Voeding
van melkvee
met weinig
ruwvoer
De aanoassing van de
richtprijs voor biggen
KORTE WENKEN
11
Resultaten van twee vergelijkende
proeven op „Zegveld" in de periode
19711973. Ing. Tj. Boxem, februari
1974. Verkrijgbaar door storting van
4,op giro nr. 2307421 van het
Proefstation voor de Rundveehouderij,
Bornsesteeg 45, Wageningen, met ver
melding van rapport nr. 20.
De laatste jaren is veelvuldig de vraag aan de orde ge
weest met welke hoeveelheid ruwvoer in het rantsoen vol
staan kan worden zonder dat dit bij melkgevende dieren
problemen geeft. Uit de literatuur blijkt dat een verschui
ving in het rantsoen naar minder ruwvoer en meer kracht
voer op een bepaald moment leidt tot verlaging van het
melkvetgehalte. Bij een nog verdere verlaging van het aan
deel ruwvoer zijn zelfs een daling van de melkgift en het
optreden van voedingsstoornissen niet uitgesloten. Over de
minimaal gewenste hoeveelheid structuurgevend ruwvoer
lopen de meningen echter nog vrij sterk uiteen. Om op dat
punt beter geïnformeerd te raken is tijdens de stalperioden
1971-1972 en 1972-1973 vergelijkend onderzoek verricht op
de proefboerderij „Zegveld".
In 1971-1972 werden twee zo goed mogelijk vergelijkbare
groepen van 14 FH-koeien samengesteld) en in 1972-1973
twee groepen van 15. Als ruwvoer werd uitsluitend voor-
droogkuil van goede kwaliteit gevoerd. De proefopzet was
voor beide jaren gelijk, te weten:
proefgroep - 5 kg droge stof uit ruwvoer
controlegroep -10 kg droge stof uit ruwvoer
Het ruwvoerrantsoen werd voor beide groepen tot een
gelijke norm aangevuld met krachtvoer. In de meeste geval
len werd 5 6 weken voor het afkalven met het proefrant-
soeri begonnen (individuele voedering). De resultaten van de
proeven zijn gezamenlijk verwerkt en kunnen als volgt wor
den samengevat.
VOEROPNAME VOOR BODE GROEPEN
NAGENOEG GELIJK
De ds-opname van de controlegroep (10 kg dis uit ruw
voer) liep van de 5e tot de le week voor het afkalven terug
van 9,6 tot 8,4 kg per dier per dag. Bij de proefgroep (5 kg
ds uit ruwvoer) was alleen in de laatste week voor het af
kalven de gemiddelde ds-opname 0,3 kg verlaagd. Voor het
afkalven heeft de proefgroep gemiddeld ruim 3 kg droge
stof pen dier per dag uit krachtvoer meer opgenomen dan de
controlegroep. In de laatste week voor afkalven lag voor
de controlegroep het aandeel droge stof uit ruwvoer op
ruim 70 terwijl dit voor de proefgroep ruim 40 bedroeg
Voor het afkalven was de gemiddelde hoeveelheid opge
nomen zetmeelwaarde bij de proefgroep nagenoeg gelijk aan
de nagestreefde norm. Met uitzondering van de laatste week
was dit ook bij de controlegroep het geval.
De hoogste gemiddelde droge-stofopname werd verkregen
omstreeks de 4e 5e week na het afkalven. Voor de con
trolegroep was deze gemiddeld 16,2 kg met als ruwvoeraan-
deel ca. 50 Bij de proefgroep was de hoogste totale ds-
opname 15,5 kg met als ruwvoeraandeel ruim 30
In de opeenvolgende weken na afkalven was het verschil
in totale zetmeelwaarde-opname tussen beide groepen die
ren vrij gering.
MELKPRODUKTIE NIET, VETGEHALTE WEL
NADELIG BEÏNVLOED
In de eerste vier weken na afkalven was er weinig ver
schil in melkproduktie tussen de twee groepen. Van de 5e
tot en met de 9e week lag de gemiddelde melkproduktie van
de proefgroep op een wat hoger niveau al was het verschil
tussen beide groepen niet wiskundig betrouwbaar.
In de eerste twee weken na afkalven was het melkvet
gehalte van de proef- en controlegroep nagenoeg gelijk.
Vanaf de 3e week na afkalven lag het melkvetgehalte van
de proefgroep steeds 0,3 tot 0,5 lager dan dat van de
controlegroep. Dit verschil was wiskundig betrouwbaar.
SOMS MOEILIJKHEDEN BIJ HOGE
KRACHTVOERGIFTEN
Tijdens het onderzoek hebben zich een paar gevallen van
melkziekte voorgedaan. Deze gevallen deden zich in gelijke
mate bij beide groepen voor. Verder hebben zich geen ern
stige voederstoornissen en aan de behandeling toe te schrij
ven gezondheidsstoornissen voorgedaan. Alleen omstreeks
de vierde week na afkalven namen 3 dieren van de proef
groep in beide jaren het krachtvoer niet geheel op. Aan deze
dieren werd meer dan 12 13 kg krachtvoer per dier per
dag verstrekt. Tegelijk met het dalen van de krachtvoerop-
name liep veelal ook de ruwvoeropname iets terug.
Het gewichtsverloop van de twee groepen dieren was na
genoeg gelijk. Ook op het oog was van conditieverschil als
gevolg van de proefbehandeling geen sprake.
naar 2.110 en per gemiddeld aanwezig mestvarken var
ƒ300 naar ƒ340; verhoging van de rente over de leven
de have, voer, grond en kasgeld per gemiddeld aanwe
zige zeug van 56 naar 62 en per gemiddeld aanwezig
mestvarken van 13,60 naar 14,80; verhoging van dt
overige kosten (o.a. water, elektra, verwarming, strooi
sel) per gemiddeld aanwezige zeug van 80 naar 95 er
per afgeleverd mestvarken van ƒ2,90 naar ƒ3,45; verho
ging van de opbrengst van verkochte slachtzeugen er
opfokzeugen na aftrek van de waarde van de daarvoor
aangehouden biggen van 125 naar 132,50 per ge
middeld aanwezige zeug per jaar (kostprijsbasis).
De wijzigingen hebben bij de huidige voerprijzen er
opbrengstprijzen van slachtvarkens nauwelijks invloec
op de hoogte van de richtprijs; wel op de hoogte van dc
kostprijs. Zowel met de tot nu toe gebruikte formule als
met de nieuwe formule was de richtprijs voor een big
van 22 kg in de week van 1115 maart 99,65. De kost
prijs werd bij de in die week geldende voerprijzen bere
kend op ƒ3,72 per kg geslacht gewicht (omgerekend
naar de lA-prijs). De kostprijs van een big van 22 kg
was bij de in die week geldende voerprijzen f 104,25. Ds
lA-prijs van de grote inkooporganisaties was 3,62 pei
kg geslacht gewicht. Het verlies was dus 0,10 per kg
gesl. gewicht: bij 83 kg gesl. gew. is dit 8,30 per slacht-
varken. Dit verlies wordt evenredig verdeeld als hier
van 55,6 pet wordt doorberekend naar de fokker. De
richtprijs voor een big van 22 kg was dus in de betref
fende week 104,25, verminderd met 55,6 pet van hel
verlies per slachtvarken. Dit is 104,25 55,6 pet var
ƒ8,20, ofwel ƒ99,65.
Mede van belang is dat bij hoge opbrengstprijzen var
de slachtvarkens de nieuwe formule een hogere biggen-
prijs geeft dan de oude formule zou geven.
Voor meer informatie over de wijzigingen en over d(
opzet en berekening van de richtprijsformule voor 1974
is bij de consulentschappen voor de Varkens- en Pluim
veehouderij boven de grote rivieren en bij het Consulent
schap in algemene dienst voor Varkenshouderij, Wil
lemsplantsoen 6, Utrecht, een uitgebreide toelichting U
verkrijgen.
Hiervoor is (o.a gebruik gemaakt van gegevens juit de
Technische Administratie Varkenshouderij van de Con
sulentschappen en de Bedrijfseconomische Boekhoudin
gen van het LEI.
Iedere dinsdagmorgen meldt het Landbouwschap via
het Agrarisch Radiobulletin een richtprijs voor biggen
voor de provincies boven de grote rivieren. Een richtprijs
die ook wekelijks op onze iparktpagina wordt opgeno
men. Deze richtprijs wordt berekend met behulp van een
formule die door de Consulentschappen voor de Varkens -
en Pluimveehouderij en het Consulentschap in algemene
dienst voor de Varkenshouderij is opgesteld. Een richt
prijs die beoogt een evenredige verdeling van de winst
in de varkenshouderij tussen de vermeerderaars en de
mesters te bewerkstelligen, op basis van de produktie-
faktoren arbeid en kapitaal.
Om de richtprijs te berekenen moeten wekelijks de
aktuele slachtvarkensprijs en de voederprijs in de for
mule worden ingevuld. In de formule zijn alle kosten
in de fokkerij en de mesterij verwerkt.
In de formule voor 1974, die reeds, naar het uit een
eerst nu pas toegezonden bericht van het Landbouw
schap blijkt, sinds de week van 1115 maart
wordt gebruikt, zijn deze kosten aangepast en
nieuw beschikbaar gekomen cijfers over groei, voeder
conversie, (uitval, grootgebrachte biggen per zeug per
jaar e.d. in aanmerking genomen.
Enkele van de belangrijkste wijzigingen zijn verho
ging van de groei per mestvarken per dag van 580 naar
590 gram; verhoging van het aantal grootgebrachte big
gen per zeug per jaar van 15 naar 15,3; verlaging van
de arbeid per mestvarken per jaar van 2,5 uur naar 2,3
uur; verhoging van de arbeidskosten (werkgeverskosten)
per uur van 8,75 naar 10; verlaging van de uitval in
de mesterij van 2,7 naar 2,4 °/o; verhoging van de
bouwkosten per gemiddeld aanwezige zeug van 1.900
CA.R. Zevenbergen
AKKERBOUW
ZWAK POOTGOED kiemt op natte koude grond erg
traag en is daardoor erg gevoelig voor o.a. Rhizoctonia.
Het aanaarden kan in dit geval beter worden uitgesteld
tot na de opkomst. Wanneer de planten 15 cm groot zijn,
kan worden aangeaard, op lichte zavel liefst niet met een
rijenfrees, omdat hiermee deze grond veel te fijn wordt
gemaakt.
DE BESTRIJDING VAN VOETZIEKTE in wintertarwe
met Benlate heeft op proefvelden 8001.200 kg op
brengstverhoging gegeven. Spuiten met Benlate is eko
nomisch verantwoord wanneer rond 1 mei 15 tot 20 van
het graan is aangetast door arcosporella herpotrichoides,
kenbaar aan de oogvlekken op de halm vlak boven de
grond. Bij een te geile groei van de tarwe verdient een
mengsel van Benlate en C.C.C. de voorkeur.
KAMILLE EN MUUR zijn in wintertarwe heel goed te
bestrijden wanneer men maar spuit bij een gewaslengte
van 12 tot 15 cm met een van de volgende middelen: Basa-
gran P, M.C.P.A./M.C.P.P./T.B.A. of M.C.P.A./Dicamba/
Benazolin. Dit lastige onkruid is> alleen door meerdere
bestrijdingen weg te krijgen. Spuit in wintertarwe van
12 tot 15 cm lengte met 2,4-D. Zaai een grasgroenbemes-
ter en spuit in de stoppel nogmaals met 2,4-D, maar dan
met de dubbele hoeveelheid.
TEGEN ZAADONKRU1DEN in mais is atrazin nog
steedq het aangewezen middel met een lange nawerking.
Spuit kort na zaaien op vochtige grond. Onder droge om
standigheden valt de onkruidbestrijding wel eens tegen.
Dan bevalt een na opkomst bespuiting met atrazin ge-
VEEHOUDERIJ
VOOR HET AANWENDEN van drijfmest op grasland
percelen die beweid worden is het nu te laat. Het gevaar
voor kopziekte is te groot. Breng vanaf heden de drijf
mest op percelen die gemaaid worden of op bouwland.
ALS HET VOORJAAR KOMT en de werkzaamheden
breken aan gebeuren er altijd ongelukken met de werk-
mengd met een speciale uitvloeier beter. Deze bespuiting
is toegestaan totdat de mais 6 bladeren heeft. Het is niet
toegestaan twee keer met atrazin te spuiten.
HET ONKRUID OP ERVEN EN PADEN WIEDEN is
een onbegonnen werk. Daar zijn een groot aantal on
kruidbestrijdingsmiddelen, die een veel beter resultaat
geven. Op vochtige grond met een lichte begroeiing kunt
u aanwenden A.A.Karmex-gran., Casoron G, atrazin kor
rels, Prefix korrels, Barocil 3 of Tandex Gran. 4. Op een
bestaande onkruidvegetatie is nodig een mengsel van
amitrol thiocyanaat of gramoxone gemengd met diu-
ron-, simazin- of lasaronspuitpoeder.
tuigen. Hebt u een goede arbeidsongeschiktheidsverzeke
ring of een ongevallenverzekering lopen? Zo niet, sluit
deze dan voor het te laat is. Het is geen luxe, doch hard
liodig!
LAAT GEEN PLASTIC ZAKKEN rondslingeren in de
polder, maar neem ze mee naar huis. Ze komen anders in
de watergangen terecht en kunnen vooral in duikers de
waterafvoer belemmeren. U bewijst uzelf en anderen een
dienst door sloten niet als stortplaats van dergelijke din
gen te gebruiken. Opgeruimd staat netjes1.