen van
geld en in mindering zien gebracht op zijn inkomen.
fE inspecteur weigerde aftrek, maar werd in het on-
gelijk gesteld onder de motivering, dat hoewel de in
houd van de overeenkomst ongebruikelijk was, daaraan
het karakter van geldlening, waaraan een vergoeduig kon
worden ontleend, niet kon worden ontzegd.
De vergoeding werd geacht te behoren tot de rente en
kosten van geldlening, die de wet als aftrekbare kosten
aanmerkt.
Het gaat daarbij niet alleen om rente in de gebruike
lijke vorm, maar om alle vormen tot welke de schulde
naar zich tegenover het ter leen ontvangen geld heeft
verplicht en welke in rechtstreeks verband staan met de
geldlening.
Zoalsin het begin gezegd, ontwikkelingen moeten geplaatst
in het kader van de tijd en het hierboven gegeven voorbeeld
is naar wij menen daarvan een duidelijk bewijs!
PAAUWE.