De afzet van
consumptieaardappelen
10
In ons commentaar van 2 maart j.l. gaven wij onder de kop „Waarheen met
de aardappelafzet" een overzicht van een aantal recente ontwikkelingen op het
gebied van de afzet van consumptieaardappelen. Daarbij kwam met name de
centrale vraag aan de orde of het vandaag de dag op vele akkerbouwbedrijven
nog wel langer verantwoord is aardappelen te telen, zonder van afzet op meer
jarige basis voor althans een belangrijk gedeelte van zijn areaal verzekerd te
zijn. Uit de vele reacties die wij naar aanleiding van dit commentaar ontvingen,
is wel gebleken dat dit vraagstuk ook bij de Zuidwestelijke akkerbouwer in het
middelpunt van de belangstelling staat.
Alvorens in onderstaand artikel op dit onderwerp wat uitvoeriger in te gaan,
willen wij evenwel eerst enige kanttekeningen plaatsen bij de reactie van Pad
mos in PiP.-Magazine van maart j.l.
ANTWOORD AAN P P -MAGAZINE
De heer Padmos zet een aantal vraagtekens bij de door ons gehanteerde
concrete uitgangspunten en verwijt ons overigens een slecht gefundeerde en
welhaast tendentieuze voorstelling van zaken te hebben gegeven.
Dat is nogal wat en vraagt, zeker waar dit verwijt naar onze mening voor
namelijk op een aantal vraagtekens en veronderstellingen is gebaseerd, om een
weerwoord.
Zo zien wij het tendieuze van ons pleidooi voor een tijdig veilig stellen van
de afzet niet goed in. Zeker waar in dit commentaar van enige voorkeur voor
een binding met coöperatie dan wel particuliere handel toch geen sprake is.
Dat op het moment dat wij dit commentaar schreven de belangstelling voor
telersgroeperingen en poolvorming aan coöperatie-zijde wat groter was dan
aan de kant van de particuliere handel verandert hier niets aan.
Dat de heer Padmos niet wist dat van de oogst 1972 circa 100.000 ton aard
appelen bij telergroeperingen in het Zuid-Westen was ondergebracht, heeft ons
verbaasd. Dit cijfer is immers gebaseerd op concrete door betreffende groepe
ringen verstrekte gegevens en toch algemeen bekend.
Het is eerder nog aan de lage kant omdat hierin niet is opgenomen de om
zet van op de Zuid-hollandse eilanden werkende groeperingen.
Daarnaast zou een oriënterend bezoek aan bepaalde delen van Midden-Zee
land en Zeeuws-Vlaanderen de heer Padmos snel duidelijk maken dat onze
bewering, dat in sommige streken tientallen procenten van de oogst 1972 vroeg
tijdig voor 9 a 10 ct per kg zijn verkocht, zeker niet overdreven is. Zijn de telers
die aan het begin van het seizoen tegen betrekkelijk lage prijzen hebben ver
kocht wel zo slecht af, vraagt schrijver zich overigens af. Zeker als mag worden
aangenomen dat zij in voorgaande jaren dezelfde verkooppolitiek hebben ge
volgd. Hier zit naar onze mening evenwel juist het probleem. Wij zijn ervan
overtuigd dat vele telers deze consequente verkooppolitiek juist niet hebben
gevolgd.
Een ander vraagpunt was de door ons genoemde gemiddelde telersprijs aug./
dec. van 19,40 per 100 kg. Deze is gebaseerd op de daaromtrent door het Pro-
duktschap verstrekte cijfers, waahbij wordt uitgegaan van een prijs voor ge
sorteerd produkt af-bedrijf teler. Voor de periode aug. '72 t/m april '73 bedroeg
deze prijs voor klei-bintje ƒ24,20 per 100 kg.
Uit recente door telersgroeperingen verstrekte gegevens blijkt dat hun mid-
denprijs over dezelfde periode en op dezelfde basis berekend op ditzelfde niveau
Dat het slagen '-'an de poolvorming via telersgroeperingen mede te danken
is aan de grote vakbekwaamheid van met name enkele particuliere handelaren
in het Zuid-Westen, zoals de heer Padmos stelde, willen wij volledig onder
schreven. Vandaar dat wij er dan ook zo'n sterk voorstander van zyn de parti
culiere handel bij de vorming van telersgroeperingen te betrekken, zodat de
individuele teler rechtstreeks van deze vakbekwaamheid kan profiteren.
STREVEN NAAR GELIJKMATIGER PRIJZEN
Zoals wij ook in ons commentaar van maart j.l. reeds weergaven, is naar
onze mening het belang van de aardappelteler gelegen in het zoveel mogelijk
vastleggen van zijn afzet op meerjarige basis tegen gemiddelde prijzen. Op
langere termijn dient daarbij gestreefd te worden naar het verkleinen van de
prijsverschillen door de jaren heen.
Vandaag de dag betekent dat voor velen ofwel het afsluiten van meerjarige
prijscontracten, ofwel het afzetten via telersgroeperingen met poolvorming, af-
zetspreiding en binding met aardappelverwerkende industrieën. Het ontwikke
len van nieuwe afzetstrukturen zal daarbij via een samenspel tussen teler, co-
operatie of particuliere handel, verwerkende industrie en exporteur dienen
plaats te vinden. Het gaat hierbij om de belangen van de hele aardappelkolom'
en niet alleen om die van de teler.
Welke zijn nu de belangrijkste overwegingen die tot deze stellingname hebben
geleid?
TOENEMENDE RISICO'S
In de eerste plaats worden steeds meer, vooral ook jonge, ondernemers gecon
fronteerd met zeer hoge investeringen in zowel grond, gebouwen als bedrijfs-
inventaris en werktuigen. Dat betekent steeds hogere uit rente en aflossing be
staande vaste lasten. Daarnaast zijn ook de kosten der toegeleverde produktie-
middelen sterk gestegen. Kortom voordat een ha aardappelen op de markt ge
bracht kan worden, moet er steeds meer geld in gestoken worden.
Maar dat betekent ook dat bij zeer lage opbrengstprijzen de verliezen veel
groter zullen zijn dan in het verleden. Om één of meer jaren van lage opbrengst-
prijzen te kunnen overbruggen zijn dus steeds grotere reserves noodzakelijk. Dat
betekent in de praktijk extra financieringslasten. Verzekert men zich van de
gelijkmatiger jaar-middenprijzen of sluit men meerjarige contracten met vast
gestelde prijs af, dan nemen de kansen op extreme verliezen af en kunnen de
reserves beperkter van omvang zijn.
Met andere woorden gelijkmatiger prijzen verlichten de financieringslasten
van het bedrijf.
In de tweede plaats konstateren wij dat de verschillen in de aardappelprijzen
van jaar tot jaar toenemen.
Wij hebben daartoe de gemiddeld door de teler ontvangen prijzen over de
laatste 15 jaar eens op een rij gezet in tabel I.
TABEL I
Telersprijzen voor consumptieaardappelen op klei in 100 kg
oogst
bintje
alle
oogst
bintje
alle
jaar
aardappelen
jaar
aardappelen
1953
14.20
13,50
1965
20,40
20,90
1959
14,90
15,25
1966
16,40
17,35
1960
8,20
9,70
1967
7,70
8,10
1961
12,75
13,95
1968
12,85
13,25
1962
14,00
13,85
1969
23,20
24,30
1963
10,35
11,60
1970
9,70
10,80
1964
13,10
13,90
1971
9,90
10,60
1972
24,20
24,50
aug. '72 t/m apr. '73.
Om daarnaast enig inzicht in de prijsontwikkeling gedurende deze periode
te verkrijgen, hebben we in tabel II de 3 jaarlijks-gemiddelden der telersprijzen
weergegeven.
Moderne opslagplaats
ligt. In deze prijs zijn dan de, voor 1972 lagere, voorkopen inbegrepen. 'De door
het Produktschap berekende prijs zal waarschijnlijk aan de hoge kant zijn om
dat het bij het verzamelen der benodigde gegevens altijd moeilijk is de vroeg
tijdig gecontracteerde en per ha veldgewas verkochte partijen hierin volledig
te betrekken.
Natuurlijk staan tegenover een aantal vroege verkopers ook een aantal telers
'die hun produkt tot laat in het seizoen hebben bewaard en dus volledig van
de hoge prijzen hebben geprofiteerd.
De enige reële en eerlijke vergelijking is dan ook die tussen de gemiddelde
telersprijs en de uitibetalingsprijs der pools, gerekend over het gehele seizoen,
dan wel over dezelfde periode zoals wij deden. Iedere andere vergelijking, dus
ook die tussen een gemiddelde poolprijs en de opbrengstprijs van vrije telers
die laat in het seizoen verkocht hebben, geeft een onjuist beeld.
Overigens zijn wij het met de heer Padmos volkomen eens dat 1972 weer een
uitzonderlijk aardappeljaar was. Maar welk aardappeljaar is dat de laatste
tyd niet? En juist die opeenvolging van uitzonderlijke jaren met hetzij zeer
hoge hetzij zeer lage prijzen maken poolvorming en kontrakten voor de indivi
duele teler steeds aantrekkelijker.
Tot slot vraagt de heer Padmos zich af waaruit de zekerheid van een teler
bij levering aan een pool dan wel bestaat. Wij dachten dat hier 2 zekeiheden
op de voorgrond treden. In de eerste plaats de zekerheid dat men over het
hele seizoen gerekend, een middenprijs krijgt uitbetaald en er dus door ver
koop op een onjuist tijdstip niet naast kan grijpen. Een tweede zekerheid, die
in de toekomst ongetwijfeld steeds belangrijker zal worden heeft met de abso
lute hoogte van de opbrengstprijs te maken. Doordat een deel van de afzet via
voorverkopen, in vele gevallen reeds nu op meerjarige basis, tegen lonende
prijzen kan worden vastgelegd, wordt voor het individuele lid van de telers
groepering als het ware een, zij het nog bescheiden, prijsbodem gevormd.
Vooral in jaren met zeer lage marktprijzen, kan de uit te betalen poolprijs
daardoor gunstig beïnvloed worden.
Machine voor k 1 einverpakking
TABEL n
3 jaarlijks gemiddelde telersprijzen in 100 kg
periode
bintje
alle aardappelen
1958 t/m 1960
12,45
12,80
1961 t/m 1963
12,40
13,15
1964 t/m 1966
16,65
17,35
1967 t/m 1969
14,66
15,20
1970 t/m 1972
14,60
15,30
Gemiddeld genomen betekent dit een prijsstijging over de laatste 15 jaar van
ruim 1 per jaar.
De verschillen tussen bintje en alle aardappelen blijken door de jaren heen
op hetzelfde niveau te liggen en overigens betrekkelijk gering te zijn.
Geven we het prijsverloop voor bintje over de laatste 15 jaar in een grafiek
weer, dan krijgen we onderstaand beeld.
Duidelijk komt naar voren dat de afwijkingen van het gemiddelde de laatste
jaren veel groter geworden zijn. Normale prijzen zijn meer uitzondering dan
regel.
Het zou in dit kader te ver voeren om diepgaand te onderzoeken wat hiervan
de reden is. Ongetwijfeld zal het steeds minder reageren van de consument op
afwijkende aardappelprijzen, omdat aardappelen in het totale gezinsbudget
nauwelijks van belang zijn, hierbij een rol spelen. Ook de sterk toegenomen
afhankelijkheid van exportmogelijkheden oefent ongetwijfeld een 'belangrijke in
vloed uit. De gemiddelde ha-opbrengsten van consumptieaardappelen vertonen
daarbij de laatste jaren geen grotere afwijkingen dan in het begin van de door
ons onderzochte periode.
Wij zien geen aanwijzingen dat deze tendens het van jaar tot jaar steeds groter