Veranderingen op
akkerbou wbedrij ven
en de stikstofbemesting
bij granen
KORTE WENKEN
7
C.A.R, - Zevenbergen
Ing. A. M. v. du VEEKEN
Stikstof is een element dat het meest van alle elemen
ten direkt van invloed is op de mate van ontwikkeling van
onze kuituurgewassen. Stikstof heeft een belangrijke
funktie in de plant bij de celdeling en celstrekking. Beide
levensprocessen betekenen in reite niets anders dan
groei. De stevigheid van de graanplant is in hoge mate
gekoppeld aan het groeiritme. Stikstof speelt hierbij een
belangrijke rol. Niet alleen de als kunstmest gegeven stik
stof is van belang, maar evenzeer de in de grond aan
wezige gemineraliseerde stikstof.
BOUWPLAN EN STIKSTOFBEMESTING
|N de loop der jaren heeft het traditionele bouwplan met
de vruchtopvolging aardappelen, graan, bieten en
wederom graan op veel akkerbouwbedrijven plaats gemaakt
voor een uitgebreid scala van gewassen. We denken hierbij
o.a.' aan de akkerbouwbouwmatige teelt van groentegewas
sen. Twee teelten in een seizoen, zoals tweemaal spinazie,
spinazie-stamslabonen en doperwten-bonen.
In het algemeen wordt bij deze teelten royaal met stik
stof omgesprongen. Ook bij de aardappelteelt is de laatste
jaren de stikstofgift geleidelijk opgevoerd. Op 275 percelen
aardappelen in West-Brabant lag de gemiddelde stikstofgift
in 1972 op bijna 220 kg zuivere N per ha! Volgens statisti
sche gegevens over kunstmestverbruik in Nederland, is het
stikstofverbruik de laatste 10 jaren met ruim 80 toege
nomen. Ongetwijfeld zal de toename aan stikstofverbruik
in de graslandsektor het grootst zijn geweest. We kunnen
echter niet aan de indruk ontkomen, dat ook op de akker
bouwbedrijven de N gift per ha eveneens aanmerkelijk is
gestegen. Op zichzelf is er niets tegen deze ontwiKKeung
Echter de vele stikstof die b.v. aan spinazie wordt gegeven
zal door dit gewas meestal wel worden verdragen, maar
niet verwerkt. Er zal ongetwijfeld een belangrijke hoeveel
heid stikstof in de grond achterblijven. Gemiddeld is, over
een reeks van jaren, 6 van de gegeven stikstof in de
zomer na de winterperiode nog in de grond aanwezig! Na
een droge winter kan deze hoeveelheid wel 15 bedragen.
Uit grondonderzoek op stikstof komt dat ook tot uitdruk
king.
WAT VERANDERT ER NOG MEER?
|\E laatste jaren doen nieuwe oogstmethoden bij de ge
wassen hun intrede. Zij zijn eveneens van invloed op
de stikstofrijkdom van de grond. We denken hierbij o.a. aan
het bietenrooisysteem, waarbij de koppen en blad op het
veld blijven. De in het zwad gemaaide doperwten worden
steeds meer rechtstreeks vanuit het zwad gedorst. Door het
niet afvoeren van deze bijprodukten wordt de grond met
stikstof verrijkt. Ook het gebruik van dierlijke organische
mest draagt bij tot verrijking van de grond met stikstof.
Vooral met kippemest is dat het geval. De teelt van granen
wordt er echter niet gemakkelijker om.
WEERSOMSTANDIGHEDEN
D weersomstandigheden in de winterperiode zijn in
het bijzonder van invloed op de stikstofrijkdom van
de grond voor het nieuwe groeiseizoen. De laatste twee
winters kenmerkten zich als zeer droog en zacht. Zo droog
zelfs dat drainreeksen niet of nauwelijks water afvoerden.
Elementaire stikstof speelt gemakkelijk uit, maar blijft on
der dergelijk droge omstandigheden in de grond aanwezig.
Het zachte weer zorgt er bovendien voor dat de stikstof
mineralisatie, vrijkomen van stikstof uit de organische stof,
langer dan normaal door blijft gaan.
STIKSTOFONDERZOEK VAN DE GROND
£INDS enkele jaren vindt op bescheiden schaal stikstof-
onderzoek van de grond plaats op wintertarweper-
celen. In het vroege voorjaar worden hiervoor grondmon
sters genomen tot een diepte waar nog plantewortels kun
nen groeien. Afhankelijk van de profielopbouw van de grond
komt dat neer op een bemonsteringsdiepte van 50 cm tot 1
meter. Frappant zijn hierbij de verschillen in hoeveelheden
stikstof die van perceel tot perceel worden geanalyseerd.
De relatie met betrekking tot voorvrucht, organische bemes-
Door een juiste hoeveelheid en een goede verdeling van de
stikstof is legering te voorkomen.
ting en dergelijke komt hierbij duidelijk tot uitdrukking. In
het kader van een landelijk oriënterend onderzoek zijn in
West-Brabant in de maand februari 1973 eveneens 33 per
celen, waarop wintertarwe werd verbouwd, op stikstof on
derzocht.
In onderstaande tabel zijn van deze percelen de gevonden
hoeveelheden stikstof in het bodemprofiel ingedeeld naar
voorvrucht als gemiddelde weergegeven. Tevens zijn hierbij
de percelen vermeld waar de hoogste en de laagste N hoe
veelheden werden gemeten, alsmede de spreiding.
Groep
Gem. kg N in
profiel/ha
Hoogste
Laagste
Spreiding
Alle percelen
(33)
96
260
21
239
24 percelen
voorvr.
aardappelen
96
260
21
239
*16 percelen
voorvr.
aardappelen
93
156
31
125
5 percelen
voorvr.
suikerbieten
59
105
29
76
1 16 percelen, is het totaal aantal percelen met voor
vrucht aardappelen, na aftrek van de percelen die een dier
lijke organische bemesting hadden ontvangen en de per
celen welke ondieper dan 60 cm zijn bemonsterd. Vijf per
celen met voorvrucht suikerbieten is inderdaad wat weinig
om hieruit een gemiddelde te trekken.
Op vier percelen met aardappelen als voorvrucht was aan
de aardappelen een dierlijke organische mest gegeven. I
het algemeen zijn dit soort percelen rijk aan stikstof
twee van deze percelen werd zelfs 205, respektieveüjk
kg N per ha geanalyseerd. Vandaar ook de grote spreiding.
Zonder kunstmeststikstof is de tarwe op deze percelen goed
gegroeid en heeft op één van deze percelen bijna 7.000 kg
tarwe per ha opgebracht. Het mag als bekend worden be
schouwd dat aardappelen een rijkere grond achterlaten dan
bieten. Dit blijkt ook uit de tabel. Het gemiddelde verschil
van voorvrucht aardappelen t.o.v. bieten bedraagt 34 kg
N/ha. Deze tendens wordt eveneens elders in het land ge
vonden. Soms zijn de verschillen nog groter.
OVERIGE ERVARINGEN
Doordat het onderzoek slechts betrekking heeft op één
jaar, zou het erg voorbarig zijn om hieraan algemeen gel
dende konklusies te verbinden. We zullen ons daarom be
perken tot het plaatsen van enkele kanttekeningen. In het
voorjaar van 1973 was de grond betrekkelijk rijk aan stik
stof. De droge winter is hier beslist debet aan.
Als uitgangspunt bij het advies werd voorgesteld de stik
stofgift te delen. Dit kwam in hoofdzaak neer op tweederde
gedeelte tot de helft van de totale hoeveelheid stikstof
vroeg te geven en het restant als overbemesting. Behoudens
een enkele uitzondering werd met de eerste gift behoorlijk
tot goed in de roos geschoten. De totale hoeveelheid stik
stof, in de grond aanwezig en als eerste bemesting gegeven,
bedroeg 140 tot 160 kg N per ha.
Naar onze overtuiging wordt echter te weinig aan over
bemesting gedaan. Slechts 25 van de deelnemers heeft
een overbemesting met stikstof uitgevoerd. Ofschoon ge
adviseerd, blijkt het in de praktijk menige keer weerstanden
op te roepen. Afgezien van voorafgaand stikstofonderzoek
moeten we wel bedenken dat een opkweek met een gulle
jeugdontwikkeling op het zicht wel aardig lijkt, maar het
risiko voor een heftiger optreden van o.a. meeldauw en
voetziekte wordt vergroot. Eveneens neemt de kans voor
het optreden van legering toe. Een overbemesting met 40
50 kg N-ha tot vlak voor in de aar komen draagt niet of
nauwelijks bij aan vermeerdering van de blad- en stengel
ontwikkeling van het gewas. Deze stikstof zorgt voor de
ontwikkeling van aardragende halmen.
Bijna de helft van de percelen werd met CCC gespoten
tegen V/2 tot 2 liter per ha. Meestal aan de late kant. Indien
een CCC bespuiting nodig mocht blijken, dient deze eind
april begin mei te worden uitgevoerd als de tarwe 15 k 20
cm lang is.
Vrijwel alle deelnemers waren tevreden over hun eerste
kennismaking met dit onderzoek naar de stikstofbehoefte
van tarwe. De veelheid van onbekende faktoren maakt het
steeds moeilijker om de juiste stikstofgift te bepalen. Stik
stofonderzoek van de grond kan dit nader tot een oplossing
brengen.
C.A.R. - Zevenbergen
AKKERBOUW
BIETEN ROOIEN ONDER gunstige omstandigheden is
heeï wat waard. Wanneer november eenmaal in zicht is,
loopt het aantal rooibare dagen sterk terug. Benut in die
tijd de goede dagen zoveel mogelijk en rooi de bieten
op voorraad. Laat het rooien niet afhangen van de leve
ringstermijnen daar dit dikwijls tot knoeien aanleiding
geeft.
POOTGOED BESMET DOOR rhizoctonia doet meer
schade dan U denkt. Niet alleen is de opbrengst lager,
maar de knollen zijn kleiner en minder mooi van kleur.
Bij de huidige kwaliteits- en sortimentseisen is dit een
reden te meer om te kijken of Uw pootgoed ook ontsmet
moet worden tegen deze schimmelziekte. Vindt U op de
poters nogal wat kleine zwarte korstjes dan moet U ont
smetten.
DE KNOLONTSMETTING TEGEN rhizoctonia moet
bij voorkeur vroeg worden uitgevoerd. In ieder geval
voordat de knollen een begin van kieming vertonen. Het
water dat U gebruikt mag niet kouder zijn dan 1012° C.
Met grond behangen poters moeten vooraf gewassen wor
den, daar de grond het indringen van het ontsmettings
middel bemoeilijkt en tevens een deel van het middel
vasthoudt.
VROEG GEROOIDE VOEDERBIETEN zijn minder
houdbaar in de kuil en gaan gemakkelijk rotten. Voeder
bieten die laat geoogst worden, zijn het best houdbaar.
Zolang de bieten in de grond staan hebben ze van de
nachtvorst niet gauw te lijden. Heb daarom geduld en
laat U niet van de wijs brengen door boeren die nu reeds
voederbieten aan de hoop brengen.
WANNEER U VOLDOENDE TIJD hebt en niet al te
ver van de fabriek woont kan het wel voordelig zijn zelf
de bieten naar de fabriek te rijden. Laat dit echter niet
ten koste gaan van het op tijd ploegen. Vooral op de zware
grond is tijdig ploegen belangrijk. Het komt meer voor
dat de vorst invalt terwijl U dan nog een grote achter
stand in het ploegwerk hebt.
VEEHOUDERIJ
EEN GOEDE VERKAVELING IS nog altijd een van de
voorwaarden om te komen tot een rationele bedrijfsvoe
ring. Vooral door de sterk stijgende arbeidskosten en het
steeds groter worden van de machines zijn flinke verce
len en goede wegen steeds meer noodzakelijk. Sneller
werken, minder verliezen bij wendakkers en geren, veel
minder sloten omgerekend per ha voor onderhoud zijn
grote voordelen. Laat deze argumenten zwaar wegen als
U straks gaat stemmen voor een ruilverkaveling.
OOK DOOR DE VRIJWILLIGE RUIL kan veel worden
verbeterd en geprofiteerd worden van bovengenoemde
voordelen. Bovendien worden de registratie en notaris-
kosten vergoed als er ruiling van percelen plaats vindt
met tenminste drie eigenaren. Aanpassingswerken kun
nen onder bepaalde voorwaarden voor subsidie in aan
merking komen. Informeer eens bij Uw bedrijfsvoorlich-
ter.
AAN HET BEGIN VAN DE AFKALFPERIODE is het
goed daartoe voorbereidingen te treffen. Zorg voor een
aantal eenling boxen voor de pasgeboren kalveren voor
de eerste 10 a 14 dagen. De kalveren kunnen dan gemak
kelijk worden verzorgd en er is/een goede kontrole mo
gelijk. De boxen kunnen gemakkelijk worden ontsmet en
kunnen daardoor meermalen worden gebruikt.
FYDULAN G STROOIKORRELS
Fydulan van Philips-Duphar Nederland B.V. is een on
kruidbestrijdingsmiddel in korrelvorm op basis van di-
chlobenil en dalapon. Het is speciaal ontwikkeld voor de
bestrijding van die onkruidvegetati'es, waarin kweekgras,
liesgras, zeggen en andere overparige en eenjarige grassen
een belangrijk aandeel hebben. Tevens worden de vol
gende breedbladige wcrtelonkruiden bestreden: klein
hoefblad, paardebloem, paardestaart, distel, weegbree,
zuring, brandnetel, veen wortel. Naast de wortelonitrui-
den worden ook aanwezige en kiemende- zaadonkruidèn
bestreden. Fydulan G kan in principe het gehele jaar
worden toegepast. Een behandeling bij het begin van de
groei verdient echter dc voorkeur. Men dient te zorgen
voor een zo regelmatig mogelijke, verdeling van de Vrr-
rels. Op grond van het werkingsspectrum leent Fydulan
G zich o.rn. voor de tce a-ring bij 'e e: as> adUe.i.
plekzgewijze bestrijding van kweekgras. Ten hoogste 1 kg
i toedienen. Toepassing bij voorkeur in het vroege
in het voorjaar herhaald worden en voor pollenbehande
ling van straatgras, duist en andere ongewenste grassen:
enkele korrels per pol uitstrooien. Evenzo van grasland
voor pleksgewijze bestrijding van bentpollen; 2 a 3 gram
per c toedienen. Toepassing bij voorkeur in het vroege
vcorpar, dcch eventueel later in het sei .-'oen mits tevoren
verw bb d vee niet binnen 24 uur wordt toegelaten. Daar
naast in d' c.go -doten zodra de slootbodem raktisch droog
ligt. Sen dra;... igc bodem op het moment van toepassing
komt de werking ten goede. De onderste 25 a 30 cm van
de c l e kant van de sloot kan te ens worden behan
deld, omdat maaien, hier niet altijd mogelijk is. De toepas
sing mag niet later plaats vinden dan 2 maanden voordat
de sloot, weer voor waterafvoer wordt gebruikt. Dosering:
100150 kg per ha behandelde oppervlakte.
Tenslotte op akkerranden om ingroej van o.a. kweek te
voorkomen. Bij toepassing dient een afstand tot het gewas
van 25 cm in acht worden genomen, daar anders kans op
schade aan het gewas kan ontstaan. Niet toepassen op
sloot-taluds. Dosering: 120180 kg per ha behandelde op
pervlakte. Fydulan G is tevens geschikt voor toepassing
op permanent onbeteelde terreinen.