Technische en bedrijfseconomische aspekten van het vruchtwisselingsonderzoek Toenemende belangstelling voor CCC 10 Proefstation voor de Akkerbouw Ing. 0. HOEKSTRA Ing. H. PREUTER Publikatie no. 13: Verkrijgbaar door storting of overmaking van 5/op giro 2249700 t.n.v. Proefstation voor de Akkerbouw te Lelystad, onder vermelding van de titel. IN bouwplannen met een beperkt aantal gewassen I kunnen zich diverse moeilijkheden voordoen bij voorbeeld met de struktuur van de grond, de organische stofvoorziening, de wijze van bemesting, de grondbewer king en de plantenziekten. Invloeden die hun uitwerking hebben op de groei en produktie van het gewas. Het vruchtwisselingsonderzoek vormt het .scharnier" tussen het opsporen en het oplossen van deze moeilijkheden. Zo wordt de structuur van de grond niet alleen beïnvloed door o.m. het aandeel van de hakvruchten in het bouw plan maar bijv. ook door de steeds-zwaarder wordende machines en werktuigen. In het kader van het vruchtwisselingsonderzoek op kleigrond is op „De Schreef" in Oostelijk Flevoland in 1963 een bouwplannenproef aangelegd ter bestudering van de invloed van verschillende systemen van vrucht opvolging op de bodemstructuur, bodemvruchtbaarheid, opbrengst en gezondheidstoestand van de gewassen. Destijds is in de opzet geen plaats ingeruimd voor de bedrijfseconomische zijde van de vruchtwisseling, ter wijl toch de financiële uitkomsten van het grootste be lang zijn. Vandaar dat ook aan de bedrijfseconomische aspecten aandacht is besteed o.m. wat betreft de rotaties, de finan ciële verschillen tussen eenzelfde gewas in verschillen de rotaties maar tevens aan de toekomstige richting waarnaar, om een optimaal resultaat të komen, gewerkt moet worden. Het grote aantal factoren dat bij het optreden van be paalde verschijnselen in de verschillende rotaties eon rol kan spelen maakt dat in deze proef verklarend deel onderzoek nodig is. Dit gebeurt in samenwerking met het: Centrum voor Plantenfysiologisch Onderzoek(CPO), Instituut voor Bodemvruchtbaarheid (IB), Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO), Landbouwhoge school, afd. landbouwplantenteelt (LH), Nationaal Insti tuut voor Brouwgerst, Mout en Bier - TNO (NIBEM), Plan- tenziektenkundige Dienst (PD), Rijksdienst voor de IJssel- meerpolders (RIJP) en de Stichting voor Bodemkartering (STIBOKA). advies wordt door de praktijk nog lang niet overal oplgevolgd. HET JAAR 1972 P1972 zijn de hoogste opbrengsten in veel gevallen behaald met lage N-bemestingen. Vooral op per celen met een rijke voorvrucht zoals bijvoorbeeld aard appelen was de behoefte aan een N-bemesting gering. Door de abnormale geringe regenval in de voorafgaande zachte winter was de hoeveelheid opneembare stikstof uit de bodem soms zeer igroot. De omstandigheden in de herfst en winter van 1972 zijn van dien aard geweest dat zowel de kieming als de beginontwikkeling van de tarwe vlot zijn verlopen met als gevolg een doorgaans te dichte gewasstand. Mede hierdoor zijn de voorwaar den in 1972 ideaal geweest voor het optreden van schim melziekten. Bij een relatief gezond gewas is er van een negatieve invloed van COC geen sprake geweest. Deze werd echter wel gevonden in zieke gewassen. Waar evenwel een door schimmels aangetast gewas zowel be handeld is met COC als met een fungicide tegen afrij- pingsziekten zijn aanzienlijke opbrengstverhogingen verkregen. In proeven lag de opbrengstverhoging bij toepassing van beide middelen meestal hoger dan op grond van het effekt van de toepassing van de beide middelen afzonderlijk werd verwacht. Dit is verklaar baar omdat een CCC-bespuiting alleen doorgaans resul teert in een groter aantal korrels en in een iets lager duizendkorrelgewicht. Dit laatste nu kan een negatieve uitwerking hebben op de opbrenlgst als het gewas van afrij pingsziekte heeft te lijden. De bespuitingen met De 65 proefstroken zijn elk 12 bij 285 pi en beslaan in totaal ruim 22 ha, zodat de bewerkingen op praktijk schaal kunnen worden uitgevoerd. De grond is zeer homogeen, 50 afslibbaar, 3 organische stof, kalk- toestand 10 CaCC>3,K-gehalte 50 en fosfaat P-AI20. Aan aardappelen en suikerbieten wordt jaarlijks 110 kg P2O5/ ha gegeven aan de overige gewassen 55 kg P2O5. Een kalibemesting wordt voorlopig niet nodig geacht. OPZET VAN DE PROEF Bij de opzet van het vruchtwisselingsonderzoek komen vooral twee aspecten naar voren: rotatiesnelheid en rang schikking tot een bouwplan. De proef bestaat uit 14 bouw plannen in enkelvoud volgens het volgende schema: BOUWPLANNENPROEF „DE SCHREEF" Aandeel hakvruchten Bouwplannen Geen hakvruchten 1/6 hakvruchten 2/6 hakvruchten 3/6 hakvruchten 4/6 hakvruchten 2/6 hakvruchten variërend aandeel kunstweiae w.tarwe-vlas-grasz.-koolz.- z.gerst*-gr. erwt. w-tarwe-vlas-grasz.-aard.- z.gerst*-gr.erwt. w.tarwe-vlas-grasz.-s.bieten- z.gerst*-gr.erwt. w.-tarwe-vlas*-s.bieten-z.gerst- gr.erwt.*-aard. aard.-z.gerst-luzerne aard.-z.gerst-graszaad s.bieten-z.gerst-kunstweide z.gerst*-aard.-w.tarwe*-s.bieten z.gerst*-aard.-grasz.-s.bieten aard.-s.bieten-z.gerst* aard.-graszaad-s.bieten kunstw.-aard.-s.bieten-gr.erwt.*- haver-z.gerst kunstw.-kunstw.-aard.-s.bieten. gr.erwt*-z.gerst kunstw.-kunstw.-kunstw.-aard.- s.bieten-z.gerst plan voor, graszaad tin 3 bouwplannen, aardappelen en suikerbieten elk in 2 en koolzaad in 1 bouwplan. In de vier zesjarige rotaties zonder grasland komen wintertar we, zomergerst, groene erwten en vlas in elk bouwplan voor, graszaad in 3 bouwplannen, aardappelen en suiker bieten elk in 2 en koolzaad in 1 bouwplan. In de drie zes jarige rotaties met grasland komt grasland 6 keer voor, zomergerst, aardappelen en suikerbieten elk 3 keer, groe ne erwten 2 keer en haver 1 keer. In de beide vierjarige rotaties komen zomergerst, aard appelen en suikerbieten in beide bouwplannen voor en wintertarwe en graszaad elk in 1 bouwplan. In de vijf driejarige bouwplannen zijn zomergerst en aardappelen in 4 rotaties opgenomen, suikerbieten in 3, graszaad in 2 en luzerne en grasland elk in 1 'bouwplan. betekent: groenbemesting (Ital. raaigras na w.tarwe, z.gerst en erwten; witte klaver na vlas). De opzet is zodanig dat van elk bouwplan ieder jaar ook elk gewas aanwezig is. De rotatieduur van de bouwplan nen is: zes jaar bij 7 bouwplannen vier jaar bij 2 bouwplannen! drie jaar bij 5 bouwplannen De zesjarige bouwplannen zijn te onderscheiden in 4 bouwplannen zonder en 3 bouwplannen met grasland. In de vier zesjarige rotaties zonder grasland komen winter tarwe, zomergerst, groene erwten en vlas in elk bouw- Zomergerst, aardappelen en suikerbieten zijn dus de meest geteelde gewassen in deze proef. Deze gewassen eni graszaad komen bij al'le drie rotatiesnelheden voor, ter wijl wintertarwe en grasland in twee rotatiesnelheden zijn opgenomen. Wat de direkte vruchtopvolging en de voorvruchten be treft wordt wintertarwe driemaal na groene erwten ver bouwd en tweemaal na aardappelen. Zomergerst volgt meestal (7 x) op suikerbieten en suikerbieten 3 x op graszaad en 4 x op aardappelen. Vlas heeft in de proef uit sluitend wintertarwe als voorvrucht. Het zou ons te ver voeren de vele gegevens die in deze publikatie verwerkt zijn geheel over te nemen. We moe ten dan ook volstaan met de belangrijkste conclusies, met enkele aanvullende gegevens. VOOR de toepassing in wintertarwe neemt CCC een belangrijke plaats in en is er sprake van een groeiende belangstelling. Aldus schrijft ons BASF Ne derland bv te Arnhem. In de praktijk wordt het middel op de eerste plaats toegepast om het vroegtijdig lege ren van het gewas te voorkomen. De resultaten hiervan zijn over het algemeen zeer positief zowel ten aanzien van het voorkomen van vroegtijdige legering als ten aanzien van de opbrengst. Ook in die jaren, waarin sterke legeringsvoetziekte is opgetreden zoals in de jaren 1965, 1967 en 1973, is geble ken dat door een bespuiting met CCC het door voetziek te aangetaste gewas doorgaans goed overeind is geble ven. Schade door legering is in veel gevallen geheel of vrijwel geheel voorkomen. Op een aantal proefvel den werd een gunstig effect van CCC op de opbrengst vastgesteld zonder dat er van enige legering op de on behandelde velde sprake is geweest. In het noorden van het land was men aanvankelijk minder positief over het gebruik van CCC; er werd gewaarschuwd voor de kans op een toename van septoria, vooral bij late toepassing en bij gebruik van hoge doseringen. Door de bestrij ding van afrijpingsziekten kan dit probleem grotendeels worden ondervangen. [IET onderzoek met CCC is na 1965 vooral gericht op 1 verhoging van de stikstofgift. Zowel op proefvel den als in de praktijk is toen de ervaring opgedaan dat door verhoging van de stikstofgift en toepassing van CCC soms aanzienlijk hogere opbrengsten worden behaald. Daarbij is het evenwel van groot belang dat het gewas Igezond is. Een gezond gewas kan namelijk veel stikstof rendabel maken, terwijl een ziek gewas vaak nog extra verziekt wordt indien de plant over veel stikstof kan beschikken. Hieruit blijkt dat een goede bemesting, het gebruik van CCC en het beschermen van het gewas tegen afrijpingsziekten een bij elkaar passend complex van maatregelen vormt, gericht op hoge en bedrijfsze- kere opbrengst. Het advies voor de toepassinlg van CCC in wintertar we is een vroege toepassing bij een gewasontwikkeling van 15 a 25 cm en een lage dosering van Vh a 2V2 1. Op gronden die voor de teelt van tarwe minder geschikt zijn, dient men de laagste dosering aan te houden. Dit

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1974 | | pagina 10