13 BEMESTING EN BODEMVERONTREINIGING gebruikelijke manier van mestverwijdering is het uitrijden en verspreiden van de mest op het land. Een groei van de veestapel die niet gepaard gaat met een evenredige uitbreiding van de cultuurgrond geeft aanleidinlg tot een mestproduktie die uitgaat bo ven de hoeveelheid die gewenst is voor een optimale groei van de gewassen. Wanneer deze mest toch op het eigen bedrijf wordt aangewend, geeft dit in eerste in stantie aanleiding tot landbouwkundige problemen zo als legering van de igranen of kopziekte bij rundvee. Deze problemen kunnen zidh ook voordoen zonder dat het bedrijf een mest-overschot heeft. Namelijk wanneer de beschikbare mest op een onjuiste wijze over het bedrijf wordt verdeeld. Het spreekt vanzelf dat de veehouder in eerste instantie een uitweg zal zoeken voor een te veel aan mest door het aan te wenden voor gewassen die hoge mestgiften verdragen. Als zodanig is vooral het gewas mais bekend. De teelt hiervan is, mede om andere redenen, de laatste jaren sterk uitgebreid. iDe vraaig rijst echter of door mestgiften die duidelijk uitgaan boven de onttrekking van voedingsstoffen aan de bodem door het gewas, het grondwater en het opper vlaktewater niet verontreinigd zullen worden. Deze vraag staat centraal bij de projektgroep „Bemesting en bodemverontreiniging". Hierbij wordt vooral aandacht besteed aan de ele menten N, P en Cu. Het is bekend dat een verhoging van de organische bemesting een verhoging van de uit spoeling van N03 stikstof tot gevolg heeft. Er is echter onvoldoende informatie omtrent de N03-gehalten in drainwater of grondwater die onder verschillende om standigheden geaccepteerd kunnen worden. De uitspoeling van P uit de landbouw is nog zeer ge ring doordat de bodem een groot fosfaat vastleggend ver mogen heeft. Dit vermogen is echter eindig, vandaar dat veel aandacht wordt besteed aan transport en accumu latie van P in de bodem. Eveneens wordt nagegaan of er in dit opzicht verschil is tussen organisch gebonden P en P in minerale vorm. Naast bestudering van dit probleem op proefvelden wordt geprobeerd om door middel van een mathematisch model op korte termijn meer inzicht hierin te krijgen. Een speciaal probleem vormt het hoge Cu-gehalte in de mest van mestvarkens. Giften van deze mest die ove rigens als landbouwkundig verantwoord kunnen wor den gezien, hebben toch een langzame stijging van het Cu-gehalte in de bodem tot gevolg. Een bijzonder aspekt van het onderzoek van de projektgroep is de bestude ring van de gevolgen van mestopslag in grondputten. BEHANDELING EN TRANSPORT VAN MEST toegenomen behoefte om overtollige mest af te voeren naar andere bedrijven heeft aanleiding gegeven tot het oprichten van mestbanken. Hoe de hier mee samenhangende transportproblemen het beste op gelost kunnen worden is één van de projekten die in de projektgroep „Behandeling en transport van mest" wor den bestudeerd. Omdat de behoefte aan mest sterk af hangt van het tijdstip moet mest gewoonlijk kortere of langere tijd opgeslagen worden. Voor het transport over grote afstanden wordt gewerkt aan de ontwikke ling en mogelijkheden voor tussenopslag. Omtrent de stankproblemen als gevolg van de opslag en het ver spreiden van mest wordt nauw samengewerkt met de desbetreffende projektgroep. IDoor de afnemers van mest wordt gewoonlijk de Biologische afbraak van mest levert nog veelal een eind- produkt op dat boven de norm van 20 mg/1 ligt voorkeur gegeven aan een droog en stapelbaar produkt. Dit geeft minder verwerkingsproblemen terwijl de waar de t.o.v. de transportkosten hoger is dan bij dunne mest. Daarom wordt er enerzijds naar gestreefd de mest zo droog mogelijk te produceren en anderzijds onderzoek gedaan om dunnen mest te scheiden in een vaste en vloeibare fraktie. Een voorbeeld van het eerste is de zogenaamde „deep-pitstal". Dit is een pluimveestal waarbij ventilatielucht over de mest wordt geleid. Hier door wordt een drogere en minder stinkende mest ver kregen. Voor het scheiden van mest in een vaste en vloeibare fase zijn een groot aantal technieken beschik baar variërend van eenvoudig en goedkoop zoals zeven of bezinken tot veel duurder, zoals centrifugeren en vacuum filtreren. Teneinde de soms wisselende uitkomsten van de ver schillende proeven hieromtrent beter te kunnen verkla ren is een onderzoek opgezet naar de verschillende frakties waarin varkensmest uit het oogpunt van deel tjesgrootte kan worden onderscheiden. Van de frakties die op deze wijze geproduceerd kunnen worden zal de chemische samenstelling worden nagegaan. 'Oriënterend onderzoek omtrent de mogelijkheden om een drogere mest te produceren met behulp van onge bluste kalk is beëindigd omdat de desbetreffende appa ratuur bij gebrek aan lonende afzet niet meer wordt gebruikt. De mogelijkheden van het composteren van mest wor den opnieuw bekeken in hét licht van de huidige be- mestingsproblematiek. Een bijzonder punt is 'het trans port van de mest uit de stal naar de opslagplaats. De ontwikkeling in de richting van drijf mest heeft als be zwaar dat door het gebruik van veel spoel- of morswater een zeer dunnen en moeilijk afzetbare mest wordt ver kregen. Daarom wordt onderzoek gedaan naar de moge lijkheden om de mest met de door het bezinken verkre gen, vloeibare fraktie uit de stal te spoelen. Het transport van mest zowel binnen het bedrijf als naar andere bedrijven houdt een potentiële mogelijkheid in van het transport van ziektekiemen en het daarmee overbrengen van bemesting. Omtrent de betekenis die dit kan hebben en over de (behoefte van eventueel on derzoek hiernaar vinden oriënterende besprekingen plaats. Gestreefd wordt de mest zo droog mogelijk te produceren. BIOLOGISCHE VERWERKING DEEDS vele jaren vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheden van biologische afbraak van mest. In eerste instantie wordt hierbij gedacht aan de enigszins op afvalwater lijkende dunne mestsoorten zo als de mest van mestkalveren. De wat dikkere varkens- drijfmest komt hiervoor pas in aanmerking nadat met behulp van een scheidingstechniek een groot deel van de droge stof is verwijderd. De zuivering van mest in zogenaamde Pasveersloten of daarop gelijkende syste men levert tot nog toe een eindprodukt op waarvan de BOD5 maar zelden lager is dan 50 mg/1, dus altijd ho ger dan de norm van 20 mg/1. 'Dit probleem wordt echter overschaduwd door het hoge gehalte aan mineralen van het effluent. Dit heeft aanleiding gegeven tot onderzoek naar de mogelijkheden tot fosfaat verwij dering zowel langs chemische als langs elektrolytische weg. Bovendien is een onderzoek be gonnen naar de mogelijkheden om het stikstof gehalte van het effluent te reduceren door middel van denitri- ficatie. Bij het onderzoek Omtrent de biologische aspek- ten wordt de aandacht verschoven van biologische af braak naar biologische verwerking. Dit komt tot uiting onder meer in een laboratoriumonderzoek naar de pro- dukte van micorbiële massa uit mest. Bijzondere aan dacht wordt besteed aan bestudering van de mogelijkhe den van de eiwitproduktie uit mest. Voor een grondiger bestudering van de aerobeprocessen is een installatie in voorbereiding bij één van de Wageningse Instituten. Bij deze installatie kunnen ook nauwkeurige kwalitatieve en kwantitatieve gegevens verzameld worden over het te behandelen materiaal. De mogelijkheden die anaerobe processen bieden worden voorhands alleen nog in het laboratorium bestudeerd. Van de anaerobe vergisting van mest voor de prodüktie van gas zijn tot nog toe voor zover bekend de kasten te hooig terwijl het boven dien geen eenvoudig proces is. Niettemin worden de mogelijkheden op dit terrein in de gaten gehouden, on dermeer met het oog op de stijgende energiekosten. ■werden voor een deel op 'De 'Eouwing te Randwijk en voor een deel op De Vlierd te Bruchem opgefokt (resp. 40 en 27). Aian de 'kalveren werd in een periode van 10 weken ca. 40 kg kunstmestme'.kpoeder verstrekt. Vanaf de derde week werd tevens eiwitrijke kalverkorrel oplopend tot 2 kg per dier per dag na drie maanden, hooi en vers drinkwater verstrekt. Voordat de kalveren ingeschaard werden (Droevendaal te Wageningen en De Vlieidi) werden ze onthoornd en preven tief behandeld tegen longworm. Gedurende de weideperiode, van begin juni tot eind oktober 1970, werd gemiddeld 2 kg eiwitarm krachtvoer bijgevoerd. Om de vier weken werden mestmonsters op wormeieren onderzocht. In augustus trad een lichte besmetting met maagdarmwormen op. Tijdiens de opfok- en eerste weideperiode gingen 8 kalveren verloren (10 De groei van de kalveren was bevredigend. In de winter 1970/1971 werden 45 dieren gehuisvest op de C. R. Waiboerhoeve te Millingen aan de Rijn en 27 op De Vlierd. Het rantsoen bestond op De Vlierd uit hooi en 1,5 kg krachtvoer en op de Waiboerhoeve uit luzernepellets en 1,5 kg krachtvoer. Eind april 1971, bij de overgang van stal naar weide, werdien de dieren aan de hand van de ge wichten in oktober 1970 en op 28 april 1971, ingedeeld in twee zo gelijkwaardig mogelijke groepen. Tijdens de weide periode, waarin alle dieren waren ingeschaard op nieuw in gezaaid grasland van de Waiboerhoeve te Lelystad, werd niet bijgevoerd. De groei was go^. In de periode van 20 juli tot 5 oktober werden 70 kruislingen geïnsemineerd, twee dieren werden niet zichtbaar tochtig. Een groep werd geïnsemineerd met sperma van de MRIJ-stier William van de KI-vereniging De Kempen te Oerle. Van deze stier was bekend dat 'hij een goede bevleesdheid vererfde en niet te veel geboortemoeilijkhedien gaf. De andere groep werd ge- insemineerd met sperma van de Limousinstier Riqiqui dat betrokken werd van de KI-vereniging Midden Brabant te Helvoirt. Verwacht werd dat de geboortemoeilijkheden met Limousin kleiner zouden zijn dan met kruising met een stier van het Charolaisras. Om een vergelijking te hebben tussen Ch x FH- en FH- vaanzen werden in 1971 16 ongeveer even oude FH-vaarzen van De Vlierd bij de proef betrokken. 'Deze werden in die periode van 7 juli tot 23 augustus, na bronsinduktie, ge ïnsemineerd met sperma van de Limousinstier die ook bij de Gh x FH werdi gebruikt. In de winter van 1971/1972 kregen de op een praktijkbedrijf opgestalde Ch x FH-vaarzen 8 kg graspellets en 1 kg maisglutenvoerpellets. Omdat het eiwit gehalte iets te laag was, werd in de loop van de winter enig eiwitrijk krachtvoer extra gegeven. 'Het voedierniveau was, rekening houdend met het gewicht (per 1 november gemid deld 465 kg) wat hoger dan de CVB-norm voor hoogdrachti- ge vaarzen van Nederlands ras aangeeft. De groei van de vaarzen was slechte zeer matig. De FH-vaarzen op De Vlierd kregen in de stalperiode onbeperkt hooi en 2,5 kg krachtvoer. In 1972 werden alle vaarzen ingeschaard te Lelystad. In de zomer kalf dien 64 Ch x FH-vaarzen en 13 FH-vaarzen af. Bij de proefopzet werd er van uitgegaan dat er alleen in het geboorteproces ingegrepen zou worden (door bv. keizersnede) als een normale verlossing, al dan niet met hulp, niet mogelijk zou zijn. Van de Ch x FH-vaarzen werd ongeveer 90 drachtig en van de FH-vaarzen, na bronstin- ductie, 75 In 1972 werden deze dieren geslacht op een leeftijd van 2730 maanden, na eenmaal afkalven en voor een deel na een zoogperiode. GEBOORTEVERLOOP In de zomer van 1972 kalfden 64 van de 72 Ch x FH-vaar zen en 12 van de 16 FH-vaarzen af op de proefboerderij te Lelystad. Het geboorteverloop is in onderstaande tabel weer gegeven. ZOGEN Aan een deel van de Ch x FH- en FH-vaarzen werd een tweede kalf toegevoegd (aangekochte Ch x FH-kalveren), de overige vaarzen werden zonder behandeling drooggezet, het geen geen moeilijkheden opleverde. De stierkalveren werden een week gezoogd en daarna overgebracht naar De Vlierd voor een rassenproef met vleesstieren. De zoogperiode was voor Fi-vaarzen gemiddeld 83 dagen en voor de FH-vaarzen 108 dagen. De periode tussen spenen van de kalveren en slachten was voor de Fi- en FH-vaarzen resp. 20 en 43 da gen. De zuigkalveren groeiden in een periode van 94 dagen gemiddeld 894 gram per dier per dag. SLACHTGEGEVENS uit de weide afgeleverd in diverse groepen. De gegevens die betrekking hebben op de groei, prijs en opbrengst zijn in onderstaande tabel vermeld. Kalveren (CH x FH) x Li (Ch x FH) x MRIJ FH x Li vaars stier totaal/ vaars stier totaal/ vaars stier totaal/ gem. gem. gem. Aantal 15') 19 34 9 23 32 8 4 12 Draagtijd (dgn) 289 294 292 282 283 283 284 289 286 Gewicht (kg) 37,0 44,5 41,3 36,0 39,7 38,7 33,2 34,0 33,5 Doodi geboren 13 21 18 0 12 9 0 0 0 Keizersnede (aantal) 2 7 9 0 2 2 0 0 0 Hulp dierenarts (aantal) 3 3 6 1 2 3 1 1 2 Dood binnen 3 dgn (aantal) 4 1 5 0 1 1 0 1 1 1 tweeling. Door slapte bij de geboorte en darminfectie was de uitval nogal groot. 1 (Zie verder pag. 14). LAND- EN TUINBOUWONDERWIJS IN HET VERLEDEN Onlangs verscheen: „De geschiedenis van een ge slacht", samengesteld door Ir. G. Veenstra, oud-inspec teur van het landbouwonderwijs. Dit boek geeft de histo rie der land- en tuinbouwonderwijzers, die gedurende meer dan een eeuw zo veel voor de ontwikkeling van de land- en tuinbouw hebben betekend. Het behandelt eerst enilg basisonderwijs verweven in het program der lagere dorpsscholen en geeft vervolgens uitvoerige in lichting over land- en tuinbouwonderwijs op cursussen. Treffend is hoe juist de landbouworganisaties de land bouwkundige opleiding der dorpsonderwijzers en hun latere arbeid stimuleerden, vooral in de 19e eeuw. Het verslag van een enquête onder oud-gedienden geeft veel over weinig bekende informatie van hun alzijdiig werk. Van tien figuren, die beroemd werden, is een levensbe- schrijvng opgenomen. Het boek ademt een warme hulde aan dit onderwijzersgeslacht. Tevens omvat het een stuk onderwijsgeschiedenis, dat nog niet eerder werd beschre ven. De uitgave is beschikbaar bij de Direkteur van het Landbouwonderwijs van het Ministerie van Landbouw en Visserij, le v. d. Boschstraat 4, 's-Gravenhage of te verkrijgen via de boekhandel. Tekst met afbeeldingen, literatuurbronnen en talrijke bijlagen, tezamen 225 blz. Geschreven in 1972. Uitgegeven in 1973. Prijs 12,50.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1974 | | pagina 13