A^SPa PLANNEN MAKEN Duidelijke verschillen 9 Wanneer dan ook alle gemeentelijke uitbreidingsplan nen bij elkaar opgesteld zouden worden, zou er volgens schatting omstreeks 1990 voor meer dan 30 miljoen Ne derlanders woonruimte zijn! En dat terwijl de laatste bevolkingsprognoses aangeven dat er tegen die tijd nauwelijks 15 miljoen Nederlanders zullen zijn! In feite zullen dus een groot deel van dezo uitbreidingsplannen nooit tot uitvoering gebracht kunnen worden.» D;i betekent evenwel ook dat op heel wat, in meerder- (Vervolg van le pag.) neid agrarische, gronden straks een zinloze bestemming zal rusten. Ongetwijfeld kan een betere coördinatie hier nog heel wat besparing opleveren. Coördinatie lijkt overigens toch een van de zwakkere schakels in de hele planologische ontwikkeling. En dat terwijl de planologie toch in de eerste plaats erop gericht dient te zijn zo veel mogelijk allerlei ingrepen door wegenbouw, leidingstra- ten, hoogspanningsleidingen, industrieterreinen, etc. op elkaar af te stemmen zodat het overige grondgebruik er zo min mogelijk hinder van ondervindt. Naar onze mening zou het dan ook wenselijk zijn dat men wat meer zich ging richten op het coördineren van de meest urgente planologische hoofdzaken inplaats van te verzanden in het leggen van een bestemming op iedere vierkante meter grond in ons land, zonder dat daarmee altijd eten duidelijk belang gediend is! Planologie dient de mogelijkheden en ontplooiingskan sen voor de individuele burger te verruimen, niet te verkleinen! LUTEIJN. Drs. J. DIJKGRAAF, L.C.C. - Goes. 17 R zijn mensen, die zich afvragen of er eigenlijk nog ■k wel verschillen bestaan tussen de coöperatie en andere ondernemingsvormen. Zij vinden, dat de coöpera ties zich steeds meer gaan gedrag'en als waren zij van een niet- coöperatieve struktuur. Bij een vluchtige beschouwing lijken de verschillen in derdaad te vervlakken. Coöperaties zijn doorgaans flink uit de kluiten gewassen ondernemingen geworden, die met behulp van en modern management/met geavanceer de technieken en professionele marketing in onze maat schappij cpereren. Van buiten gezien onderscheiden ze zich niet van andere moderne ondernemingen. En wij zouden daar aan toe willen voegen: gelukkig maar! Een niet eigentyds geleide coöperatie zou het zeker niet lang meer uithouden. Dat wat dit betreft de verschillen ver vlakt zijn, vinden wij daarom eerder een plus- dan een minpunt. WINST TOCH zijn we hiermee natuurlijk niet klaar. Zij, die geen verschillen meer zien, spitsen dit vooral toe op twee punten. Het eerste is, dat de coöperaties steeds openlijker spreken over de noodzaak om winst te maken. En winst maken zou nu eenmaal iets zijn wat niet bij een coöperatie hoort; want het betekent dat de leden daar door tekort gedaan worden. Dit laatste in een open vraag, want de leden hebben er belang bij, dat de voortzetting van de coöperatie verzekerd wordt. Een middel daartoe is overschotten reserveren met andere woorden verster king van het eigen vermogen van de coöperatie. Vroeger misschien niet zo noodzakelijk, maar in onze tijd van grote investeringsbehoeften een harde noodzaak. Temeer omdat reserveren uit de winst veelal de enige bron van eigen vermogensvorming is, zolang bijvoorbeeld de coöperatie op aandelen in handen van leden en anderen) geen veld wint. Bovendien er komt steeds meer aandrang om de aansprakelijkheid van de leden te beperken. Mocht dit doorzetten dan wordt de behoefte aan eigen vermo gen van de coöperatie alleen nog maar groter. Zie je nu wel zullen onze opponenten zeggen dat de winst een drijvende kracht wordt voor de coöperatie. Neen, zeggen wij, want de vraag is wat er met het eigen ver mogen van de coöperatie gebeurt. Welnu er is een dui delijke tendens om de leden van de coöperatie recht te geven op en portie van dit eigen vermogen, bijvoorbeeld naar de mate van het zakelijk verkeer. Het eigen vermo gen wordt daardoor benoembaar voor de leden, waardoor ze een claim krijgen op gereserveerde overschotten. Bij een groeiend eigen vermogen is dit coöperatief gezien een goede zaak. LEDEN-INVLOED D OVENDIEN beslist de ledenvergadering over de winstverdeling. Als er winst is komt het bestuur in de verdeling. De leden kunnen dan niet alleen laten blijken de ledenvergadering met een voorstel ten aanzien van of ze de winst te hoog of te laag of redelijk vinden, maar ook hoe ze over de bestemming van de winst denken. Ze hebben dus duidelijk een vinger in de pap. Deze op merking brengt ons als vanzelf bij het tweede punt. Zij die geen verschillen meer zien, wijzen er op, dat de le den in de grote coöperaties in feite niets meer te zeggen hebben. Dat nu bestrijden wij, omdat de ledenvergade ring als democratisch instrument altijd de mogelijkheid heeft om in te grijpen en om bestuurvoorstellen weg te stemmlen, bij te sturen of om te buigen. Natuurlijk weten we wel, dat de betrokkenheid van het lid een punt is, dat de voortdurende aandacht behoeft om hem van z'n rech ten als coöperatielid gebruik te laten maken. Er behoeft echter niet over hem, zonder hem te worden beslist en dat blijven wij een duidelijk verschilpunt vinden verge leken met andere ondernemingsvormen. BELANGEN T^AAR komt bij, dat bestuur en direktie van coöpera ties veel meer een beleid voeren, dat is afgeleid van de belangen van de leden dan in andere gevallen. Ook ten aanzien hiervan zijn er duidelijk verschillen. Ze ker in vergelijking met de internationale ondernemingen, die veel meer een internationaal dan atioaal beleid voeren om over de regio nog maar niet te praten. De coöperatie is en moet veel meer regionaal ingesteld zijn, want daar zitten hun leden. Willen boeren en tuinders invloed van betekenis blijven uitoefenen dan zullen ze hun coöpe raties sterk moeten maken en houden. Alleen dan kun nen ze binnen het nationale en internationale krachten veld een rol van enige betekenis blijven spelen. Van bin nenuit gezien blijft de coöperatie een economisch instru ment in handen van onze boeren en tuinders en daarmee blijven er ook duidelijke verschillen bestaan met niet-coö- peratieve ondernemingen. t1 R zijn een aantal mensen die voor hun werk thuis de beschikking moeten hebben over een werk- of studeer kamer. Leraren zijn van deze categorie een bekend voor beeld. Maar er zijn ook anderen. De kosten die aan een Studeer- of werkkamer verbonden zijn, zijn voor de in komstenbelasting aftrekbaar als deze binnen de grenzen der redelijkheid worden gemaakt ter wille van een be hoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. Als die kamer deel uitmaakt van een door de werkne mer gehuurd woonhuis zal behalve de kosten van ver lichting, verwarming e.d. ook een deel van de huurprijs als aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen bij de berekening van de netto-opbrengst van de dienstbe trekking. De mogelijkheid bestaat dat de totale aftrekbare kosten door de aftrekbaarheid van de studeerkamerkosten niet beïnvloed worden. Dat zal het geval zijn als het totaal van alle aantoonbare kosten blijft beneden de 4 van de in komsten uit de dienstbetrekking die, zij het met een ma ximum van f 800,toch al aftrekbaar zijn krachtens de forfaitaire regeling die op dit punt geldt. Het is ook mo gelijk dat ze voor een deel in dat forfait onderduiken, om dat men door die kosten van studeer- of werkkamer met een deel daarvan boven de genormeerde bedragen van 4 of f 800,uitkomt. A LS men een eigen huis bewoont, mag men een gedeel- te van de huurwaarde als aftrekbare kosten van de dienstbetrekking in aanmerking nemen. Hier zijn twee systemen denkbaar. Het eerste is dat men als inkomsten uit vermogen de volle huurwaarde van de woning op geeft en daartegenover aht aftrekbare kosten op het sala ris het gedeelte van die huurwaarde dan aan de studeerl werkkamer toegerekend kan worden, in mindering brengt. Bij deze handelwijze is het mogelijk dat de ge noemde kosten weer geheel of gedeeltelijk worden opge vangen in de 4 regeling. In feite komen ze dan maar voor een deel in mindering op het inkomen. Het tweede systeem is dat men als inkomsten uit vermogen niet de volle huurwaarde aangeeft, maar het nedeelte dat aan de studeerkamer wordt toegerekend er direct aftrekt en dat dus niet als kosten van de betrekking beschouwt. Jammer voor de studeerkamer-bezitters, dat in de rechtspraak dit tweede systeem verworpen is. Als het wel mocht zou men niet met het bezwaar van het onderduiken in het forfait zitten. Nu wel en dat is niet voordelig. OT en met 1971 gold voor de bepaling van de huur waarde van de woning de regel dat deze gesteld moest worden op de economische huurwaarde. Men kent wel licht nog het systeem. Uitgegaan werd van de huurwaar de voor de personele belasting. Die werd niet aangepast aan de huurstijging en daarom trof de Minister van Fi nanciën elk jaar een regeling om daaruit door toepassing van een vermenigvuldigingscijfer de economische huur waarde te berekenen. De kosten, lasten en afschrijvingen van de woning worden daarop dan in mindering gebracht en wij hielden de netto-opbrengst van het huis over. Een niet zo moeilijke regeling maar wat de kosten betreft wat minder gemakkelijk te controleren door de aanslagrege- lende ambtenaren. Vanaf 1971 hebben wij dan ook de re geling dat als opbrengst van een woning een forfaitair vastgesteld bedrag moet worden aangegeven. Daartegenover zijn alleen financieringskosten van de woning (rente en erfpachtscanons e.d.) aftrekbaar: grond en andere lasten, onderhoudskosten, enz. zijn dus niet meer aftrekbaar. Het forfaitaire bedrag is bedoeld als een saldo van de bruto huurwaarde en de niet aftrekbare kos ten. JVIU kwam de vraag hoe het staat met het bedrag van de aftrekbare kosten voor een studeerkamer. Is dit een gedeelte van de bruto-huurwaarde, berekend op de oude manier, of en gedeelte van het forfaitaire bedrag, dat uiteraard veel lager ligt. De opvatting dat het geen deel van de bruto-waarde mocht nemen, vond wel verde digers. Door de schrijvers van de Belasting almanak van Else vier (een goed boek) werd b.v. het standpunt ingenomen, dat men mocht uitgaan van het bruto-bedrag. Het was te verwachten dat hier rechtspraak over zou komen. Nu, de eerste uitspraak is gepubliceerd. En ze is' niet voordelig voor de belastingplichtige. Het Hof 's-Gravenhage heeft beslist dat men niet meer mag aftrekken als een evenredig deel van de forfaitaire huurwaarde. Of die beslissing juist is moeten wij nog afwachten. Het Gerechtshof Leeuwar den heeft een zelfde beslissing genomen. Maar terwijl te gen de uitspraak van Den Haag geen beroep in cassatie is ingesteld, is dit wel gebeurd tegen de Leeuwarder uit spraak. Wij moeten dus afwachten wie door de Hog Raad in het gelijk gesteld zal worden. Als het straks blijkt, zul len wij het doorgeven! PA AU WE (Vervolg van pagina 2.) VERENIGING VOOR BEDRIJFSVOORLICHTING „WAL CHEREN". Algemene vergadering op vrijdag 11 januari 1974 in café-rest. „De Brasserie" te Middelburg. Aan vang 19.30 uur. Inleider: de heer D. Wiskerke. Onder werp: Resultaten proeven op de „Rusthoeve". VER. VOOR BEDRIJFSVOORLICHTING OOST ZUID-BEVELAND Maandag 14 januari om 13.45 uur in hotel „De Koren beurs" te Kruiningen. Spreker: J. Kodde over N-bemesting op wintertarwe na onderzoek van de grond op N-voorraad en P. Verhage over Gewasbescherming en onkruidbestrij- dang in granen. VERENIGING BEDRIJFSVOORLICHTING NOORD-BEVELAND Vrijdag 11 januari om 14.00 uur in de Korenbeurs te Kortgene. Spreker: de heren J. Kodde over „Bemestings- aktualiteiten" en J. F. Houwing geeft toelichting op zijn artikel in het jaarverslag. AARDAPPELSTUDIEDAG De Federatie van verenigingen voor Bedrijfsvoorlichting in Midden- en Noord-Beveland organiseert op 18 januari 1974 een studiedag met als onderwerp: „De aardappel en zijn kwaliteit". EUROPADAGEN VAN DE LANDBOUWCOÖPERATIE Op 7 en 8 fefbruari 1974 organiseert de Europese orga nisatie van landbouwkoöperaties Cogeca te Brussel in het Palais des Congrès de z.g. „Europadagen van de landbouwkoöperatie". Doel van deze tweedaagse bijeen komst is taak en betekenis van de koöperaties onder de aandacht Van EEG-instanties te brengen en vertegen woordigers van 'het koöperatieve bedrijfsleven in de ne gen lidstaten gelegenheid te geven elkaar te ontmoeten. Het centrale thema op deze dagen is „De landbouw- koöperatie en Cogeca in de gemeenschappelijke markt. Verantwoordelijkheid en eisen voor de toekomst". Na de opening, op donderdag 7 februari 's middags om 14.00 uur door de voorzitter van Cogeca, de heer Lequertier, volgen diezelfde middag inleidingen van de voorzitters van NCR, Bundesverband der Raiffeisenwarengenossen- schaften en Irish agricultural organisation society, de heren Mertens,, Falkenstein en Buttimer. De volgende dag om 9.30 uur worden de Europadagen voortgezet met toespraken van voorzitter Lequertier van Cogeca, voorzitter ir Knottnerus van Copa en van land- bouwkommissaris Lardinois. Al deze toespraken 'hebben betrekking op het eerdergenoemde centrale thema. De Europadagen worden daarna om 13.00 uur gesloten. Cogeca zal ter gelegenheid van de Europadagen een WINTERVERGADERING ]PEULVRUCHTEN STUDIE COMBINATIE De winterledenvergadering van de P.S.C. zal worden ge houden op 1 maart 1974 in het „Postiljon Motel" te Bunnik (v.h. MotoResto). Dr. Ir. J. R. Jensma van UNILEVER zal spreken over de eiwitvoorziendng in de komende jaren mon diaal gezien. ZEEUWS-VLAAMSE RUNDVEEHOUDERIJMIDDAG met als onderwerp „Welke perspectieven zijn er mo menteel op onze bedrijven met melkvee en vleesvee?" deze zal worden gehoudien op dinsdag 15 januari 1974 om 13.15 uur in „De Koning van Engeland" te Hulst. Bestuur Studieclubs Gemengde Bedrijven in Zeeuws-Vlaanderen. Consulent voor de Akkerbouw en de Rundveehouderij te Goes. P.S. Gelegenheid voor parkeren op de Markt te Hulst. boekje uitgeven inhoudende een beschrijving van de landbouwkoöperatie in de negen lidstaten. Een dag later, op zaterdag 9 februari om elf uur des morgens, begint de Internationale landbouwweek in Brussel in het Palais de Centenaire, Heysel. De tentoon stelling duurt tot 17 februari.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1974 | | pagina 3