Verschil in
standdichtheid bij
wintertarwe
Voorlichtingsmiddag betonvloeren in lanbouwbedrijfsgebouwen
te Zuidlaren
14
Opgevoerde stikstofgiften op wintertarwe en haar voor
vruchten hebben, mede wegens de van oudsher gebruikelijke
hoeveelheid zaaizaad, het risiko voor een heftiger optreden
van meeldauw en afrijpingsziekten vergroot. Dit verleidt de
akkerbouwer dan soms al te gemakkelijk om deze graan-
ziekten met chemische middelen te gaan bestrijden.
Door een gedeelde stikstofgift beter zaaibed en een mo
derne zaaitechniek met een drastische vermindering van de
hoeveelheid zaaizaad krijgen genoemde graanziekten wel
licht minder kansen. De oogstzekerheid wordt groter en de
kans op legering kleiner, zodat de uiteindelijke korrelop
brengst hoger kan uitvallen. De mogelijkheid om met sukses
in tarwe een ondervrucht te zaaien wordt ruimer.
Een nadere oriëntering over standdichtheid is derhalve
gewenst. Vanaf oktober 1972 zijn in een perceel wintertar
we waarnemingen gedaan en in maart 1973 is in een laat
gezaaid praktijkperceel Manella een praktijkproef aange
legd, waar door uitdunning een erg holle maar regelmatige
stand werd verkregen om hierover meer inzicht te verkrij
gen. Naast een fotografische vastlegging van de ontwikke
ling van het tarwegewas is de tarwe van de praktijkproef
gedorst op de proefboerderij van het Proefstation voor de
Akkerbouw te Lelystad.
Ir. J. A. H. Haenen van het C.A.R. Zevenbergen heeft de
verkregen gegevens in een rapport „Waarnemingen en on
derzoek in 1973 over verschil in standdichtheid bij winter
tarwe in W. Noord-Brabant" gepubliceerd. Wij ontlenen
daaraan de volgende korte samenvatting. Geïnteresseerde
lezers die uitvoeriger van de in deze publikatie verwerkte
gegevens willen kennisnemen kunnen een exemplaar schrif
telijk aanvragen van het C.A.R. te Zevenbergen. Postbus 54.
Voorzover de voorraad strekt wordt e.e.a. toegezonden.
|N de praktijk wordit het overgrote deel van wintertarwe
machinaal uitgezaaid op een rijafstand van 2225
cm. Van oudsher is de praktijk gewoon per ha 140 tot 200
kg zaaizaad te gebruiken. De verdeling van het zaad in de
rij is veelal niet (erg) regelmatig, hetgeen na opkomst tot
uiting komt in (grote) verschillen in standdichtheid. De
praktijk heeft de graanteelt altijd als een gemakkelijke teelt
beschouwd. De nieuwe technische ontwikkelingen voor het
klaarleggen van een goed zaaibed en precisiezaai zijn aan
de tarwe voorbijgegaan. Bij suikerbieten en andere gewassen
zijn dergelijke ontwikkelingen met sukses in de teelttech
niek opgenomen. Geschikte apparatuur voor het maken van
een goedi zaaibed en ook moderne zaaimachines, waarmee
het zaad regelmatig over de rij wordt verdeeld en op unifor
me diepte wordt weggelegd, kunnen de granen mogelijk ook
op een hoger niveau brengen. Op dit terrein is onderzoek
dringend gewenst. Dit klemt nog te meer omdat bij een
juiste teelttechniek bladschimmels zoals meeldauw, roest en
afrijpingsziekten wellicht ook minder kansen krijgen en het
optreden van legering waarschijnlijk ook wordt terugge
drongen. Op deze wijze komen de oogstzekerheid en de kwa
liteit beter aan hun trekken, waardoor de uiteindelijke kor
relopbrengst op een hoger niveau kan komen. Ter verant
woording van de verrichte waarnemingen en het gedane
onderzoek volgen nog enkele punten vooraf.
QIJ de overgang van breedwerpige zaai naar rijenzaai
kon de onkruidbestrijding mechanisch worden uitge
voerd, schoffelen, hakken, wiedmachine en verder vond
toen het eggen tegen het onkruid ook ingang. In vergelij
king met het vroegere handwerk (wieden) bij de onkruid
bestrijding vroeg deze mechanische onkruidbestrijding per
oppervlakte-eenheid omgerekend aanmerkelijk minder ar
beidsuren. Het is dus logisch dat toen bij voorkeur gestreefd
werd naar een zo ruim mogelijke rijenafstand. Immers hoe
groter de rijenafstand, des te groter is de oppervlakte waar
het onkruid in het graanperceel mechanisch kan worden
bestreden. Verder moet hier worden opgemerkt dat naar
mate er meer graanplaatsen per meter rij staan, het onkruid
in de rij relatief ook minder kansen krijgt.
Bovendien mag er niet aan voorbij worden gegaan, dat de
granen, evenals mais, tot de oppervlakkig wortelende ge
wassen behoren. Het (herhaaldelijk) schoffelen en eggen
verzwakt de graanplanten dermate, dat bij deze onkruidbe
strijding een zeker percentage van de graanplanten sneu
velt. Al met al is het begrijpelijk dat machinale zaai en
mechanische onkruidbestrijding geen aanleiding hebben ge
geven om op de traditioneel gebruikelijke hoeveelheid zaai
zaad bij tarwe te bezuinigen.
QE tegenwoordig gekweekte rassen zijn ten dele ont
staan na kruising van oudere rassen, ten dele echter
ook door eenvoudige selektie uit landrassen. Hun produktie-
vermogen is als regel belangrijk hoger dan dat van de oude
rassen (c.q. landrassen). De tegenwoordige rassen zijn ras
zuiver (d.w.z. het zijn geen mengsels van rassen) en dier
halve zal een niet wintervast tarweras in een strenge win
ter van het veld verdwijnen ongeacht of er veel of weinig
zaaizaad is gebruikt. Bij een'heftig optreden van een of
andere kalamiteit bijv. gele roest dan zal het hiervoor ge
voelige ras over het gehele perceel worden aangetast. In dit
verband is het wellicht interessant te stellen dat schimmels
Onregelmatige verdeling en dus concurrentie van de tarwe-
planten op de dichtbezette plaatsen. Een steile stand van de
tarweplanten en een geringe uitstoeling jzijn hiervan een
gevolg. Bij een grotere standruimte vertonen de tarweplan
ten een meer platte groei en een sterkere uitstoeling.
als meeldauw, roest en andere parasieten zijn opgebouwd
uit diverse stammen, waardoor de parasiet zich bij een veel
verbouwd graanras gemakkelijk gaat aanpassen. Een voor
beeld hiervan is het wintertarweras Heine's VII- die in het
begin van de vijftiger jaren een monopoliepositie heeft op
gebouwd). De op wintertarwe paratiterende gele roest kon
zich alleen vestigen op dit tarweras. Dit hield in dat de
stam van de gele roest zwam, die zich op dit tarweras kon
ontwikkelen, op den duur de wind ste&ls meer in de zeilen
kreeg. In het jaar met gunstige o^rétandigheden voor het
optreden van gele roest ging het wintertarweras Heine's VII
ineens letterlijk en figuurlijk van de kaart.
|N de loop van de jaren is bij het kweken van nieuwe
graanrassen de strbstevigheid opgevoerd), waardoor
de kans op legering minder werd en de oogstzekerheid toe
nam. Bij steviger stro kan het betreffende ras weer stikstof
verdragen en soms ook rendabeler maken. Meer stikstof be
tekent echter een sterkere uitstoeling van de individuele
graanplanten. Dit impliceert dat er voor een optimale op
brengst dan ook met minder graanplanten per oppervlakte
eenheid kan worden volstaan.
Bij de doorvoering van de chemische onkruidbestrijding
kwamen het uitdunnen en de beschadiging van de graan
planten, hetgeen bij de mechanische onkruidbestrijding op
treedt, te vervallen. Bij een te dichte stand van het graan
gewas kan het onkruid bij een chemische onkruidbestrijding
niet zo goed worden geraakt (paraplu-werking) als bij een
hollere stand.
Bij een te dichte stand van het graangewas drijven de
graanplanten elkaar vooral in hun beginontwikkeling sneller
omhoog en zij bekonkurreren elkaar onderling sterker, waar
door de uitstoeling en het aantal overblijvende aardragende
halmen per plant minder1 is dan bij een hollere stand van het
graangewas. Verder is het uit ervaring bekend dat een hol
ler staand gewas meer tolerant is voor een eventueel teveel
aan stikstof en daardoor is er minder risiko voor legering
dan bij een (te) dichte stand van het graangewas.
De graanteelt in de praktijk laat zien dat er relatief veel
blad en stro (d.i. afval) wordt gevormd, hetgeen het optre
den van bladschimmels meeldauw, roest e.d. in de
hand werkt. Bij hun ontwikkeling bekonkurreren de graan
planten elkaar op het leven af om zonlicht, voedingsstoffen,
water e.d. Het afsterven van planten en zijstengels blijft
doorgaan tot aan het afrijpen toe. De overtollige graanplan
ten zijn een hinderlijk onkruid in het graangewas. Immers zij
beperken het wortelstelsel van de overblijvende graanplan
ten, die wel één of meer aren met volgroeide korrels leve
ren. Verder is het bekend dat zwakke planten eerder en
heviger worden geïnfekteerd en hierdoor een gevaarlijke
besmettingsbron voor de gezonde planten zijn. Het meest
trieste hierbij is dat bij gebruik van een te grote hoeveel
heid zaaizaad de overtollige tarweplanten als onkruid moe
ten worden aangemerkt, dat niet met chemische middelen
is te bestrijden.
UITBREIDING van het areaal hakvruchten en opvoering
van de stikstofgiften hebben er toe geleid dat in ver
gelijking met voorheen de stikstofvoorraad in de bodem is
toegenomen. Na een droge herfst en winter is de stikstof-
voorraad in de bodem groter omdat er relatief weinig stik
stof uitspoelt. De bodemstruktuur gaat dan ook weinig of
niet achteruit en de gewassen kunnen hierdoor beter over
de aanwezige stikstof in de grond beschikken. Meer stikstof
hetzij door hoger stikstofvoorraad in de grond, hetzij
door bemesting betekent een sterkere uitstoeling van de
individuele graanplanten. Dit impliceert dat er voor een op
timale opbrengst dan met minder planten kan worden vol
staan.
Vrij veel onvoldoende ontwikkelde halmen. Sommige hebben
geen aar gevormd en anderen zijn er nog net in geslaagd
een kleine aar met weinig korrels te produceren. Dit afval,
ondergewas )en onderaren, beperkt de produktie van de goed
ontwikkelde aren. Bovendien is dit afval ongunstig voor het
slagen van een eventueel ingezaaide ondervrucht en het
bevordert waarschijnlijk het optreden van bladschimmels
als meeldauw e.a.
|N 1973 is in een praktijkproef gebleken dat vrijstaande
tarweplanten) bij een standdichtheid van 87 tot 115
planten per m2 gemiddeld 4 volwaardige aren per plant
kunnen produceren. Waar het aantal oorspronkelijk aan
wezige tarweplanten 160 270 per m2 niet was terug
gebracht, waren er gemiddeld 2 volwaardige aren per plant
gevormd.
Op vruchtbare percelen is op een goed klaargelegd zaai
bed een plantaantal van 100 150 vrijstaande planten per
m2 voldoende. Dit is met een precisiezaaimachine wellicht
nog beter te benaderen dan met een goed afgestelde gewone
zaaimachine. Hierbij moet wel worden aangetekend dat op
gronden, die slemgevoelig of zeer zwaar zijn, precisiezaai
van wintertarwe moeilijker is te realiseren dan op andere
grondsoorten.
QE juiste stikstofgift is sterk afhankelijk van het jaar
en de stikstoflevering van de grond. Bij een plantaan
tal van 100 150 vrijstaande tarweplanten per m2 kan de
uitstoeling door de vroeg in het voorjaar gestrooide stikstof
beter aan haar trekken kamen. Bij de gebruikelijke hoeveel
heden zaaizaad van 140 tot 200 kg per ha komt de uitstoe
ling van de tarweplanten bij eenzelfde stikstofbemesting
meer in het gedrang en wordt er relatief meer blad gevormd
en vertonen de planten een steile stand. Dit vergroot het
risiko voor legering en het heftiger optreden van bladschim
mels.
Op vruchtbare percelen is in het vroege voorjaar slechts
een matige stikstofgift nodig voor een optimaal verloop van
de stikstofopname door het tarwegewas. Mocht in de loop
van het groeiseizoen de tarwe laten zien dat er in het vroege
voorjaar toch te weinig stikstof is gestrooid), dan is een
tijdig aanvullende stikstofbemesting op haar plaats.
De stikstofbemesting in deze vorm gekoppeld aan zoveel
mogelijk vrijstaande tarweplanten verhoogt de oogstzeker
heid en de kwaliteit en dit tendeert naar hogere kg-opbreng-
sten. Dit houdt een aantrekkelijk voordeel in ten opzichte
van een gangbare tarweteelt, waarbij een hoge stikstofbe
mesting in het vroege voorjaar met toepassing van C.C.C.,
als min of meer normale'kuituurmaatregel, wordt aange
houden.
QE opbrengst van wintertarwe wordt 'bepaald door het
aantal aren per oppervlakte-eenheid, het aantal kor
rels per aar en hun korrelgewicht.
In bovenaangehaalde praktijkproef hadden de vrijstaande
planten gemiddeld 36 korrels per aar en het 1.000 korrelge-
wicht bedroeg 43 gram. Waar geen tarweplanten zijn weg
genomen, waren er gemiddeld 31 korrels per aar en het dui
zend korrelgewicht bedroeg 41 gram.
Ofschoon er bij de vrijstaande planten per oppervlakte
eenheid 12 minder aren waren gevonmd, was de uitein
delijke korrelopbrengst 8 hoger dan waar het aantal oor
spronkelijk aanwezige tarweplanten niet was teruggebracht.
Deze 8 verschil bedroeg 500 kg tarwe per ha.
De nieuwe technische ontwikkelingen voor het klaar leg
gen van een goed zaaibed en voor het zaaien, waarbij het
zaad regelmatig over de rij wordt verdeeld en op een uni
forme diepte kan worden weggelegd, kunnen de graanteelt
waarschijnlijk op een hoger niveau brengen. De gebruike
lijke hoeveelheid zaaizaad zal dan drastisch moeten worden
teruggebracht. De nu soms welhaast noodzakelijk geachte
chemische bestrijding van meeldauw en afrijpingsziekten is
bij een dergelijke teelttechniek wellicht minder noodzakelijk
omdat de oogstzekerheid wordt verbeterd en het legerings-
risiko wordt teruggebracht. Kortom er zijn meer dan vol
doende zwaarwegende motieven om het onderzoek over
standdichtheid bij wintertarwe op ruimere schaal voort te
zetten.
De Nederlandse landbouw is volop in beweging. In de
rundveehouderij vindt een overschakeling plaats naar een
nieuw bedrijfssysteem, waarbij het mogelijk is de arbeids-
produktiviteit op te voeren.
Voor deze nieuwe bedrijfsvoering is het nodig dat de land
bouwer zijn vee in een zgn. „ligboxenstal" onderbrengt. In
dit staltype lopen de dieren vrij rond en worden gemolken
in een centraal gelegen melkstal. Omdat de „oude" gebou
wen veelal niet geschikt gemaakt kunnen worden voor dit
nieuwe bedrijfssysteem, wordt op een groot aantal land
bouwbedrijven een nieuwe rundveestal gebouwd.
Uit de gegevens, welke bij het Consulentschap voor Boer
derijbouw en -inrichting te Wageningen bekend zijn, zullen
in de komende jaren per jaar 1500 nieuwe stallen met een
totaal vloeroppervlak van 1.000.000 m2 moeten worden
gebouwd.
VOORLICHTING
De bouw van landibouwbedrijfsgebouwen yrordt begeleid
door specialisten Boerderijbouw van de regionale diensten
voor de Bedrijfsontwikkeling in de Landbouw en door het
Consulentschap voor Boerderijbouw en -inrichting te Wage
ningen.
Een van de problemen waarmee deze voorlichters veel
vuldig worden geconfronteerd is de kwaliteit van de beton
vloeren in deze ligboxenstallen. In veel gevallen is de kwali
teit van de betonvloeren zodanig diat de landbouwer ernstige
hinder ondervindt bij de bedrijfsvoering.
In verband met het grote belang van kwalitatief goede
betonvloeren in en rond landbouwbedrijfsgebouwen, zal ge
durende de „Bouwvak-beurs" te Zuidlaren een voorlich
tingsbijeenkomst worden gehouden voor al diegenen die ge
ïnteresseerd zijn in of betrokken zijn bij het vervaardigen
van deze betonvloeren. De voorlichtingsmiddag zal worden
gehouden op donderdag 17 januari 1974 in de „Glazen zaal"
van de Prins Bernhardhoeve te Zuidlaren.