DISKUSSIENOTA
MELKVEEHOUDERIJ
16
T N de onlangs gehouden vergadering van de Veehouderij-commissie der ZLM i9
één van de agendapunten geweest de Discussienota Melkveehouderij" samen
gesteld door de Commissie Melkveehouderij van het Landbouwschap. Daar de leden
van de ZLM veehouderijcommissie van mening waren dat de conclusies van de dis
cussienota in extenso in het ZLM Land- en Tuinbouwblad moesten worden opgeno
men was er geen plaats voor in het verslag van de vergadering dat de vorige week
opgenomen werd.
Deze week daarom deze conclusies, waarin uitgangspunten ten aanzien van het in
de toekomst te voeren melkveehouderijbeleid zijn aangegeven, waaraan de Commis
sie uitvoerig aandacht besteedde.
T"\ E ZLM-veehouderijcommissie kon zich met het merendeel van de conclusies vol-
ledig verenigen, doch plaatste wel enkele kanttekeningen.
Samenwerking van eenmansbedrijwen stuit in de praktijk vaak op problemen en
is minder eenvoudig dan de nota suggereert. De mogelijkheden van samenwer
king beperken zich in de meeste gevallen tot het gebied van de voederwinning.
Het zuivere weidebedrijf met een veebezetting van ongeveer 3 grootvee-eenhe
den per ha en de grond aan één kavel bij de boerderij acht de Commissie opti
maal. De omvang van het bedrijf dient zodanig te zijn, dat tenminste 1 volwaar
dige arbeidskracht daarop emplooi kan vinden.
Een ontwikkeling in de richting van de z.g. grondloze bedrijven, met het vee het
gehele jaar door op stal, moet ongewenst worden geacht.
Voorts verdient een gespecialiseerd melkveebedrijf de voorkeur boven een ge
mengd bedrijf.
Een opvoering tot 4 melkkoeien per ha grasland en voedergewassen (inclusief de
oppervlakte voedergewassen op kontrakt) moet als het maximum worden be
schouwd, niet alleen vanwege milieu-eisen, maar om bedrijfs-economische rede
nen.
Het stellen van algemene normen i.v.m. milieu-eisen is ongewenst daar de omstan
digheden zeer verschillend kunnen zijn, zowel per bedrijf als per gebied.
Overigens zal het vraagstuk intensieve veehouderij en milieu door de Commissie in
een volgende vergadering in studie worden genomen.
CONCLÜSSIES UIT „DISKUSSIENOTA
MELKVEEHOUDERIJ"
'Het beleid inzake de melkveehouderij
moet gericht zijn op een optimalisering
van het economische en technische oe-
irijfsgebeuren. Hierbij moet een bedrijfs
opzet bereikt worden die zowel in die
opzet als zodanig als in het ondernemers
inkomen ruimte laat voor bepaalde socia
le voorzieningen. Bij het bepalen van dit
beleid vormen de onevenwichtigheden op
ie markten voor zuivel en rundvlees en
iet groeiende normenbesef inzake milieu-
m landschapsbeheer duidelijke grenzen.
Dm een situatie te bereiken waarin de
liergenoemde doeleinden (zo dicht mo
gelijk) benaderd worden, moet het stre
ven gericht zijn op een optimaal even
wicht tussen de totale melkproduktie en
ie omvang van de melkveebedrijven. Dit
ïoudt in, dat ook in de toekomst het
iantal melkveebedrijven nog aanzienlijk
sal moeten afnemen. Gezien het boven-
taande kunnen de volgende conclusies
geformuleerd worden.
1.De structurele veranderingen in de
melkveehouderij zullen ook de ko
mende jaren sterk doorzetten. Dit
zal gepaard gaan met een verdere
stijging van de arbeidsproduktivi-
teit.
2.Om in het inkomen van melkvee
houders <yok ruimte te scheppen voor
de financiering van sociale verzeke
ringen, zal men moeten blijven zoe
ken naar systemen die een verho
ging van de arbeidsproduktiviteit
geven tégen zo laag mogelijke kos
ten.
3.Eveneens zal gestreefd moeten blij
ven worden naar verhoging van de
brutoproduktiviteit, inmiddels ver
laging van de factorkosten per een
heid eindprodukt. In dit verband
blijft onderzoek naar goedkopere
melksystemen, voederwinning- en
opslagmethodes, stallen en stalin
richtingen e.d. noodzakelijk.
4. Een verbetering van de inkomens
positie kan ook bereikt worden door
samenwerking van doelmatige een
mansbedrijven. Tot nu toe liggen
'hier vooral mogelijkheden op het
gébied van de voederwinning. De
mogelijkheden op het gebied van
het melken en de veeverzorging
kunnen door een niet optimale ver
kaveling veelal niet benut worden.
Het zou aanbeveling verdienen bij
toekomstige ruilverkavelingen reke
ning te houden met de eisen die de
samenwerking van grote melkvee
houderijbedrijven stelt aan de ka
velindeling.
5.Er moet niet alleen gestreefd wor
den naar kostenbesparingen. Verho
ging van de opbrengsten door een
hogere melkproduktie per koe en
verbetering van de kwaliteit van de
tensievere bedrijfsopzet, vergrote
'ziekterisico, zal in toenemende mate
aandacht besteed moeten worden
aan/ preventieve dierziektebestrij-
dang.
7. Door het groter worden van de be
drijven komen de knelpunten steeds
meer bij het management te liggen.
De ontwikkeling -van moderne me
thodes voor begripsbegeleiding van
de grote melkveehouder inzake
melkcontrolegegevens, voederanaly
ses, begrotingstechnieken e.d., zal
hierdoor nodig worden.
8.Het zuiVere weidebedrijf met een
Veebezetting van ongeveer 3 g.v.e.
per ha en de grond aan een kavel
bij de boerderij is ook in de toe
komst optimaal te achten. Deze be
drijfsvorm zal zich dan ook volledig
kunnen handhaven.
9.Voor het in gebruik nemen van een
döorloopmelkstal, zonder direct tot
andere bedrijfssystemen gedwongen
te worden, moet minimaal voldoen
de grond voor zomerbeweiding van
het vee rond de boerderij liggen. Dit
wil zeggen 1 ha voor iedere 4 a 5
g.v.e.'s. Bij de opzet van ruilverka
velingsplannen zou er dus naar ge
streefd moeten worden om bij een
mansbedrijven 10 a 20 ha rondom
de boerderij te projecteren.
10. Indien de grond geen knelpunt
vormt, moet bij nieuw te stichten
eenmans melkveehouderijbedrijven
om rentabiliteitsredenen de voor
keur gegeven worden aan een gespe
cialiseerd melkveebedrijf boven een
gemengd bedrijf. De melkveehoude
rij op gemengde eenmans-bedrijven
zal daarom ook in de toekomst ver
der afnemen.
11.Bij modernisering van 'bestaande
eenmans gemengde bedrijven kan
het voortkomen dat de kapitaalver
nietiging door ontmenging niet te
tolereren is. In dat geval kan voort
zetting van het 'bedrijf in een ge
mengde opzet te prefereren zijn.
12.Ook indien de beschikbare grond het
knelpunt vormt ten aanzien van een
rendabele opzet van een gespecia
liseerd eenmans melkveebedrijf, kan
een gemengde bedrijfsopzet met een
niet grondgebonden tak een aan
vaardbare en gezien de omstandig
heden zelfs optimale oplossing zijn.
13. Het gemengde bedrijf zal naast de
in de punten 9 en 10 genoemde mo
gelijkheden wel kunnen wedijveren
met een gespecialiseerde bedrijfsop
zet, indien de samenstellende delen
van het gemengde bedrijf een vol
doend grote omvang hebben. Het
zal dan gaan om een 2 of meer mans
'bedrijfsopzet.
14.Gezien het bovenstaande moet het
stichten van een gemengd bedrijf
uitgaande van een melkveebedrijf
met ongeveer 30 koeien en aangeno
men dat grond in voldoende mate
beschikbaar is, afgeraden worden.
melk blijft noodzakelijk. Het ver
dient dan ook aanbeveling de deel
name van melkcontrole en ki. op
nieuw te stimuleren (zie ook punt
22).
6.Ook de gezondheid van de veesta
pel is van invloed op de opbreng
sten per eenheid kosten. Gezien het,
door de grotere bedrijven en de in
15.Gezien de cyclische afzetproblemen
op de markten voor slachtkuikens en
eieren, moet bij een gemengde op
zet de vooilkeur gegeven worden
aan mestvaikens of fokzeugen als
tweede tak.
16. Het ontstaan op enige schaal van
grondloze melkveehouderijbedrijven
op basis van aangekocht ruwvoer,
om zo het grondprobleem op te los
sen, moet betwijfeld worden. Een
dergelijke ontwikkeling is onwaar
schijnlijk omdat deze bedrijven te
zeer afhankelijk zijn van de moge
lijkheid om relatief goedkoop voer
aan te kopen.
17.De ontwikkeling van een dergelijke
bedrijfsvorm zou bovendien regio
naal gebonden zijn, omdat de moge
lijkheden van gespecialiseerde ruw-
voederproduktie over het algemeen
'beperkt zullen blijven tot de exten
sieve akkerbouwbedrijven op de
minder goede gronden.
18.Naarmate in de voederbehoefte op
'bovenbedoelde bedrijven meer voor
zien zou worden met krachtvoer, zou
een ontwikkeling van deze bedrijfs
vorm eveneens onwenselijk zijn,
vanwege de problemen die de mest
verwerking dan gaat opleveren en
vanwege de uitbreiding van de
melkproduktie die dit zou bete
kenen
19.Met betrekking tot het ontstaan van
grondloze melkveehouderijbedrijven
kan gezien de punten 16 t/m 18 ge
zegd worden dat dit zich over het
algemeen zal beperken tot twee of
meermans samenwerkingsverbanden
op de minder goede akkerbouw
gronden.
20. Het bovenstaande neemt niet weg,
dat gebrek aan grond of een ondoel
matige verkaveling ook in de toe
komst vaak aanleiding zullen geven
tot het ontstaan van bedrijven met
slechts gedeeltelijke eigen voeder-
winning.
21'.Onder invloed van de traag en vaak
versnipperd ter beschikking komen
de grond moet verwacht worden dat
op veel bedrijven de veebezetting
per ha zal toenemen. Een verhoging
tot vier melkkoeien per ha grasland
en voedergewassen (inclusief de op
pervlakte voedergewassen op con
tract) moet dan echter als het maxi
mum beschouwd worden, dat met
betrekking tot milieu eisen toelaat
baar is.
22.Teneinde een snelle genetische voor
uitgang van de rundveestapel te rea
liseren, is het nodig, dat de tenische
en organisatorische werkwijze van
de k.i. geoptimaliseerd wordt (zie
ook punt 5).
23.Het groeiende normenbesef inzake
milieubeheer zal steeds meer van
invloed zijn op de rationele ontwik
keling van de melkveehouderij en
op de uitoefening van het melkvee
houderijbedrijf als zodanig (zie ook
punt 21).
24. Het zal daarom noodzakelijk zijn,
dat, in verband met het eindprodukt
en de vrijkomendle mest, zowel de
menigVoéderfabrikant als de boer
voortdurend bedacht zijn op het
vóórkomen van ongewenste additie
ven in het krachtvoer respectievelijk
residuen van bestrijdingsmiddelen in
het ruWVoer.
25.Ook het toedienen van antibiotica
en andere geneesmiddelen beïn
vloedt de kwaliteit van het eindpro
dukt. Daar in verband hiermee niet
altijd de nodige voorzichtigheid in
'acht wordt genomen, is een effec
tieve controle op het eindprodukt
noodzakelijk.
26. Gezien de voortdurende instabiliteit
op de zuiVelmarkt van de E.EG., zal
het Nederlandse beleid ten aanzien
van de ontwikkeling van nieuwe,
produktie stimulerende bedrijfssyste
men een gereserveerd karakter moe
ten hebben.
27.In verband met de stagnerende
vraag naar melk en melkprodukten
blijft de ontwikkeling van nieuwe,
meer aan de bestaande behoefte te
gemoetkomende zuivelprodukten
noodzakelijk.
28.Daarbij blijft het handhaven van
stringente kwaliteitseisen, ook in
verbandi met de eerder genoemde
milieu-problematiek, een belangrijke
zaak.
29. Een wijziging van de verhouding
tussen het vet- en. eiwitpercentage
Van de melk zou op langere termijn
een bijdrage kunnen betekenen tot
een meer stabiele zuivelmarkt. On
derzoek naar de hiervoor noodzake
lijke veranderingen in de melkprijs
basis en in accenten in de fokkerij
verdient daarom aanbeveling.
30.Eveneens is onderzoek nodi'g om een
beter inzicht te krijgen in de vraag
in welke mate door middel van fok-
technische maatregelen de rund-
vlee&produktie bevorderd kan wor
den.