Tarweteelt op de helling ir J. A. HAENEN C.A.R. "Zevenbergen Bij een. grotere standruimte vertonen de tarweplanten een meer platte groei en een sterkere uitstoeling dan op de dichte plekken, waar de tarweplanten elkaar opjagen. Hier is de tarwe van hetzelfde praktijkperceel terug- gedund tot 99 planten per m2. Kloeker gewas, sterkere uitstoeling en in zo'n gewas kan een ondervrucht beter aan haar trekken komen. De 220 tarweplanten per m2 van Ihiet praktijkperceel produceerden 478 aren met gemiddeld 31 korrels per aar en een 1000-korrelgewicht van 40,9 gram. Dit komt neer op 6.070 kg tarwe per ha. Praktijkperceel met 220 tarweplanten per m2 in 1973. Het gaat om een hoge korrelopbrengst, maar overtollige stengel- en bladmassa werken bladschimmels en lege ring in de hand. De tot 99 planten per m.2 teruggedunde wintertarwe pro duceerde 424 aren per m2 met gemiddeld 36 korrels per aar en een 1000-korrelgewicht van 43 gram. Dit komt neer op 6.580 kg tarwe per ha, derhalve per ha ruim 500 kg meer dan het praktijkperceel wintertarwe. BIJ gewassen, als suikerbieten, aardappelen, knolsel derij e.a. streeft de plantenteler naar een gelijk matige ontwikkeling van de individuele planten en een regelmatige verdeling ervan over het perceel. Dit is gun stig voor het verkrijgen van een hoge kg-opbrengst en een goede uniforme kwaliteit bij de oogst. De graanteelt is vanouds her als een gemakkelijke teelt beschouwd en de praktijk oordeelt m.i. ten onrechte al te lichtvaardig dat het bij een gewas als wintertarwe allemaal niet zo nauw luistert. DE ONTWIKKELING YAN DE INDIVIDUELE GRAANPLANTEN IN EEN TARWEPERCEEL QP de percelen wintertarwe loopt de ontwikkeling van de individuele graanplanten sterk uiteen. De best ontwikkelde graanplantjes staan in de rij veelal het dichtst bij elkaar. Bij de minder ontwikkelde planten is de afstand van plant tot plant in het algemeen het grootst; mogelijk zijn op deze plekken de kiemomstan- digheden niet zo gunstig geweest of zijn er weinig tar wekorrels terecht gekomen. Bij een dergelijke onregel matige standruimte (verdeling) bekonkurreren tarwe planten op de dicht bezette plaatsen elkaar hevig om zonlicht, bodemvocht en voedingsstoffen en is er per plant slechts weinig vrije ruimte voor de ontwikkeling van het wortelstelsel. Een steile stand van de tarwe planten en een geringe uitstoeling zijn hiervan een ge volg. Bij een grotere standruimte vertonen de tarwe planten een meer platte groei en een sterkere uitstoe ling. Op de dicht bezette plaatsen in de rij jagen de planten elkaar op en daardoor zijn de tarweplanten er langer en slapper en zij overschaduwen de plaatsen in een buurrij waar minder en meer platgroeiende tarwe planten staan. Deze verschillen in standruimte en in ontwikkeling tussen de tarweplanten onderling zijn geen ideale uitgangssituatie voor het verkrijgen van een ma ximale korrelopbrengst. ZAAIZAADHOEVEELHEID EN RUENAFSTAND DIJ gebruik van 180 kg zaaizaad per ha worden er, D bij een 1.000-korrelgewicht van 43 gram, per m2 419 tarwekorrels gezaaid. Als er een veldopkomst is van 70 procent dan ontwikkelen er zich gemiddeld 293 tar weplanten per m2. Bij een rijafstand van 25 cm staan er dan per meter rijlengte gemiddeld 73 tarweplanten; dit komt neer op een gemiddelde afstand van 1,4 cm van tarweplant tot tarweplanit. In een jong graangewas loopt de afstand in de rij van plant tot plant sterk uiteen en deze kan variëren van 0,5 cm tot 8 cm en soms zelfs nog meer. De theoretisch gemiddelde oppervlakte per graanplant is 1,4 cm x 25 cm tot 8 cm x 25 cm. Per tarweplant is er derhalve op de dun bezette plek ken 16x zoveel grondoppervlak dan op de plekken, waar de tarweplanten dicht op elkaar staan. Het kan niet an ders dat dan de ontwikkeling van de individuele graan planten sterk uiteen gaat lopen. Op vruchtbare percelen stoelen de jonge tarweplan- fcjes sterk uit. Bij een gewenst aantal van 450 a 500 tar- wearen per m2 moeten voornoemde 293 tarweplanten gemiddelde per plant 1,6 aardragende halmen produce ren. Bij een onderzoek in West-(Brabant is in 1973 gekon- stateerd dat vrijstaande tarweplanten wel 3 a 4 vol waardige aren per plant kunnen produceren. EISEN AAN ZAAIBED EN ZAAIMACHINE pi vergelijking met vroeger is er nu betere appara- tuur voor het maken van een goed zaaibed. Bij sui kerbieten heeft de akkerbouwer dit in zijn teelttechniek ingebouwd om een zo hoog mogelijke veldopkomst van het uitgezaaide bietenzaad te krijgen. Bij tarwe is dat wel wat anders en men redeneert gemakkelijk als volgt: „Als de tarwe er maar inzit, dan redt zij het wel; im mers dit gewas kan zich mede wegens haar uitstoelend vermogen redelijk goed aan plaatselijk slechte omstan digheden aanpassen". Om zulke tarwe wat te helpen wordt er soms „wat" meer zaaizaad uitgezaaid dan ge bruikelijk is. Het is duidelijk dat onder dergelijke om standigheden tarwe net zo min als elk ander gewas tot optimale prestaties kan komen. Bij een goed zaaibed kunnen bij het zaaien met de ge wone rijenzaaimachine de tarwekorrels regelmatig op een weinig variërende diepte van IV2 a 3 cm worden weggelegd. Relatief zullen bij een goed zaaibed aanmer kelijk meer tarwekorrels een volwaardige plant leveren dan op een slecht zaaibed waar de diepte van zaaien uiteenloopt van 0 tot 10 cm. Voorwaarde hierbij is dat de zaaimachine goed dient afgesteld te zijn, zodat elke zaaipijp ongeveer een gelijke hoeveelheid zaaizaad af geeft. Helaas laat dit laatste in de praktijk nog vaak te wensen over. ONDERZOEK BASIS VOOR NIEUWE PRODUKTIEVE TARWETEELT BIJ de aanname dat vrijstaande tarweplanten op een vruchtbaar perceel per plant wel 3 a 4 volwaardige aren kunnen produceren, zijn er per m2 slechts 136 vrij staande planten nodig voor de gewenste 475 aren per m2. Voor het verkrijgen van deze 136 tarweplanten zul len er bij een veldopkomst van 70 gemiddeld 194 tar wekorrels per m2 moeten worden gezaaid. Dit komt neer op een zaaizaadhoeveelheid van 80 a 85 kg tarwe per ha in plaats van de hierboven genoemde 180 kg. Bij een goed zaaibed en een goede zaaitechniek komen de tarwe planten regelmatig en mooi verdeeld in de rij boven. Als hierbij op een nauwere rijafstand bijv. 12% cm in plaats van 25 cm wordt overgestapt, dan wordt de afstand van plant tot plant in de rij nog eens twee keer zo groot. Voor het verkrijgen van zoveel mogelijk vrijstaande tarweplanten lijkt een dergelijke nauwe rijenafstand aantrekkelijk. Op de proefboerderij van het Proefstation voor de Akkerbouw te Lelystad zijn in het najaar 1973 interes sante proeven over de teelttechniek van wintertarwe aangelegd. Zo ligt er nu ondermeer een proef met twee zaaizaadhoeveelheden t.w. 90 en 180 kg per ha bij ver schillende zaaimethoden: a) breedwerpig, onregelmatig en regelmatig, b) rijenzaai rijenafstand 25 en 12% cm. c) z.g. bandenzaai en verder ook een objekt precisiezaai naar 85 kg per ha. Verder zijn er proeven over stikstof- bemesting, toepassing C.C.C., plantenziektenbestrijding (meeldauw en afrijpingsziekten) e.a. ADVIES AAN TARWETELERS r periode tussen oogst van wintertarwe en inzaaien is vrij kort en in deze periode moeten er veel veld- werkzaamheden worden verricht. Relatief is er dan maar vrij weinig tijd om nog zijn voordeel te doen met de uitkomsten van het tarwe-onderzoek. Verder is het zó dat uitkomsten van onderzoek het beste spreken wanneer de belangstellende het gewas tijdens de groei periode op de betreffende proefvelden ook heeft gezien. Over het zaaibed, de zaaimethodiek, de wellicht over dreven drang naar chemische bestrijding van graanziek- ten, de stikstofbemesting etc. is nog heel veel te ver tellen en te schrijven. Voor de geïnteresseerde tarwe- telers is echter de beste weg zich hierover zelf te oriën teren door een bezoek te brengen aan de betreffende proeven met wintertarwe op de proefboerderij van het Proefstation voor de Akkerbouw in Lelystad.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1974 | | pagina 5