KNLC Wat filosoferen over mensen en dingen EUROPEES EGOÏSME Drs. J. DIJKGRAAF, L.C.C. - Goes. l-IET filosoferen zit ons Nederlanders zo denken wij wel in het bloed. Wij zijn allemaal zo'n beetje wijsgeertjes van de koude grond. Of eigenlijk nog meer moralisten, want wee degenen, die de normen over treden. Wij staan onmiddellijk met de banvloek klaar. Nu is dit laatste wel een beetje moeilijk geworden door dat er zo'n enorme verschuiving in de normen of gedrags regels is opgetreden. Zij die de oude normen blijven han teren hebben haast dagwerk gekregen met het uitspre ken van hun veroordelingen. Zij, die hun normen zelf heb ben herzien hebben het wat gemakkelijker gekregen. Althans in deze zin: dat ze het minder druk hebben met het veroordelen van anderen maar wel drukker met zich zelf. Verschuiving van de moraal schept namelijk veel onzekerheden en dat is zeker in onze tijd, die zo op zekerheden en duidelijkheden uit is, een verstorende fak- tor. Zo blijven we doorgaan met het verkondigen van allerlei diepzinnigheden en met het zoeken naar wat hou vast. Het beeld van de zoekende mens oud en vooral ook jong is weer een vertrouwd verschijnsel gewor den. Met veel nieuwe denkrichtingen en teruggrijpen op hetgeen elders in de wereld aan geestelijke rijkdommen ligt opgeslagen. Alleen zij die onwrikbaar vasthouden aan het oude uit overtuiging of uit angst staan als een rots in de branding. GEHELE MENS VTU vinden wij aanzetten tot nadenken alleen maar toe te juichen. Je moet, zo vinden wij, de moed kunnen opbrengen om geheide zekerheden op de tocht te zetten. Zeker als de bedoelingen positief zijn, dat wil zeggen als de bedoeling voor zit om de kwaliteit van het menselijk bestaan te verhogen. Al schrijvende over de kwaliteit wil het ons echter voorkomen dat deze meer technisch bepaald is. De zegeningen van de techniek en die zijn onmiskenbaar hebben toch vooral een ma teriële kant. Het gaat bijna uitsluitend over dingen, over zaken en zo goed als niet over de mens zelf. De mens als individu dreigt in deze wereld in het vergeetboekje te raken. Let wel niet de mens als groep, want het praten en schrij ven over groeperingen is niet van de lucht, maar de mens als eenling komt er niet meer uit. Technisch vorderen we dagelijks, maar menselijk wordt de achterstand steeds groter. Primair gaat het om de mens en wel om de gehele mens. Aan facetstudie van de mens doen we mede door de specialisatie wel het een en ander, maar aan het ge hele me.ns-zijn doen we in feite niets. U vindt dit wel licht wat overdreven, maar we menen deze stelling toch te kunnen verdedigen. Waar we druk mee bezig zijn is met het sleutelen aan de strukturen. Aan de struktuur van de maatschappij, van de democratie, van de onder neming, van de kerken en ga zo maar door. Bijna alle aktiviteiten hebben tot doel onze organisaties te wijzigen. Het moet allemaal met meer inspraak, met meer coör dinatie, met een meer centraal beleid, doelmatiger en efficiënter. We schoppen alles wat klein is, het kleine verband, omver en het kleinste verband namelijk het in dividu pakken we en passent mee! En om haar of hem gaat het nu juist. Alles bij elkaar eigenlijk maar een vreemde vertoning. ENKELING CENTRAAL A LS wij schrijven dat de ene mens de andere niet is, dan is dat natuurlijk een waarheid als een koe. De mens wordt mede maatschappelijk en cultureel be paald. Dat geeft verschillen, nuanceringen, die veel te gemakkelijk over het hoofd worden gezien. Laten we in het kader van deze rubriek een voorbeeld nemen uit de coöperatie, maar U kunt zelf vele andere voorbeelden bedenken. Wij praten in de coöperatie over ,,het lid", maar bestaat ,,het lid" wel? Wij zeggen neen, omdat het lid slechts de grootste gemene deler is on 'daardoor te weinig gedifferentieerd naar voren komt. We zullen veel meer studie moeten maken van wat onze leden nu eigen lijk zijn. En dit niet alleen naar bedrijfsgrootte maar ook naar omstandigheden, achtergronden, opvattingen, wen sen en behoeften. Nou kunt U zeggen, moet dat nou zo nodig. De coöperatie is egn zakelijke aangelegenheid en toch geen sociologisch of individueel gebeuren. Dan hebt U ten dele gelijk. Maar ook ten dele ongelijk, want er bestaan bepaalde verbanden tussen "de boer en de tuinder als ondernemer en als mens. En die verbanden moeten we opsporen om te weten wat er werkelijk onder de leden leeft. We mogen niet uitsluitend bezig zijn met zaken en met dingen, want er is meer aan de hand. We zijn in de coöperatie ook als mensen met elkaar bezig. En wij willen met U de leden in alle nuchterheid bena deren, maar wel individueel. Dat is zo onze filosofie na melijk om te voorkomen, dat met al ons goedbedoeld zwoegen in het vlak van zaken en dingen, de individu in het niets verdwijnt. Dan hebben we niet alleen helemaal niets bereikt, maar alles tot de grond toe afgebroken! Zover is het gelukkig niet, maar we willen er wel voor waarschuwen. Blijf tie enkeling centraal stellen! Ir. C. S. KNOTTNERUS. LJET gaat met de E.E.G. bar slecht. Dat is bepaald niet de schuld van een of ander land maar van een algemeen verbreid verschijnsel dat egoïsme heet, maar voor landen met nationalisme wordt bestempeld. Dit is natuurlijk altijd al zo geweest. Eigen belang gaat voor, het hemd is nader dan de rok, en natuurlijk hoort daar bij dat men zelf nooit wil inzien dat men daar ook aan meedoet. Het is altijd de schuld van een ander! Na de gezamenlijk doorleefde moeilijkheden van de tweede wereldoorlog bleek er begrip te bestaan voor die mensen die meenden, dat men dergelijke situaties in den vervolge moest voorkomen. De beste methode leek toen dit te bereiken door samenwerking. De grotere indus trieën hadden dit voorbeeld al gegeven: o.a. de Konink lijke Shell en de Unilever zijn ontstaan uit fusies tussen maatschappen die in verschillende landen werkten! Na eerst een mislukte samenwerking op het terrein van de landbouw en de defensie ontstond de gemeen schap voor kolen en staal en in 1958 de Europese Eco nomische Gemeenschap. Het was wel moeizaam maar het lukte zelfs ook door onverdroten arbeid o.a. van Dr. Mansholt de in het verdrag voorziene landbouw politiek tot werkelijkheid te brengen. Wij hebben zelfs een kort moment in 1967/68 het genoegen gehad, dat er werkelijk één landbouwmarkt was zonder heffingen aan de grens, maar toen kwamen ook meteen al de moeilijk heden. MONETAIR EVENWICHT TA7ANNEER er geen heffingen aan de grenzen zijn moet men proberen op een andere manier de be talingsbalans van een land in evenwicht te houden. Het zou voor de hand hebben gelegen dat van den beginne af aan hieraan gezamenlijk zou worden gewerkt. Dit is echter niet gebeurd: de noodzaak daartoe was immers in het verdrag niet zo duidelijk voorzien als die van de gemeenschappelijke landbouwpolitiek en dus kon men hier de tactiek volgen van „dat zien we morgen dan wel weer". Bovendien schijnt het beheren van geld nog weer heel wat anders te zijn aan het vormen van een gemeen schappelijke landbouwmarkt. Daar ziet men n.l. direct op een papiertje met cijfers het saldo van baten en lasten dat iedere staat krijgt toegemeten. Het lijkt dan niet een voudig om te geloven dat iets toch voordelig kan zijn als het saldo van baten en lasten negatief is. KORTZICHTIG EIGENBELANG ^AEN is dan geneigd om te vergeten waarom het eigenlijk allemaal begonnen is en alleen maar het kortzichtig eigenbelang voor ogen te hebben. Het is nu overduidelijk dat in de E.E.G. deze laatste mentaliteit duidelijk overheerst. Misschien is er nog wel eens iemand die beseft dat het voortzetten van het huidige beleid on herroepelijk tot het uiteenvallen van de gemeenschappe lijke markt moet leiden. Maar daaruit komt geen enkele kracht meer voort om door te zetten wat de politici be doeld hebben n.l. samenwerking in Europa om hiermee in eerste instantie onderlinge oorlogen te voorkomen, maar ook om in de wereld die rol te kunnen spelen die de ontwikkeling van de bevolking in Europa eist. In dit licht moet men de jongste ontwikkelingen in Italië bekij ken. (Zie verder pag. 7.) FALEND MARKTBELEID VAN BRUSSEL (Vervolg van eerste pagina) Wanneer dan straks deze suiker niet meer nodig blijkt te zijn, hetgeen ongetwijfeld zal samenvallen met een veel lagere prijsniveau op de wereldmarkt, wordt zeker de hef fing weer afgeschaft en mag de landbouw zijn verlies in casseren! Een verlies dat dan nog groter wordt omdat de intussen gemaakte extra opslagkosten op geen enkele wijze worden vergoed! In feite ook hier dus een veilig stellen van de interne voorziening op kosten van de boer. Dat men de geproduceerde C-suiker wil benutten om deze interne voorziening volledig veilig te stellen kunnen wij accepteren. Maar dan moet men óf de C-suiker vol ledig aanvaarden en op dezelfde wijze behandelen als de A-suikerl Of men moet vanuit Brussel deze C-suiker maar voor een met de huidige wereldmarkt concurrerende prijs aankopen. Nu heeft het er de schijn van dat landbouw commissaris langs een achterdeur toch weer een deel van zijn oorspronkelijke, door de landbouw afgekraakte, suikerplannen gaat verwezenlijken. Al met al een Brussel marktbeleid voor de akker bouw waarin wij op dit moment met de beste wil van de wereld geen vertrouwen kunnen stellen. Een beleid dat bovenal afgestemd l|Jkt te zijn op de be langen van de consument op korte termijn. Dat één van de belangrijkste doelstellingen van het Euro pese landbouwbeleid toch is om de boer een met andere bevolkingsgroepen vergelijkbaar inkomen te garanderen lijkt intussen volledig van onderge schikt belang te zijn. Wij moeten dan ook konstateren dat de conclu sie in ons commentaar van 12 januari 1973, ter ge legenheid van de benoeming van Ir. Lardinois tot E.G.-landbouwcommissaris, dat „De E.E.G. land bouw weer in goede handen is" erg voorbarig lijkt te zijn geweest. Zeker de akkerbouw heeft immers van deze landbouwcommissaris nog weinig posi tieve daden mogen ervaren. LUTEIJN. flNS stukje van vorige week over de heffing van In- komstenbelasting over het prijsverschil van gron den, verkregen tegen de waarde van verpachte grond, heeft nogal wat losgemaakt. Gevraagd wordt dan, wie er mee te maken heeft en op welk tijdstip belastingheffing is te verwathten. In de eerste plaats gaat het er om wie er mede te maken krijgt. Dat is diegene die in het verleden op grond van het bestaan van een pachtovereenkomst in de gelegenheid is geweest te kopen of zich heeft laten toedelen tegen de waarde van verpachte grond. Het tijdstip waarop belastingheffing plaats vindt is dat waarop de grond het bedrijfsvermogen verlaat. Een voorbeeld ter verduidelijking. Iemand heeft in 1964 gronden verkregen uit de boedel van zijn ouders, of gekocht op grond van zijn voorkeurs recht als pachter voor een prijs van f 8.000,per ha. Hij beëindigt zijn bedrijf in 1974 en verpacht de grond aan zijn zoon. Op dat moment moet de afrekening voor de Inkomstenbelasting plaats hebben. Stel dat de waarde van de grond, vrij van pacht in 1964 13.000,per ha was, dan moet over het verschil ad f 5.000,per ha in 1974 belasting worden betaald. Dit is liquidatiewinst en het tarief hiervan bedraagt minimaal 25 en maximaal 50 of in guldens uitge drukt in ons geval minimaal 1250,en maximaal f 2500,per ha. IVJEN vergisse zich dus niet, niet alleen bij verkoop, maar ook indien de grond, zoals dat heet, aan het bedrijfsvermogen wordt onttrokken, moet inkomstenbe lasting worden betaald! Als de bedrijfsuitoefening wordt gestaakt, wordt de grond onder alle omstandigheden aan het bedrijfsvermo gen onttrokken. Het bedrijfsvermogen wordt overgedra gen hetzij aan een derde, hetzij naar het privé-vermogen van de liquiderende ondernemer. In elke vorm van overdracht moet dus fiscale afreke ning plaats vinden. Wij beraden ons over maatregelen ter voorkoming van deze heffingen in gevallen dat overdracht aan kinderen plaats heeft. Dit kan alleen het geval zijn wanneer de overdracht plaats vindt binnen het kader van het bedrijf tegen de prijs die gold op het moment van verkrijging. De prijs moet dus op grond van zakelijke overwegingen zijn bepaald en in het algemeen gezegd de tegenibaarde vormen voor een prestatie. TT/ IJ zijn hier nog niet volledig over uitgedacht, maar onze gedachten gaan uit naar een maatschaps- overeenkomst vyaarbij de onroerende goederen worden overgedragen tegen de waarde van verpachte grond en waarbij dit afhankelijk wordt gesteld van medewerkzaam heid van de zoon in het verleden en de toekomst. Zake lijke motieven dus. Het zal moeilijk zijn om in alle gevallen het gewenste resultaat te bereiken. Het principe staat vast, is in hoog ste instantie beslist, er is van belastbaarheid sprake. Het is aan de praktijk om uit te werken, of omstandig heden kunnen worden gecreëerd, die de belastingheffing zoveel mogelijk vit stellen. Een niet geringe opgave waarbij veel zal worden gevraagd van belastingadviseur en ondernemer. Het zal vooral nodig zijn dat intensief en tijdig overleg plaats vindt, anders kunnen de gevolgen catastrophaal zijn PAAUWE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1974 | | pagina 3