ls koolzaad telen
nog interessant?
T
9
C. J. GOVERS,
C.A.R. - Goes.
Sinds 1966 is de teelt van koolzaad vooral in Zeeuwsch-Vlaanderen weer in
betekenis gaan toenemen met een sterke uitbreiding vanaf 1970 t/m 1972. In 1972
werd in West Zeeuwsch-Vlaanderen 1731 ha, ofwel 8,6 van de oppervlakte
bouwland met koolzaad beteeld.
Itn Oost Zeeuwsch-Vlaanderen was dit 985 ha, ofwel 3,8 van de oppervlakte
bouwland.
De oorzaken van deze uitbreiding zijn:
a. het veelal ontbreken van geschikte alternatieve gewassen;
b. de goede kg-opbrengsten in de voorgaande jaren (gem. 30003500 kg/ha)
c. een aantrekkelijke richtprijs in het kader van het E.E.G.-beleid;
d. een arbeidsextensieve teelt en een gunstige arbeidsspreiding hiervan in re
latie tot de andere gewassen.
In het afgelopen jaar is het koolzaadareaal in dit gebied belangrijk afgeno
men, in West Zeeuwsch-Vlaanderen met 47 en in Oost Zeeuwsch-Vlaanderen
met 42
De oorzaken hiervan zijn:
a. het niet tijdig beschikbaar zyn van (graan) percelen in de zaaitijd.
b. de angst bij de telers voor toenemende insectenschade.
c. de bewustwording dat koolzaad en bieten niet beiden passen in maximale
oppervlakten in een bouwplan in verband met bietencystenaaltjes.
EVOLUTIE GEWAS 1972—1973
Op die percelen waar tijdig dus in de tweede helft van augustus bij
een goede bodemgesteldheid en gunstige weersomstandigheden werd gezaaid,
heeft het koolzaad een gunstige najaarsontwikkeling te zien gegeven. Het ge
was is in rozetstadium dat zidh onmiddellijk boven de grond bevond, met 6 of
meer bladeren de winter ingegaan.
Percelen waarvan de hoofdstengel te sterk was ontwikkeld, waarbij het bo
vengrondse stengeldeel 1020 cm lang is en waarvan de overwinteringskansen
gering zijn, kwamen zeer weinig voor. Het tegenovergestelde gebeurde veel
vaker: bijna de helft van de percelen is met een te geringe herfstontwikkeling
de winter ingegaan. Strenge vorst, smeltende sneeuw, opdooi of overmatige re
genval tijdens de winterperiode kunnen degelijke gewassen geheel of gedeelte
lijk doen mislukken.
Gelukkig waren de weersomstandigheden in de afgelopen winter zeer mild en
kwam laatstgenoemde groep percelen er redelijk goed door.
Dat een koolzaadgewas te klein ontwikkeld de winter ingaat komt meestal
door te laat zaaien, het achterwege blijven van een stikstofbemesting als deze
gewenst is of een minder goed zaaibed gecombineerd met een droge periode
bij, en de eerste weken na het zaaien.
Twee-opkom sten komen dan ook vaak voor. Dergelijke gewassen geven moei
lijkheden bij de chemische onkruidbestrijding, de meeste gewenste N-gift, de
insectenbestrijding en het oogsttijdstip.
Door de zachte winter heeft het gewas zich dit voorjaar vrij vlot ontwikkeld.
Koolzaadaardvlo-aantastingen kwamen weinig voor. Eens te meer bleek dat de
minimale bestrijding hiertegen, een zaaizaadbehandeling is.
De hoofdbloei duurde kort; 2 weken. Deze bloei is afhankelijk van de
weersomstandigheden en heeft dit jaar wellicht een negatieve invloed op de
zaadopbrengst gehad.
Het percentage „steeltjes" en verdroogde peultjes was groot. .Dit is gedeelte
lijk door de weersgesteldheid veroorzaakt.
De koolzaadglanskever was al vroeg en in zeer grote aantallen aanwezig.
Hiertegen is slechts zelden gespoten. De gevolgen bleven niet uit. De koolzaad-
snuitkever was eveneens in opvallend sterke mate aanwezig. Mede door de on
gunstige weersomstandigheden was het resultaat van de 'bespuitingen hiertegen
slechts zeer matig. Bovendien blijkt één keer spuiten te weinig te zijn. Verder
mag niet vergeten worden dat ondanks deze grote insectendruk naar schatting
slechts 60 van de percelen is gespoten.
De koolzaadgalmug heeft dan ook alle kans gehad het er dit jaar maar eens
goed van te nemen, getuige de vele aangetaste en bij het oogsten reeds open
gesprongen peulen.
Kortom, met de chemische bestrijding was het droevig gesteld. Het moet mo
gelijk zijn deze insecten beter te bestrijden, maar dan moeten alle telers de no
dige maatregelen treffen.
Koolzaad kan immers voor een aantal bedrijven toch een interessant gewas
zijn, n.l. op die percelen waar moeilijk bieten geteeld kunnen worden en op
bedrijven met weinig bieten en een grote oppervlakte cultuurgrond per man.
RENDABILITEIT
Als de kg-opbrengsten laag uitvallen, zoals dit jaar, leert een berekening dat
het saldo eveneens laag is. Bij een opbrengst van 2000 kg zaad per ha en een
prijs van 70 cent per kg is het saldo, indien oogsten en spuiten door de loonwer
ker gebeurt slechts 550,Bij eigen mechanisatie is dit ca. 300,per ha ho
ger.
Bij 2500 kg/ha is het saldo 900,— 1200,—
Bij 3000 kg/ha is het saldo 1250,— 1560,—.)
Bij 3500 kg/ha is het saldo 1600,1900,
O1 saldo bij eigen mechanisatie.
We vergelijken dit gewas in eerste instantie met suikerbieten, omdat in veel
gevallen een keuze gedaan zal moeten worden tussen deze twee. Indien hieraan
de benodigde werkzaamheden, inclusief machinaal dunnen in loonwerk of hand
dunnen door los personeel geschieden, dan is het saldo bij 45.000 kg/ha 1370;
bij 50.000 kg/ha 1685 en bij 55.000 kg/ha 2000. Het zal gemakkelijker zijn
over een reeks van jaren per ha gemiddeld 50 ton bieten te oogsten dan 3000 kg
koolzaad.
Wanneer geen of weinig bieten geteeld worden dan kan het gewas worden
vergeleken met andere gewassen b.v. granen. De saldi-verschillen zullen dan
kleiner zijn. De conclusie kan ook zijn dat door verlaging van de kg-opbrengst
bij koolzaad mede als gevolg van toenemende insectenschade en daarmee ge
paard gaande stijgende bestrijdingskosten, de rendabiliteit steeds minder wordt.
In hoeverre deze saldi-verlaging aanvaardbaar is hangt af van de bedrijfsvoe
ring in zijn totaliteit.
TEELTTECHNISCHE WENKEN
Voor telers die voor oogst 1974 koolzaad willen inzaaien volgen hier een aan
tal teelttechnische wenken.
Vroegruimende gewassen zijn de beste voorvruchten.
Na vlas en graan dient kort na de zaai 60—80 kg N per ha te worden ver
strekt.
Onderzaai van karwij mislukt meestal.
Het zaaibed moet behoorlijk bezakt zijn met voldoende fijne grond (mul).
Regenwater moet voldoende snel afgevoerd kunnen worden.
De gevolgen van te grofkluiterige ligging van het zaaibed kunnen zijn:
a. een minder goede mogelijkheid tot het toepassen van een chemische on
kruidbestrijding;
b. meestal extra last van onkruid;
c. het gewas is gevoeliger voor ongunstige winters;
d. de insectenbestrijding vraagt meer aandacht;
e. een te lange bloeiperiode;
f. de bepaling van het juiste oogsttijdstip is moeilijk.
De tweede helft van augustus is de beste zaaitijd.
de zaaizaadhoeveelheid bedraagt al naargelang de grondsoort en cultuur-
toestand van de grond 57 kg per ha.
Het ras Marcus wordt het meest geteeld.
De fosfaat- en kalibehoefte bedragen respectievelijk 60 kg P2O5 en 80 kg
KaO per ha. Toediening in h'et najaar verdient de voorkeur.
Een flinke onkruidbezetting van muur en duist kan veel opbrengst kosten.
In vergelijking met voiig jaar is het koolzaadareaal in Zeeland teruggelopen
van 3000 tot 1700 ha. In West Zeeuwsch-Vlaanderen waar ruim de helft van
deze oppervlakte geteeld wordt, blijktde schade, aan dit gewas veroorzaakt
door insekten, aanzienlijk te zijn.
Toegelaten herbiciden:
a. 1015 kg TCA per ha, gespoten bij het zaaien, bestrijdt de duist vrij goed;
b. 15 kg TCA in de tweede helft van oktober gespoten, bestrijdt tarweopslag
vrij goed;
c. 0,5 kg Simazin bij het zaaien gespoten, doch werkt vaak onvoldoende
tegen breedbladige onkruiden;
d. 0,75 kg Simazin in de tweede helft van oktober werkt tegen deze onkrui
den wat beter;
e. Genoemde middelen kunnen ook gecombineerd op beide tijdstippen wor
den gespoten;
f. 5 1. Lasso per ha bij het zaaien geeft een redelijke bestrijding tegen gras-
achtigen en dicotylen;
g. 1,5 kg Duphar Kerb toegepast na eind oktober werkt goed op alle onkrui
den (behalve kamille) en graan- en graszaadopslag;
h. 22,5 1 Treflan per ha moet voor het zaaien gespoten en ingewerkt wor
den en werkt behoorlijk goed, behalve op graanopslag en kamille;
i. 3 kg Legurame, toegepast na eind oktober heeft ongeveer hetzelfde effect
als Kerb.
ACTUELE ZIEKTEN:
Sclerotiënrot of rattekeutelziekte kan vanuit de grond de volgende gewassen
aantasten: karwij, bonen, koolzaad e.a. kruisbloemigen, aardappelen, vlas en
wortelen.
Bestrijding: een zo ruime mogelijke vrucht wisseling.
Een zaaizaadbehandeling met AA lindan - Inkrusta beschermt de jonge plant
slechts gedurende de eerste twee weken tegen de koolzaadaardvlo.
Twee a drie weken na opkomst dient daarom gespoten te worden met para-
thion of fenitrothion. Ook in november en in het vroege voorjaar is een be
spuiting hiermee vaak op zijn plaats.
NIEUWE „WAIBOER-HOEVE" VANAF 17 SEPTEMBER
OPEN VOOR BEZOEKERS
(Vervolg van vorige pag.)
MELKVEEBEDRIJVEN
Het melkvee-onderzoek wordt uitgevoerd op de vol
gende afdelingen.
Eenmansbedrijf met 60 koeien en 13 ha grasland. De
koeien zyn gehuisvest in een tweerijige voerligboxen-
stal met brede voergang. Er wordt gemolken in een open
zesstandsmelkstal met automatische afvalapparatuur.
Omdat slechts weinig ruwvoer van het eigen bedrijf ge
wonnen kan worden, wordt snijmais aangekocht. Als
proef worden tot moes vermalen voederbieten gevoerd.
Tweemansbedrijf met 120 koeien en 45 ha grasland.
Deze afdeling 'beschikt over een vierrijige ligboxenstal
met buitenvoedering. In de twaalfstands visgraatmelk-
stal wordt door middel van een lichtsignaal aangegeven
wanneer een koe uit is.
Driemansbedrijf met 180 koeien en 47 ha grasland. De
koeien zijn ondergebracht in een vierrijige ligboxenstal.
In het midden daarvan is een brede voergang met aan
weerszijden een voerhek. Er wordt gemolken in een
twintigstands visgraatmelkstal met een automatisch af-
valsysteem en hydraulisch te bedienen hekwerk. Om
voor onderzoekdoeleinden frequent de melkgift per koe
te kunnen vaststellen zijn in de melkstal meetglazen
aangebracht.
Eenmansbedrijf met 120 melkkoeien en 25 ha grasland.
Aan de verwezenlijking van deze afdeling wordt nog ge
werkt. De koeien zullen gehuisvest worden in een voer-
ligboxenstal met voerhand. Het ruwvoer (aangekochte
snijmais) zal opgeslagen worden in een torensilo.
CENTRALE JONGVEE-OPFOK
Op een aparte eenmansafdeling met 300 ha grasland
wordt het jongvee van de melkvee-afdeling (ca 120 kal
veren per jaar) opgefokt tot een leeftijd van ca 2 jaar.
In de stal worden verschillende vormen van huisvesting
voor kalveren beproefd (eenlingboxen, groepshokken,
ligboxen). De kalveren worden opgefokt met kunstmelk
tot een leeftijd van minimaal 6 weken en een gewicht
van ca 60 kg. De pinken worden gehuisvest in ligboxen
onder een afdak aan beide zijden van de stal.
VLEESPRODUKTIE MET JONGE STIEREN
Op een eenmansbedrijf met 10 ha kunstweide en 18 ha
snijmais worden jaarlijks 300 vleesstieren op een leeftijd
van ca 16 maanden slachtrijp gemaakt. De kalveren
worden aangekocht op een leeftijd van ca een week in
groepen van 100 stuks. Naast rassenvergelij kingen wor
den ook voederproeven genomen. Een gedeelte van de
mest zal met behulp van de Farm Flow-installatie wor
den verregend op een oppervlakte van ca 25 are (1500
m3 mest per ha) in verband met het onderzoek naar de
mogelijkheden van mestafbraak.
SCHAPEN
Op de proefboerderij zijn ca 200 schapen aanwezig.
Het onderzoek richt zich vooral op huisvesting, afraste
ringen, bronstinductie en het slachtrijp maken van lam
meren voor de vleesproduktie.