Beëindigings vergoedingsregeling oudere agrarische werknemers verruimd Belastingheffing Franse Boeren Onder het juk van de index 8 Het bestuur van de Stichting Ontwikkelings- en Sane ringsfonds voor de Landbouw heeft besloten de moge lijkheid voor agrarische werknemers om in aanmerking te komen voor een beëindigingsvergoeding met terug werkende kracht tot 1 januari 1974 te verruimen (Be stuursbesluit nr. 131 Staatscourant nr. 128 d.d. 5 juli 1974). Tot nu toe werd de maandelijkse vergoeding op grond van het Beëindigingsvergoedingsbesluit alleen toege kend aan agrarische werknemers indien het dienstver band werd beëindigd als onderdeel van de beëindiging van het landbouwbedrijf in het kader van het Beëindi gingsvergoedingsbesluit. Nu is ook de mogelijkheid voor het verkrijgen van deze maandelijkse vergoeding geopend wanneer het dienst verband wordt beëindigd als onderdeel van een andere structuurverbeterende maatregel, mits het fonds hierin een bijdrage verleent. Dit houdt in, dat die werknemer wiens dienstverband na 1 januari 1974 is beëindigd, indien hij overigens aan de voorwaarden voldoet, alsnog voor deze maandelijkse vergoeding in aanmerking kan komen. De maandelijkse waardevaste vergoeding bedraagt thans f 223, VOORWAARDEN De werknemer dient: 50 tot 64 jaar oud te zijn; een verklaring van zijn werkgever over te leggen waaruit ten genoegen van het fondsbestuur blijkt dat het dienstverband wordt beëindigd als onderdeel van een maatregel waarin het fonds een bijdrage verleent; op het tijdstip van aanvrage gedurende twee kalen derjaren een arbeidsovereenkomst te hebben met het bedrijfshoofd, die het dienstverband met aanvrager beëindigt; sinds 1 oktober 1962 verzekerd te zijn geweest bij het Bedrijfspensioenfonds voor het Bloembollenbe- drijf. INDIENING AANVRAGE De aanvrage om maandelijkse vergoeding moet wor den ingediend bij de districtsbureauhouder van de Stich ting tot Uitvoering van Landbouwmaatregelen in wiens werkgebied aanvrager woonachtig is. In „Landbouwwereldnieuws" no. 11 van 15 juni j.l. geeft het Bureau Landbouwraad Parijs een overzicht van de be lastingheffing die in Frankrijk op agrarische inkomens wordt geheven. Wij ontlenen aan deze bijdrage de volgende bijzon derheden en waaruit nog weer eens overduidelijk het milde re belastingklimaat blijkt voor de Franse agrarische onder nemers! Volgens de Franse belasting-code zijn de agrarische inko mens onderworpen aan een eigen belastingheffing die sterk afwijkt van die in andere sectoren (Bénéfices agricoles, Code Général des Impóts, art. 63). De inkomens verkregen uit de exploitatie van agrarische goederen en landerijen hetzij gehuurd, hetzij in eigen exploitatie worden in het alge meen gerekend te vallen onder de regelingen van de agra rische inkomens. De inkomsten van de landeigenaar die agrarische gebouwen en landerijen verhuurt, vallen voor de inkomstenbelasting onder de regelingen van inkomsten uit onroerend goed (revenus fonciers). Bedrijfsinkomsten die een gevolg zijn van de verkoop van agrarische voortbrengselen vallen onder de behandeling van agrarisch inkomen. Dit geldt ook als de exploitant zijn hoofd beroep buiten de landbouw heeft. Als op het landbouwbe drijf sprake is van inkomsten uit niet-agrarische activiteiten, zoals bijv. zand- of turfafgravingen of verkoop van lande rijen voor bouwterrein, dan vallen deze in de categorie in dustriële en commerciële inkomsten, waarvoor een ander belastingregiem van toepassing is (Bénéfices industrielles et commerciales). Het merendeel van de boeren wordt voor de inkomsten belasting behandeld1 volgens het forfaitaire belastingstelsel. ^Tot 1949 werd het agrarische inkomen berekend op basis van de „revenu cadastral", een vastgesteld hypothetisch op brengstvermogen van de grond. De „revenu cadastral" was het uitgangspunt voor de berekening van het forfaitaire in komen en de grondbelasting door van jaarlijks vastgestelde coëfficiënten uit te gaan. VASTSTELLING INKOMEN PER HECTARE Tegenwoordig vindt de vaststelling van het inkomen als volgt plaats. Voor iedere produktierichting wordt, afhanke lijk van het departement of de streek, èen gemiddeld inko men per oppervlakte-eenheid gewas vastgesteld. Bij de ty pisch gemengde bedrijven wordt een onderverdeling in cate gorieën gemaakt, waarbij voor iedere groep een bepaald inkomen per hectare wordt geraamd. De klassering van de gemengde bedrijven in een bepaalde categorie is afhankelijk van de aard en ligging van het bedrijf. Nadat het inkomen per hectare is vastgesteld wordt het belastbare ^inkomen be rekend door vermenigvuldiging met de oppervlakte. Het inkomen per hectare van een bepaald gewas wordt jaarlijks vastgesteld door de opbrengsten te verminderen met de kosten. Bij pachtbedrijven wordt tevens de pacht afgetrokken. Op de typische gemengde bedrijven wordt het inkomen per ha berekend op basis van de „revenu cadasVa!", een vastgesteld opbrengstvermogen per hectare. Het ha in komen wordt vervolgens berekend door gebruik te maken van een jaarlijks vast te stellen coëfficiënt, dat afhankelijk is van een groot aantal factoren met uitzondering van die be kwaamheid van de ondernemer. Bij een aantal specifieke produktierichtingen wordt naast de beoordeling in het hierbovengenoemde kader, tevens re kening gehouden met de omvang van de produktiemiddelen, bijvoorbeeld: pluimvee per legkip, per verkochte slachtkip schapen per ooi, indien het aantal boven een bepaalde norm uitgaat champignons: per werknemer bijen per korf nertsen per moedierdier vis per m2 water druiven per hectoliter, boven een bepaald opbrengst- niveau (voor de bereiding van kwaliteitswijn) De vaststelling van het inkomen per hectare of per een heid produktiemiddel vindt jaarlijks plaats op voorstel van de directeur van de departementale (gewestelijke) belasting dienst door de departementale belasting commissie, welke is samengesteld uit 4 vertegenwoordigers van het agrari sche bedrijfsleven (boeren en landeigenaren), 3 vertegen woordigers van de overheid (ambtenaren van de belasting dienst) alsmede 1 rechter van die administratieve rechtbank. Bij staken van de stemmen weegt de stem van de rechter het zwaarst. HARMONISATIE VAN DE AANSLAG De voorstellen van de directeur van de gewestelijke be lastingdienst zijn gebaseerd op de exploitatierekening van een gegeven bedrijf per streek. De directeur moet tevens representatieve gegevens overleggen van aangrenzende ge bieden om aldus een zekefe interdepartementale harmoni satie in de vaststelling te bevorderen. De voorstellen moeten jaarlijks tussen 1 december en 15 februari aan de commissie worden voorgelegd. Indien de landbouworganisaties FDSEA (Fédération De partementale des Syndicats d'Exploitants Agricoles) zich niet met vaststelling van de departementale belastingcom missie kunnen verenigen, kunnen zij in beroep gaan bij de Centrale Commissie. Deze bestaat uit drie hoge rechters van de Raad van State, het Hof van Cassatie en de Reken kamer. Daarnaast hebben twee vertegenwoordigers van de FNSEA, twee functionarissen van de algemene belasting directie en één van het Ministerie van Landbouw, een advi serende stem. HOMOGENE GROEPEN Bij de belastingheffing op de inkomens van de typisch gemengde bedrijven doet zich het probleem voor een zoda nige gebiedsindeling op te stellen dat homogene groepen van bedrijven ontstaan. Bij de vaststelling van deze gebieden (régions fiscales) wordt uitgegaan van de indeling van het land in 709 natuurlijke gebieden. 'Door verder rekening te houden met de inkomenssituatie zijn c.a. 300 „régions fisca les" ontstaan welk aantal is teruggebracht tot 199 homoge ne groepen (groupes dliomogénité). Per „régions fiscale" worden de boeren onderverdeeld) in categorieën, afhankelij van het „révenu cadastral" of eventueel andere criteria. Per „groupe d'homogénité wordt door de directeur van de departementale belastingdienst een fictieve boekhouding op gesteld die representatief is voor een gemiddeld bedrijf (ex ploitation type) van de groep. Vervolgens wordt voor iedere categorie een index vastgesteld om, uitgaande van het in komen per ha van het gemiddelde bedrijf, voor de bedrijven van iedere categorie het inkomen per hectare vast te stellen. DREMPEL Sinds 1971 is men begonnen bepaalde boeren volgens het werkelijk inkomen te belasten, namelijk indien de jaaromzet meer dan 500.000 franc bedraagt. Hierbij kan worden opgemerkt dat gespecialiseerde veehouderijbe drijven (bijv. varkens, pluimvee, mestrunderen) de mo gelijkheid hebben een z.ig. „abattement" van 30 toe te passen, waardoor zij gemakkelijker beneden de drempel van 500.000 franc blijven. In 19-70 bedroeg het aantal aanslagen volgens de be lastingregelingen op agrarische inkomens 360.800, over eenkomend met een netto totaal inkomen van fr 4,47 mrd, hetgeen 2,1 van.het totaal van alle netto-inko mens is. In 1971 zijn ca. 310.000"boeren aangeslagen voor de inkomstenbelasting, waarvan ca. 5.000 volgens wer kelijk inkomen. Volgens een rapport van de Nationale Belastingraad (Conseil des Impots) is in 1965 het belastbare inkomen 77 te laag gescrJat, d.w.z. dat het werkelijke inkomen 4,34 maal het forfaitair vastgesteld inkomen zou hebben bedragen. Volgens hetzelfde rapport zou dit in 1970 nog 3,15 maal het forfaitaire vastgestelde belastbare inko men hebben bedragen. VERFIJNING VAN HET SYSTEEM 'De vaststelling van forfaitaire inkomens is gebaseerd op verzamelde statistische gegevens van landbouwbedrij ven, die dikwijls onvolledig zijn. Bovendien is het me rendeel van de gegevens afkomstig van boerenorganisa- ti&s die de neiging hebben de zaken zo ongunstig moge lijk vast te stellen. Verder wordt opgemerkt dat bij de vaststelling de boerenbonden (FTTSEA) een overheer sende rol spelen omdat zij met 4 vertegenwoordigers in d'e departementale belastingscommissie zitting hebben, statistisch beter gedocumenteerd zijn en meer kennis van et landbouwbedrijf hebben dan de belastingambte naren. De "Belasting-Raad zelf ziet voorlopig geen duidelijke oplossing om tot een betere belastingheffing voor de Franse boeren te komen. Mogelijke verbeteringen moe ten worden gevonden in een verfijning van het huidige systeem. Verder kan voor de toekomst gedacht worden de drempel van fr 500.000 te verlagen, waardoor een groter aantal bedrijven onder de inkomstenbelasting vol gens werkelijk inkomen komt te vallen. Maandelijks wordt door het CBS het indexcijfer voor de kosten van levensonderhoud voor werknemersgezinnen gepubliceerd. Dit cijfer krijgt een steeds grotere invloed op de economische situatie en niet minder op de steeds sterker wordende inflatie. Het land wordt daarbij ver deeld in twee kampen. Het grootste deel van ons volk, de werknemers, kunnen de hogere kosten van levensonder houd moeiteloos op de gemeenschap afwentelen, door de aan deze index gekoppelde beloningen. Indien ergens in de wereld de produktie wat tegenzit of de machtsverhoudingen verschuiven waardoor de pro- dukten duurder worden, wordt dit door de indexering vrijwel onmiddellijk in de lonen gecompenseerd. Ondanks de schaarste ontstaat er een grotere koopkracht, die de schaarste weer groter maakt en de prijzen opnieuw op jaagt. De werknemers genieten uitstekende sociale voorzie ningen. Worden ze ziek of werkloos of arbeidsongeschikt, dan zijn er wettelijke regelingen dat men toch voldoende waardevaste inkomsten heeft om verder te leven. En wie dan nog niet uitkomt, kan altijd nog een feeroep doen op de Bijstandswet. PARADUS OP AARDE Wie in een dergelijk paradijs woont heeft bij sparen geen belang. Zijn weg is 'beschermd van de wieg tot het graf. Bovendien staat er op sparen eien aanzienlijke straf. Niet alleen worden de spaarduiten maandelijks minder waard, maar de rente, op het sparen verdiend, wordt door de fis cus bij de top van het inkomen geteld en dus het zwaar ste belast. Nee, wie in Nederland een vast inkomen heeft, kan het beste zoveel mogelijk geld lenen. De lasten hier van kan men op het inkomen in mindering brengen. De fiscus geeft een ruime premie voor het opnemen van geld. Daarenboven kan hij voor dat geld schaarse goederen ko pen met de prettige gedachte, dat deze goederen over enkele maanden weer enkele procenten duurder zullen zijn. Er is uiteraard weinig tegen dergelijke paradijselijke toestanden, zolang het mogelijk is en zolang het niet ten koste gaat van bevolkingsgroepen, die niet in een derge lijke bevoorrechte positie verkeren. ONDERNEMERS DE DUPE? Niet alle ondernemers lijdien in dezelfde mate onder bo vengeschetste ontwikkeling. Producenten van luxe goe deren hebben belang bij een grote koopkrachtige vraag. Door de stijgende omzetten weten zij dan hun kosten op te vangen en zien ze door hun grotere omzet de winst stij gen. Het zijn vooral de producenten van de eerste levens behoeften, die het moeilijk hebben. Van de boer tot de winkelier. In de eerste plaats wordt het indexcijfer vrijwel uitsluitend bepaald door de kosten van de eerste levens behoeften. De overheid zal dan ook zoveel mogelijk maatregelen nemen om te voorkomen, dat deze gaan stij gen. De publieke opinie is niet tegen hogere lonen, maar wel tegen hogere prijzen, vooral als het om de kosten van levensonderhoud gaat. Immers hij wil zoveel mogelijk overhouden om luxe goederen te kopen. De ondernemers met name in de landbouw en de kleine middenstand hebben het dan ook heel moeilijk. Zij zien hun omzetten en prijzen nauwelijks stijgen. Ze kunnen alleen door harder, langer en nog efficiënter te werken het hoofd boven water houden. Velen moeten de ongelijke strijd opgeven. Men is bezig de kippen die de eieren leggen te slachten en op te eten. Lang kan dit niet meer doorgaan. De om standigheden waaronder voedsel moet worden geprodu ceerd, worden zo moeilijk gemaakt, dat de produktie zal gaan dalen. Na de energiecrisis beleven we dan een voed- selcrisis, terwijl we in wezen hebben te worstelen met een geldcrisis, die wordt aangewakkerd door de indexering. De indexering is dan ook een juk, waaronder we door moeten en die pas zal eindigen als de wal het schip gaat keren. Aldus onlangs in „De IJsselmeerpolder".

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1974 | | pagina 8