NOTULEN
BUITENGEWONE
ALGEMENE
VERGADERING
GEHOUDEN OP 30 SEPTEMBER 1974
TE 14.00 UUR
IN DE „PRINS VAN ORANJE" TE GOES
OPENING
De Algemeen voorzitter der ZLM, de heer J. B. Becu
opent de vergadering en heet allen hartelijk welkom.
Een bijzonder woord van welkom richt spreker tot de
ereleden en de vertegenwoordigers van de pers.
De voorzitter zegt enerzijds zeer verheugd te zijn over
de grote belangstelling van de zijde van de leden voor
deze belangrijke buitengewone vergadering, doch ander
zijds moet het worden betreurd, dat deze bijeenkomst
moet plaatsvinden omdat de nood in de Nederlandse
boerenstand zo hoog gestegen is. Het ware beter ge
weest als de boer zich zou kunnen wijden aan het vele
werk, dat nog op de bedrijven moet worden verricht.
Vervolgens deelt de voorzitter mede dat in de vanmor
gen gehouden vergadering het Hoofdbestuur zijn opvol
ger voor het voorzitterschap van de ZLM is gekozen in
de persoon van de heer ir. D. Luteijn. (applaus).
Wij hebben in hem het volste vertrouwen, aldus de
voorzitter en hij zal ons moeten leiden in een moeilijke
periode. Men moet goed beseffen, dat het een zware
taak is, waarbij de steun van U allen onontbeerlijk is!
OVERZICHT GEBEURTENISSEN IN
DE LAND- EN TUINBOUW
Vervolgens geeft de voorzitter in zijn inleiding een
overzicht van de gebeurtenissen in de land- en tuinbouw
gedurende het afgelopen jaar en maakt de balans op
van de genomen overheidsmaatregelen. Deze inleiding
van voorzitter Becu werd reeds in ons vorig nummer
opgenomen.
het woord aan mr.
economisch adviseur en
vice-president buitenland van het K.N.L.C., die over het
huidige landbouwbeleid in de E.E.G. en de opstelling dien
aangaande van het COPA zal spreken.
\7ERVOLGENS geeft de voorzitter h
J. F. G. Schlingemann, economis
HET HUIDIGE LANDBOUWBELEID IN DE E.E.G.
MR. J. F. G. SCHLINGEMANN merkte allereerst op
dat het op het ogenblik mode is om een totale her
ziening van het landbouwbeleid te vragen dan wel te
eisen. Zo sprak bijv. enige tijd geleden de N.R.C. in een
hoofdartikel van een E.E.G.-wanbeleid, dat onmiddellijk
verandert dient te worden. Maar zo vroeg mr. Schlinge
mann zich af, wat is dit wanbeleid in feite? Is het het
beleid dat door de heer Mansholt en zijn medewerkers
is opgezet of is het wanbeleid het beleid dat door de
heer Lardinois is voorgezet! Volgens de N.R.C. is wan
beleid het produceren van overschotten van bepaalde
produkten die by afzet geld kosten aan de gemeenschap
en een redelijk inkomen verschaffen aan boer en tuin
der. Dit laatste zijn we natuurlijk met N.R.C. eens, maar
het eerste is een vee] moeilijker vraagstuk. N.R.C. geeft
overigens niet aan wat er dan wel moet gebeuren!
Van Duitse zijde worden steeds grotere bezwaren ge
hoord tegen het maar blijven subsidiëren van onren
dabele bedrijfstakken in de landbouw. Overigens een
eenzijdige benadering van zowel de Duitse als Neder
landse regering die bijv. de Lufthansa en K.L.M., met
enorme verliezen van vele tientallen miljoenen guldens
blijven steunen!
De heer Schlingemann ging vervolgens in op het veto
van de Duitse regering ten aanzien van, de in Brussel
bereikte overeenstemming tussen de raad van E.E.G.-
landbouwministers betreffende de prijsverhoging voor
alle garantie-produkten met 5 7c ingaande 1 oktober. Een
veto dat wel zal blijken geen „veto" te zijn, want elke
dag wordt dit besluit steeds verder afgezwakt. Ook wordt
van Duitse zijde een gehele herziening van het land
bouwbeleid geëist, maar er wordt niet bij vermeld hoe
het dan wel zou moeten!
MAAR de mening van mr. Schlingemann zal als er
niets verandert het E.E.G.-landbouwbeleid ten on
der gaan door de volgende factoren.
Ie. De inflatie - overigens geen speciaal Nederlnads of
E.E.G. probleem maar een vraagstuk dat over de ge
hele wereld speelt. Met name in de V.S. wordt ge
poogd de steeds voortschrijdende geldontwaarding
in te perken. Spreker was dienaangaande niet hoop
vol gestemd. In de zestiger jaren leerden we leven
met 3 7c inflatie en het ziet er nu al naar uit dat
we in de zeventiger jaren op 10—15 Cr geldontwaar
ding terecht zullen komen.
2e. Het ontbreken van een financieel-, fiscaal-, sociaal-,
industrieel- en werkgelegenheidsbeleid in de E.E.G.
Zolang geen voortgang in de E.E.G. wordt gemaakt
met een gemeenschappelijk beleid op deze gebieden,
is het onmogelijk om tot één monetair beleid te ko
men. En dit is de eerste noodzaak daar de muntwaar
den nu steeds aan schommelingen onderhevig zijn
waardoor weer het landbouwbeleid in gevaar wordt
gebracht. Daardoor is een uitermate ingewikkeld
stelsel van onderlinge heffingen en toeslagen aan de
grenzen nodig om de monetaire verschillen weer
recht te trekken. In Brussel is men dagelijks bezig
om de vele, daardoor scheef gaande zaken weer pro
beren recht te trekken. Men komt daardoor niet aan
het werkelijke werk dat gedaan zou moeten worden
toe!
2e. De grote verschillen in struktuur in de landbouw in
de 9 landen. Op langere termijn zou door struktuur-
verbetering van de zwakke landbouwgebieden in
Europa het nodige bereikt kunnen worden. Mits niet
ieder land probeert meer uit de „struktuurpot" terug
te halen dan erin gestopt wordt.
4e. De moeizame besluitvorming in de Europese Ge
meenschap om met betrekking tot aanpassing aan
de zeer wisselende marktomstandigheden en sterk
wisselende prijzen van verschillende landbouwpro-
dukten.
Niettegenstaande deze «grote bezwaren zal een ander
systeem geen oplossing bieden en komen we voor de
toekomst toch op het zelfde E.E.G. prijs- en marktbeleid
terecht dat in Brussel gestalte wordt gegeven. Wordt
overgegaan op bijv. het stelsel van inkomenstoeslagen,
waar zoveel en zo gemakkelijk over gepraat wordt, dan
blijkt dat naast andere bezwaren tegen dit systeem het
geven van toeslagen veel meer geld zou gaan kosten dan
het huidige systeem, waarbij de prijzen en de produktie
enigszins geregeld worden. In dit verband wees de heer
Schlingemann op de dreigende situatie ten aanzien van
de wereldvoedselproduktie. Op het onlangs gehouden
congres van de Europese Landbouw organisaties, waar
ook niet E.E.G.-landen bij zijn aangesloten, werd opge
merkt dat hat wereldtarwe overschot, vóór de nieuwe
oogst was binnengehaald, slechts 21 miljoen ton bedroeg,
voldoende voor de wereldconsumptie van slechts 14 da-
Uit de grote opkomst bleek wel de betrokkenheid van
de leden bij het door het ZLM-bestuur gevoerde beleid.
gen! Dit overschot was in feite in handen van 4 mogend
heden! Denkende aan het oliedrama meende de heer
Schlingemann dat de mensheid zich wel eens mocht be
zinnen over de landbouwproduktie en het gehele voed-
selvraagstuk.
Het in E.E.G. gevoerde landbouwbeleid moet er op ge
richt zijn dat de prijzen voor de produkten voor boer
en/of producent redelijk zijn waardoor ook de consu
ment over een voedselpakket, redelijk in prijs, kan be
schikken. Kan geen eenheid in het financieel-economische
en sociale beleid in de E.E.G. opgebouwd worden dan
worden de nationale overheden politiek gedwongen
eigen maatregelen te treffen. En nationale steunmaat
regelen die de prijzen beïnvloed betekenen weer een
verder afbreken van het gemeenschappelijk beleid!
Mr. Schlingemann, ingaande op de opstelling van het
C.O.P.A. inzake het landbouwprijsbeleid, sprak grote
waardering uit voor het C.O.P.A., zowel hoofdbestuur,
commissies als secretariaat, die de laatste 5, 6 maanden
allen onder hoogspanning gewerkt hebben. Ook grote
bewondering voor het werk van ir. Knottnerus die, niet
zonder succes, in besprekingen met de verschillende re
geringen veel bereikt heeft. Zei op 25 juli Lardinois
nog dat tussentijdse prijsverhogingen absoluut uitgeslo
ten waren, onder druk van het C.O.P.A. is deze opvat
ting van de Europese Cie. herzien. Voorts is het C.O.P.A.
erin geslaagd de Europese boerenstand tot één grote een
heid op te roepen. Hoewel de meningen verschillen zijn
toch op dezelfde dag in alle 9 landen onder hetzelfde mot
to de boeren gaan demonstreren!
Krachtige en blijvende steun aan het C.O.P.A. achtte
de heer Schlingemann dan ook noodzakelijk.
Betreffende het prijsbeleid zei de heer Schlingemann
dat dit op redelijkheid moet berusten en niet op afge
dwongen eisen. Echter redelijkheid is er vorig jaar en
vooral dit jaar niet bij geweest. Want het is niet redelijk
als alle prijzen omhoog gaan (aardgas met 49 7c, postta-
rieven met 12% 7c, vele andere zaken met 1015 de
boeren afgescheept worden met hoogstens 4%!
Het is dus volkomen terecht dat met een tussentijdse
prijsverhoging nog iets goed gemaakt wordt wat dit jaar
tekort is gekomen. In dit verband wees de heer Schlinge
mann op de houding van prof. Boon, voorzitter van de
Belgische Boerenbond, vroeger een gematigd man, die er
nu vooruit komt: als ik 10 vraag, krijg ik 3 7c en van
20 7c - 5 7c. Dus vraagt hij 20 7c! Het is te betreuren dat
het op deze wijze moet gaan, maar het is niet anders.
Zolang de geldontwaarding doorgaat is automatische
doorberekening van de kostenstijging in de prijzen een
noodzaak.
Tenslotte deed de heer Schlingemann een dringend
beroep op de leden de ZLM te blijven steunen. „U krijgt
nu een jonge, nieuwe voorzitter en wanneer de omstan
digheden zo gunstig blijven zoals ze nu lijken gaat de
ZLM een goede tijd met een jonge, kundige voorzitter
tegemoet. Steunt hem met opbouwende kritiek en dan
zal de boerenstand in het zuid-westen deze moeilijke tijd
ook weer te boven komen!"
De voorzitter dankt de heer Schlingemann voor zijn
inleiding en deelt mede dat tijdens de pauze, die nu volgt,
er gelegenheid wordt gegeven schriftelijk vragen in te
dienen. Tevens kunnen diegenen zich opgeven die na
de pauze bij de gedachtenwisseling het woord willen voe
ren.
PAUZE
DE GEDACHTENWISSELING
T^E Algemeen voorzitter heropent de vergadering met
opnieuw een woord van welkom aan de Brabantse
en de Zeeuwse ZLM-leden.
De voorzitter deelt mede, dat zich als sprekers heb
ben aangemeld de heren C. van Gorsel te Bergen op
Zoom, J. L. Overbeeke te Baarland, H. C. v. d. Maas te
Kats, C. J. Bevelander te Poortvliet en J. A. Maris te
Zaamslag.
De heer C. J. Maris, Zaamslag krijgt als eerste het
woord die begint met de vraag ten aanzien van het aan
de aanwezige leden uitgereikte formulier inzake het eisen
pakket of dit beschouwd moet worden als het landelijk
tot stand gekomen pakket met eisen of als een speciaal
uit het Zuid-Westen des lands samengestelde serie eisen
en verlangens. Spreker heeft namelijk een aantal ver
schillen geconstateerd tussen hetgeen is uitgedeeld en
wat in het ZLM-blad is gepubliceerd. Verschillen zijn er
met betrekking tot afschrijving op basis van nieuwwaarde
i.p.v. vervangingswaarde, de kwestie van tie premiebeta
ling voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstan
digen en de eisen ten aanzien van de planologie. De heer
Maris kan in het algemeen de thans geformuleerde eisen
onderschrijven, doch naar zijn mening komt een en ander
een aantal maanden te laat. De organisaties hebben te
weinig gehoor gegeven aan hetgeen voornamelijk door
de jongere boeren naar voren is gebracht!
Veel kritiek had spreker ook op het verschil in stand
punten van het C.O.P.A. tot uiting gebracht door de
heer Knottnerus en van de 3 Centrale Landbouworgani
saties bij monde van de heer Zijlstra, die over respectie
velijk 8 ©n 4 prijsverhogingen spraken.
De heer Maris gaat nader in op het betoog van de voor
zitter over de communicatie tussen bestuur, kringen en
afdelingen en zegt, dat het van belang is voor de or
ganisatie om in de eerste plaats te luisteren van wat
onderaf naar het hoofdbestuur komt en niet andersom.
Het is de laatste tijd teleurstellend geweest, dat het be
stuur zo weinig gehoor heeft gehad voor met name de
jonge boeren. Dit zal moeten veranderen, daar anders
het bestuur op grote moeilijkheden moet gaan rekenen.
De voorzitter zegt in antwoord op hetgeen de heer
Maris naar voren heeft gebracht, dat het bestuur steeds
van oordeel is geweest, dat een doorstroming moet
plaatsvinden van de afdelingen naar de kringen, van de
kringen naar het hoofdbestuur en vandaar naar de lan
delijke organisaties. Het moet echter geen éénrichtings
verkeer zijn; er moet ook voldoende informatie van be
stuurszijde terugkeren naar het gewone lid.
De voorzitter bestrijdt de mening van de heer Maris,
dat alleen maar van boven naar beneden wordt gewerkt.
De agenda's van de hoofdbestuursvergaderingen worden
tijdig ter bespreking naar kringen en afdelingen gezon
den. Het ligt dan op de weg van de afdelingen en de
kringen vergaderingen te beleggen vóórdat de vergade
ring van het hoofdbestuur plaatsvindt. Het gewone lid
kan dan zorgen, dat zijn mening naar voren komt.
Op de tweede plaats moet men rekening houden, dat
er verschillende opvattingen over vele punten zijn en dat
nimmer het standpunt van de éénling kan prevaleren.
Hetzelfde geldt voor de landelijke bijeenkomsten, waar
op tenslotte een eisenpakket wordt samengesteld. Ook
daar heeft men rekening te houden met de verlangens
uit het gehele land en van de verschillende agrarische
sectoren. Hierdoor kunnen soms de in een bepaalde pro
vincie naar voren gebrachte eisen terwille van het com
promis, dat men landelijk noodzakelijk acht, wel eens
iets anders uit de bus komen.
Wanneer men deze gang van zaken in het oog houdt,
dan moet men er ook begrip voor hebben dat, als hel
landelijke standpunt dan ook nog eens in het C.O.P.A. te
recht komt, men daar opnieuw met de meningen van de
8 andere landen rekening moet houden. Dit is nu een
maal het gevolg van de democratische opbouw van de
landbouworganisaties en daar moet men zich op een
bepaald moment bij neerleggen.
De voorzitter keert zich tegen het verwijt, dat de jonge
boeren geen gehoor vinden bij de organisatie. In de
periode van zijn voorzitterschap, aldus de heer Becu,
heeft mij nimmer een beroep van jonge boeren bereikt,
waaraan geen gehoor is gegeven. Steeds was er bereid
heid tot luisteren en overleg. De voorzitter is van oor
deel, dat de jonge boer weinig recht heeft thans op deze
manier te spreken omdat deze, in het algemeen, zelden
op de vergaderingen van de afdelingen en kringen te
zien zijn geweest. Niettemin hoopt de voorzitter, dat de
ontwikkeling van de laatste maanden een stimulans kan
zijn, dat hierin verbetering komt.
Ten aanzien van de omstreden 4 en 8 prijsverhoging
zegt de voorzitter, dat het een grote prestatie van de
heer Knottnerus is geweest dat in C.O.P.A.-verband een
uniform standpunt verkregen kon worden.
(Zie verder pag. 6.)
4