op iiet varkensproefbedrijf „Zuid- en West-Nederland"
te Sterksel is een proef uitgevoerd waarin het spenen
van biggen op 3V2 week (tussen 3 én 4 weken) vergeleken
werd met het spenen op 5V2 week (tussen 5 en 6 weken).
Opfok- en mestresultaten
van biggen
fl op 3'/2 week gespeend en naar
grondhok of batterij verplaatst
met
m op 5*/2 week gespeend en niet
verplaatst
13
Consulentschap Varkens- en
Pluimveehouderij
Gouda
Ir. H J. J. OUDENAMPSEN
De op 3/2 week gespeende biggen werden na het spenen
overgeplaatst, deels naar batterijen en deels naar grondhok-
ken met volledig roostervloer. Per batterij of grondhok wer
den 8 biggen gehuisvest.
L>e resultaten vanar ó/2 weeK tot einae oproK zijn in on
derstaande tabel weergegeven.
Opfokresultaten tussen 3*4 week en einde opfok (ca. 22 kg)
Opfoksysteem
aantal
groei per
lengte opfok
voeder
biggen
dier per
periode
conversie
dag in g
tussen 5,8
(kg voer/
en 21,8 kg
kg groei)
(dagen)
5Y2 week
661
392
41
1,46
3/2 week batterij
667
365
44
1,70
3V2 wk grondhok
376
342
47
1,73
Het verschil in groei tussen de batterij- en grondhokgroe-
pen is de eerste week na het spenen ontstaan. In d'ie periode
werden de grondhokgroepen in verband met wat diarree
beperkter gevoerd dan de batterijgroepen. Het uiteindelijke
verschil in lengte opfokperiode van 3 dagen is hier een direct
gevolg van.
|N de, op de opfokproef volgende, mesterijproef zijn 208
op 3l/2 week gespeende biggen vergeleken met 173
op 5/2 week gespeende biggen.
Bij de vroeger gespeende biggen is in deze proef geen
Kensproeroedrijf te Sterksel. Er zijn nog onvoldoende ge
gevens uit deze proef beschikbaar om een gefundeerd oor
deel over mogelijke invloeden uit te spreken. Voorlopige
gegevens wekken niet de indruk, dat de speenleeftijd veel
invloed heeft op de vruchtbaarheid van de zeugen.
Op grond van het voorgaande is berekend, dat de kost
prijs van op 3'/2 week gespeende en naar bat+erij cf rcadl-
hok verplaatste biggen ca. ƒ4,(per big) lager ligt dan
die van op 51/2 week gespeende en in kraamopfokhokken op
gefokte biggen.
Er werd geen noemenswaardig verschil in kostprijs be
rekend tussen batterij- en grondhokopfok. Uiteraard hebben
deze berekeningen alleen geldigheid onder de omstandig
heden zoals die op het proefbedrijf worden aangetroffen.
In de berekeningen zijn de verwarmingskosten buiten be
schouwing gelaten, daar deze niet exact te benaderen zijn
Volgens het I.L.B. te Wageningen zullen deze voor de
batterij- en grondhokopfok slechts enige centen of hooguit
enige dubbeltjes per big hoger zijn dan voor de kraamhok-
opfok.
Tot slot nog een opmerking over het spenen van biggen
tussen 3 en 4 weken. In deze proef is de indruk verkregen,
dat het beter is te streven naar een speenleeftijd van 4 dan
een van 3 weken.
Hierbij zijn niet alleen de technische resultaten van de
opfok, doch ook de lagere eisen die iets oudere biggen aan
de verzorging stellen, in de beoordeling betrokken.
De op week gespeende biggen bleven tot overplaat
sing naar de meststal gehuisvest in de kraamopfokhokken.
De opfokproef liep tot de biggen 9 a 10 weken oud waren
en een gewicht van 20 tot 22 kg hadden bereikt.
Een deel van de biggen is na de opfokproef gevolgd in
een mesterijproef om een mogelijke invloed van speenleeftijd
op mesterijresultaten vast te kunnen stellen.
De opfok van op 3x/2 week gespeende biggen op batterijen
of in grondhokken bleek weinig problemen op te leveren.
Alleen de grondhokgroepen hadden de eerste week na
spenen wat diarree.
Gemiddeld bleven de technische resultaten tijdens de op
fok van de vroeger gespeende en verplaatste biggen wat
achter bij die van de op 5*4 week gespeende biggen.
onderscheid gemaakt tussen batterij- en grondopfokhok. Er
bleken geen verschillen te bestaan in mesterijresultaten
tussen deze twee groepen.
Tijdens de opfokproef zijn tevens gegevens verzameldr.onv
trent voeropname en gewichtsverandering van de zeugen,
benodigde arbeid en stroverbruik in de verschillende syste
men.
Op basis van de verkregen gegevens uit deze proef en
enige normen, zijn berekeningen opgezet betreffende kost-
prijsverschillen tussen de beproefde opfoksystemen. Bij deze
berekeningen is geen rekening gehouden met mogelijke in
vloeden van verschillen in speenleeftijd op vruchtbaarheid
en levensduur van de zeugen.
Een proef hieromtrent loopt op dit moment op het var-
Het proefverslaq van dit onderzoek
kan besteld worden door 2,50 over
te maken op rekeningnummer
1493.019.44 van het Varken .«proefbe
drijf bij de Rabobank te Sterksel,
onder vermelding van „Proefverslag
No. 3". Gironummer van de bank
1073158.
Het is ook mogelijk een jaarabon
nement te nemen door overschrijving
van 10,Men ontvangt dan de
reeds verschenen en nog te ver
schijnen proef verslagen in 1974 en
het jaarverslag 1973.
1970/1971
gesloten bedr.
57
25,5 15,0
8,05
1,76
14,17
prov. gemidd.
625
47,7 15,0
8,37
1,78
14,90
1971/1972
gesloten bedr.
prov. gemidid.
18
-H
685
61,9 15,0
53,6 14,0
8,34
8,45
1,76
1,79
14,66
15,13
Het opmerkelijke verschil in het aantal grootgebrachte biggen per zeug per jaar kan
niet verklaard wordeni door het sterfte percentage. Hierin is n.l. weinig verschil. Hoe
wel het aantal worpen per zeug per jaar vooral het laatste jaar enig verschil te zien
geeft, moet toch vooral de oorzaak gezocht worden in het aantal levend geboren big
gen per worp. Een mogelijke oorzaak hiervoor kan zijn het niet op het juiste tijdstip
dekken/insemineren van de zeug. Ook een minder goede huisvesting van de guste/
pas gedekte zeugen kan hierop van invloed zijn.
Dat de zeug niet op het juiste tijdstip gedekt wordt, kan 'het gevolg zijn van de
manier waarop de guste zeugen zijn gehuisvest. De dieren zijn vaak in een door het
afstoten van rundvee vrijgekomen stal ondergebracht. Deze ruimten zijn donker, waar
door de bronst moeilijk kan worden vastgesteld. Doordat men de vrijkomende rund-
veestal wil gebruiken, moeten minder goede huisvestingssystemen en afwijkende hok-
afmetingen worden gebracht. Dit resulteert in een groepshuisvesting met een hoge
bezetting voor gedekte en drachtige zeugen. De onrust, die daardoor onder de dieren
ontstaat, kan een minder goede vruchtzetting tot gevolg hebben.
De oorzaken van het slechtere resultaat zijn niet inherent aan het gesloten bedrijfs
systeem. Bij een goede bedrijfsopzet en inrichting van de gebouwen moet het tech
nische resultaat minstens op het gemiddeld provinciaal niveau gebracht kunnen wor
den!
Gesloten bedrijven: lagere voederconversie, betere groei!
Technisch resultaat
aantal
voeder
groei/
voerkos
uitval
varkensmesterij
bedrij
conver
dier/
ten/kg
IA*
ven
sie
dag
groei
1969/1970
gesloten bedr.
30
3,33
588
1,28
3,01
63
prov. gemidd.
530
3,38
575
1,28
3,10
63
1970/1971
gesloten bedr.
32
3,28
611
1,28
2,10
66
prov. gemidd.
576
3,36
575
1,31
2,70
66
1971/1972
gesloten bedr.
38
3,29
624
1,26
1,70
63
prov. gemidd.
651
3,34
595
1,26
2,20
63
Voor het boekjaar 1971-1972 is het classificatiesysteem gewijzigd. Hier is het
percentage EAA en IA samen vermeld.
In tegenstelling tot de fokkerij-resultaten zijn de technische cijfers van de mesterij
beter dan de provinciale gemiddelden.
Dit komt tot uiting in:
een gunstiger voederconversie van 0,05 gram
een betere groei/dier/dag van ongeveer 25 gram
minder sterfte van 0,5
Alleen al de lagere voederconversie heeft tot gevolg, dat bij een voerprijs van 45
cent per kg, het financieel resultaat per afgeleverd! varken met f 1,87 verbeterd wordt.
KAPITAALBEHOEFTE
De kapitaalbehoefte is in de veredelingssektor groot. Gerekend naar het huidige
kostenpeil zullen voor een gespecialiseerd varkensbedrijf met 1 ha grond (exclusief
woonhuis) de volgende investeringen gedaan moeten worden:
100 zeugen
1 ha grond
1100 mest varkens
1 ha grond
70 zeugen, 400 mestvarkens
1 ha grond
Totale investering 275.000,
547.500,—
390.900,—
De hoogte van de investering per volwaardige arbeidskracht in het gesloten bedrijf
ligt tussen die van het gespecialiseerde fokbedrijf en mestbedrijf in. Opgemerkt dient
te worden, dat zoals blijkt uit de investering uitgegaan is van 1 ha grond. Omdat de
mestafzet een probleem kan zijn is het goed ook dit facet in de overweging te betrek
ken.
Mestproduktie en benodigde oppervlakte grond
100 zeugen
1100 mestvarkens
70 zeugen -f
400 mestvarkens
produktie aan vaste vloeibare
mest in m:{ per jaar
280
1650
796
Benodigde oppervlakte bij een
33.00 ha
15.00 ha
gift van 50 ton per ha
5.50 ha
In de gehele varkensproduktie geeft het gesloten bedrijf uiteraard geen oplossing
voor het mestprobleem. Een bedrijf met al een grote omvang mestvarkens zal bij uit
breidingsplannen terecht eerder kiezen voor een uitbreiding met zeugen. Het mest
probleem zal voor hen dan minder groot worden.
CONCLUSIES!
Een van de grootste voordelen van het gesloten bedrijf is de verkleining van het
ziekterisico. Doordat de dieren op het eigen bedrijf afgemest worden, ondervinden
ze geen stress door de overgang. Daardoor worden betere resultaten bereikt in de
meststal. Minder sterfte, betere groei en voederconversie is het resultaat.
Dat de technische resultaten in de fokkerij slechter zijn, moet toegeschreven wor
den aan: een doorgaans minder goede opzet en gebouwensituering. Bij een goede
bedrijfsopzet en gebouwersiturrin" moeten dezelfd~ resultaten hr^'b^ar zijn dan
op andere bedrijven. Zeker de grote bedrijven met méér V.A.K. kunnen bij een
zekere specialistische taakverdeling dezelfde, of betere resultaten behalen.
De arbeidsbehoefte op een gesloten bedrijf is, per etmaal, goed verdeeld, terwijl
de arbeidsafwisseling zeer welkom is bij veel varkensmesters.
Als bedrijfseconomisch voordeel zou genoemd kunnen weden, het geringere
marktrisico. Dit als gevolg van een gelijkmatige produktie en geen vervoerskosten
van biggen.
Het systeem vraagt een goede bedrijfsplanning. Onderbezetting moet voorkomen
worden. Het financieel resultaat wordt daardoor nadelig beïnvloed, i Iet is moeilijk
bij een eventuele ziekte in één der aMelH<"-- tft ce 1
methode te komen. Verder geeft een eenmaal op elkaar afgestemde fokkerij/
mesterij bij een latere uitbreiding, bouwtechnische moeilijkheden.