Nota
varkenshouderij
in Zeeland
Grotere éénheden
grotere éénheden
legkippen betekenén
opfok
In het kader van de toekomstige ontwikkeling van de
landbouw in-Zeeland is het wenselijk ook eens de aan
dacht te vestigen op de mogelijkheden, die de varkens
houderij in deze provincie biedt. Aldus het voorwoord
van een nota over de Varkenshouderij in Zeeland van
ir. E. H. Ketelaars van het Consulentschap voor de Var
kens- en Pluimveehouderij voor Noord-Brabant en Zee
land. De samenstellers van deze nota, de heren C. W.
M. Bax en ing. A. T. F. van Zoggel, geven daarin een
inzicht in de huidige situatie en wijzen ook op enkele
konsekwenties die daaruit voortvloeien als:
veel akkerbouwbedrijven niet een flinke omvang heb
ben. Ruim 60 van alle bedrijven (incl. tuinbouw) ex
ploiteert minder dan 15 ha;
ongeveer 40 van de Zeeuwse biggen moeten naar
andere provincies afgezet worden.
Ir. Ketelaars tekent hierbij aan dat hieruit volgt, dat een
aantal akkerbouwers zou kunnen denken aan het hou
den van mestvarkens. Deze tak leent zich heel goed
voor een combinatie. In de bestaande fokkerij zou mis
schien nog wat gesaneerd mogen worden. Zeker is, dat
een fokker-mester-relatie, zoals we die ook in Zeeland
zouden willen zien, gediend is met flinke vermeerderings-
bed rijven.
Bij dit alles kent Zeeland nog niet de milieuproblema
tiek, die we elders wel aantreffen.
Intussen heeft de energiecrisis zich aangediend: het
transport wordt duurder, we moeten zuinig zijn met brand
stoffen. Voor de nieuwe bedrijven betekent dit, dat de
bouwmethode alle aandacht verdient: ofwel goed isole
ren, ofwel terug naar de potstal? Zeker is, dat biggen-
transport ook om deze reden beperkt moet worden! En
wat de mest betreft: Vanwege de energiebeperking zal
kunstmest duurder worden. Wat meer organische mest
zal Zeeland goed kunnen gebruiken!
IN de inleiding van het rapport wordt erop gewezen dat
voor een aantal akkerbouwgewassen de prijsontwik
keling de laatste jaren minder gunstig is geworden, met als
gevolg dat door de steedis stijgende kosten de bedrijfswinst
soms onvoldoende is geworden.
Wil men dan als zelfstandig ondernemer op zijn bedrijf
werkzaam blijven, dan zal gezocht moeten worden naar mo
gelijkheden om het bedrijfsinkomen op te voeren. In de
praktijk tracht men dit op verschillende manieren op te los
sen. Naast intensivering van het traditionele bouwplan zien
we meer samenwerking bij de aanschaf en de exploitatie
van grotere werktuigen. Men tracht op dieze manier de stij
ging van de kosten zo klein mogelijk te houden. Andere on
dernemers beginnen met de tak rundvee- of varkenshouderij
of breiden deze uit. De nota gaat op de aspecten van de
varkenshouderij nader in die in Zeeland eigenlijk de laatste
jaren pas goed op gang is gekomen waren er in 1963 nog
3319 bedrijven met tezamen 22.450 varkens (gem. 6,8 varken
per bedrijf) in 1970 waren er 2041 bedrijven met 53.046 var
TN 1973 heeft er in de provincie Zeeland een belang
rijke uitbreiding in de legsektor plaats gehad. De
verwachting is, dat deze tendens zich ook in 1974 blijft
voortzetten. He woord „uitbreiding" is in Nederlandse
pluimveekringen mind«r geliefd. En wanneer deze uit
breiding samenvalt met een periode van redelijke eier-
prijzen ,is nogal eens de kreet te beluisteren van „achter
de markt aanlopen". Een aantal jaren geleden kwam deze
situatie regelmatig voor en was deze uitspraak gerecht
vaardigd. Maar het achter de markt aanlopen in 1974, is
voor de Nederlandse pluimveehouders niet meer geloof
waardig!
Voordat je tot het besluit bent gekomen te gaan uit
breiden is er wel het een en ander aan vooraf gegaan.
Er wordt bij meerdere hokkenbouwers naar de totale
bouwkosten geïnformeerd en dan blijkt dat deze kosten
tussen ƒ100,tot ƒ180,per m2 uitkomen. De hoog
ste prijs wordt betaald wanneer de aannemer de bouw
volledig verzorgt. Het laten bouwen van een hok bete
kens (of 26 varkens) per bedrijf. In 1973 waren er nog maar
1402 bedrijven waarop tezamen 63.205 varkens gemest wer
den of wel 45,1 varkens per bedrijf. Een toename van 1966
tot 1973 van 434 Daarbij blijkt dat 50 van de zeugen
gehouden wordt op bedrijven met 30 en meer zeugen per
bedrijf en op 3 4 van de mestvarkensbedrijven bijna
50*% van de mestvarkens gehouden wordt.
Niet is ieder deel van Zeeland is deze ontwikkeling even
snel gegaan en bepaalde gebieden springen er duidelijk uit;
O. Z.-Vlaanderen, W. Z.-Vlaanderen, Walcheren en Zuid-
Beveland hebben verhoudingsgewijs het grootst aantal var
kens en varkensbedrijven.
DOOR BIGGENOVER SCHOT IN ZEELAND
RUIMTE VOOR 50 MESTVARKENSBEDRIJVEN
yOLGENS de C.B.S.-cijfers van mei 1973 zijn in de pro
vincie 8439 fokzeugen aanwezig. Als deze zeugen ge
middeld 15 biggen per jaar grootbrengen, dan betekent dit
een totale biggenproduktie van 126.585 stuks. Deze biggen
worden binnen de provincie afgemest of naar elders afgezet.
Het aantal aanwezige mestvarkens in die provincie is in
1973 29.646 stuks. Bij 2,5 maal afmesten betekent dit een
productie aan mestvarkens per jaar van 74.115 stuks. De
totale biggenproductie is 126.585 stuks, zodat 52.470 biggen
naar andere provincies afgezet moeten worden.
Deze overschot aan biggen veroorzaakt een lage prijs
voor de fokkers. Bij gelijke gewichten van de biggen t.o.v.
andere delen van het land zullen deze biggen plm. 5,per
stuk minder opbrengen. Een lagere opbrengst voor de fok
kers van plm. 262.000,per jaar! Dit bedrag komt nu voor
Zeeland kent nog niet die milieuproblematiek die elders wel
reeds bestaat. Toch moet met de situering van een varkens-
fdk- of mestbedrijf daarmee rekening gehouden worden.
een belangrijk deel bij de tussenhandel terecht, zoals big-
genhandelaren, vrachtrijders enz. De afzet geschiedit naar
andere provincies in ons land o.a. Noord-Brabant, Limburg,
Gelderland, Zuid-Holland. De grote afstanden waarover deze
biggen vervoerd moeten worden en het samen voegen van
biggen van diverse fokkers komt de gezondheid van de
dieren niet ten goede. Dit zal zijn gevolgen hebben bij de
mesterijresultaten, waar de uitval groter en groei per dag
lager zal zijn. Het is daarom belangrijk dit overschot aan
biggen binnen de provincie af te mesten.
Het overschot van plm. 52.000 biggen biedt ruimte voor
plm. 21.000 mestvarkens gemiddeld aanwezig. Bij 440 var
kens per bedrijf gemiddeld aanwezig is dit voor 50 bedrij
ven de mogelijkheid tot Uitbreiding of opzetten van deze tak
en zal daardoor bijdragen tot een belangrijke bron van in
komensverbetering. Zowel bestaande als nieuwe bedrijven
komen hiervoor in aanmerking.
kent thans een ongekende luxe, die niet meer verant
woord is. Dit betekent voor de praktijk dat het hok in
eigen beheer gebouwd moet worden. Maar ook dan blijft
de prijs pittig. Ook bij de inventariskosten bestaan grote
prijsverschillen. Tevens spreekt het vanzelf dat ook de
voerkosten de kostprijs sterk kunnen beïnvloeden. Mocht
het verschil tussen kostprijs en opbrengstprijs te gering
zijn, dan probeert men tot betere afspraken te komen
of er wordt niet gebouwd. Wij mogen niet veronderstel
len dat met een totale investering van 25,per kip
lichtzinnig wordt omgesprongen.
WAAROM UITBREIDING
TN de jaren 19651970 zijn in onze provincie de
meeste pluimveebedrijven gebouwd. Er werd toen
verondersteld dat, afhankelijk van de wijze van afzet, bij
een aantal van 500010000 legkippen een goe'de boter-
De vermogensbehoefte bij de varkensmesterij is bij een ver
gelijkbare bedrijfsomvang aanmerkelijk hoger dan bij de
varkensfokkerij.
Een probleem ondanks het biggenoverschot is, dat het
aantal grotere fokbedrijven nog erg beperkt is, zodat het
aangaan van fokker/mester relaties is sommige gebieden
toch moeilijkheden oplevert. De structuur van de fokbedrij
ven zal zich dan ook zodanig moeten wijzigen, dat er steeds
meer grotere fokbedrijven ontstaan. Als de zeugenhouders
plm. 40 zeugen per bedrijf gingen houden, zullen 'hiervoor
ongeveer 210 fokbedrijven nodig zijn. Momenteel zijn het
nog plm. 700 fokbedrijven!
De verkoop van de slachtvarkens in de provincie Zeeland
geschiedt voor 90 op basis van het geslacht gewicht. Ter
wijl 10 verkocht wordt op basis van levend gewicht, deze
dieren zijn meestal bestemd voor levende export. De afzet
geschiedt voor 55 via partikulieren en voor 45 via
coöperatieve kanalen.
VERMOGENSBEHOEFTE
A. Fokkerij
De vermogensbehoefte bij een eenheid van gemiddeld 40
fokzeugen op het bedrijf aanwezig is:
1. gebouw (nieuwbouw) 45 zeugenplaatsen
1710,— 77.000,—
2. levende have (incl. bedrijfskap.) 40 zeugen
750,— 30.000,—
Totaal 107.000,—
B. Mesterij
Bij de mesterij is de vermogensbehoefte als volgt (gem.
440 mestvarkens op het bedrijf aanwezig):
1. gebouw (nieuwbouw) 480 mestvarkens-
plaatsen k 275,— 132.000,—
2. levende have (incl. bedrijfskap.) 440 var
kens 190,— 83.000,—
Totaal 215.000,—
Bij het toepassen van het all-in-all-out systeem in de mes
terij is de vermogensbehoefte nog groter. Het bedrag aan
levende have is dan ca. 260,per gemiddeld aanwezig
mestvarken. Het bekende feit dat de varkenshouderij kapi
taalintensief is en de vermogensbehoefte bij de mesterij bij
een te vergelijken bedrijfsomvang aanmerkelijk hoger ligt
dan bij de fokkerij wordt met deze cijfers nog eens beves
tigd. De nota gaat vervolgens in op de verschillende moge
lijkheden van credietverstrekking als eigen vermogen, fami-
De nieuwe batterij van boven gezien.
ham te verdienen was. Inmiddels zijn de kosten van
levensonderhoud sterk gestegen, terwijl gemiddeld ge
nomen het arbeidsinkomen vrij constant is gebleven. Dit
betekent 'dat als deze groep van bedrijven een zelfde
levensstandaard willen handhaven, een uitbreiding moet
worden overwogen.
Er zijn echter ook nog andere factoren, die tot deze
uitbreiding hebben geleid. De ervaringen, die deze groep
van bedrijven de afgelopen jaren heeft opgedaan, zijn
zodanig dat men tot uitbreiding durft over te gaan. Op
deze veelal gemengde bedrijven is de mestproduktie van
niet te onderschatten waarde. Vooral bij een stijgende
kunstmestprijs, wordt de natuurmest hoger gewaardeerd.
F. EDZERS
Cons. Varkens- en Pluimveehouderij
voor Noord-Brabant en Zeeland