De toekomst van het gezinsbedrijf in Nederland fx A. 8 (Vervolg van vorige pag.) 2. ANDERE VORMEN Agrarische ondernemingsvormen, welke fundamenteel verschillen van gezinsbedrijven zijn in hoofdzaak, van tweeërlei aard: „kapitalistische grootbedrijven" en „kol- lektivistische grootbedrijven". Wat de „kapitalistische" grootbedrijven betreft zijn vooral te vermelden de zo genaamde plantages, welke men vroeger vooral in de koloniale gebieden aantrof. Vervolgens de zogenaamde latifundia in de romaanse landen, zoals Argentinië en Brazilië. Voorts de moderne grootbedrijven in ontwik kelde landen: b.v. de grote ranches en zogenaamde cor- peration-farms in de U.S.A., nogal wat bedrijven in Zuid-Afrika en daarnaast ook nog in het Verenigd Ko ninkrijk (niet alleen Eastwood) en in Italië. In zekere zin zou men ook de z.g. M.L.Ó.'s, de zogenaamde mo derne landbouw-ondernemingen, welke de heer Mans- holt in 1968/1969 voorstond, onder deze bedrijfsvorm kunnen rekenen. Wat de „kollektivistische" grootbedrijven betreft kun nen we als goede voorbeelden noemen de sovkosen en kolchosen in Rusland, de agro-industrieën in Bulgarije en de kommunes in China. 3. STERKE EN ZWAKKE KANTEN VAN EEN GE ZINSBEDRIJF De kracht maar ook de zwakte van het gezinsbedrijf bloeien als het ware automatisch voort uit het wezen van het gezinsbedrijf, te weten de zeer nauwe band tus sen bedrijf en gezin. Beknopt samengevat kan dit als volgt worden aangegeven. Aan de ene kant staat de kracht van deze bedrijfs vorm welke met name gelegen is in het feit van de volledige inzet van de boer of tuinder (met achter hem zijn gezin) als ondernemer, leverancier van arbeid, fi nancier en risicodrager. Van zijn/hun kant wordt het 1Y uiterste gedaan om het bedrijf zo goed mogelijk op te zetten, zo goed mogelijk aan te passen aan veranderen de omstandigheden en om het bedrijf zo goed mogelijk te laten draaien. Deze persoonlijke inzet is juist in de agrarische sektor 'van uitermate grote betekenis omdat men daar werkt met levende planten en dieren, te maken heeft met natuurlijke produktieprocessen en sterk af hankelijk is van allerlei faktoren van natuurlijke aard. Aan de andere kant staat de kwetsbaarheid van het bedrijf. Het bedrijf draait namelijk rondom de boer als ondernemer en de kapaciteiten van de ondernemer kun nen groot of minder groot zijn; hij kan bovendien door sterfte of ziekte geheel of ten dele wegvallen. Ook de arbeidsvoorziening is afhankelijk, althans in sterke mate, van het aanbod uit het gezin en ook hier kunnen ziekte, ongevallen, sterfte grote problemen oproepen. De financiering moet vanuit het gezin plaatsvinden, "hetgeen bij sterk toegenomen vermogensbehoefte niet zelden tot een echt vraagstuk wordt. De boer met zijn gezin dragen volledig de risiko's van het bedrijf die over het algemeen groot zijn. Wanneer men eens in de verschillende ontwikkelde landen rondkijkt dan ziet men overal in de agrarische sektor soortgelijke problemen en soortgelijke ontwik kelingen. Het gezinsbedrijf, of zoals u wilt de persoon lijke onderneming, blijft de dominerende vorm van agrarische produktie. Wel neemt het aantal bedrijven in aantal af, maar de gemiddelde omvang groeit, terwijl het aandeel van de betaalde arbeidskracht voortdurend afneemt. Echte grootbedrijven dringen niet verder op. Daaruit blijkt reeds de geweldige levenskracht van het gezinsbedrijf. En ik zie, en dit geldt ook voor Nederland, vooralsnog geen andere ondernemingsvorm welke het gezinsbedrijf zal verdringen, al is het duidelijk dat het aantal van deze bedrijven in de komende jaren zal blij ven afnemen, doch in gemiddelde omvang zal toenemen. 4. EIGEN AKTIVITEITEN Bij de grondige wijze van behandel!.-g in de afdelin gen is volkomen terecht naar voren gekomen dat de rentalbiliteitsbasis van de bedrijven voor een flink deel afhangt van de persoon en de aktiviteiten van de boer en tuinder zelf. Ik kan op dit punt dan ook erg kort zijn. De ondernemer zal zoveel mogelijk moeten pro beren bij te blijven en de op gang zijnde ontwikkelingen goed te volgen. Hij zal goed moeten overwegen (en daar bij zijn nodige advies moeten vragen en zoveel mogelijk via een goede boekhouding en bedrijfsplannen inzicht moeten krijgen) welke beslissingen hij moet nemen ten aanzien van bedrijfsopzet, bouwplan, veebezetting, investeringen, enz. Hij zal met het oog op het -doen van investeringen in machines en met het oog op een goede arbeidsorganisatie moeten nagaan in hoeverre een beroep op loonwerker, lidmaatschap van de be- drijfsverzorgingsdienst en al dan niet verregaande sa menwerking met anderen gewenst zijn. Hij zal dan ook op verstandige manier gebruik moeten maken van de mogelijkheid van rentesubsidies en faciliteiten voor sa menwerkingsvormen. De boer zal tenslotte, met betrek king tot de afzet van zijn produkten, en de bevoorra ding met allerlei bedrijfsbenodigdheden gebruik moe ten maken van de koöperaties en/of vaste relaties met partikuliere handel of verwerkende industrieën moeten aangaan. 5. NOODZAAK VAN EEN GOED „KLIMAAT" Ook al hangt veel af van de boer of tuinder zelf, hij kan nu en in de toekomst niet tot behoorlijke rentabili teit en redelijke inkomensvorming komen, wanneer de totaliteit van het sociaal ekonomisch klimaat voor de agrarische zelfstandigen niet redelijk is. In deze niet te lange inleiding zou ik alleen willen wijzen op de be hoefte aan een aktief markt- en prijsbeleid, de noodzaak van een afremming van de inflatie, voldoende mogelijk heden voor vermogensvorming, redelijke en draagbare sociale voorzieningen en tenslotte voldoende ruimte om het bedrijf op een moderne wijze te kunnen exploiteren. 6. MARKT- EN PRIJSBELEID In de tijd dat Nederland nog een nationaal markt- en prijbeleid voerde, bleek dit ook geen gemakkelijke zaak te zijn. Dit geschiedde toen op basis van kostprijsbere keningen van het "Landbouw Ekonomisch Instituut, waarbij overheid en bedrijfsleven het meestal niet ge heel eens werden; in sommige gevallen moesten zelfs afzonderlijke regelingen worden getroffen voor bepaal de gebieden. Het voeren van een markt- en prijsbeleid, dat nu een zaak is van de E.E.G., is uiteraard nog veel moeilijker. De grote verschillen tussen de afzonderlijke landen, wat betreft grondsoort, klimaat, bedrijfsgrootte, produktiviteitsniveau, afzetorganisatie, kostenklimaat, belastingstelsels, enz., enz., houden zonder meer in dat een bepaald prijspeil voor het ene gebied, of voor de ene groep van bedrijven bevredigend tot zeer bevredi gend is, en voor andere gebieden of bedrijfsgroepen matig tot geheel onbevredigend. De toetreding van 3 nieuwe landen tot de E.E.G., monetaire ontwikkelingen van devaluaties en revaluaties, en het soms ontstaan van overschotten, zijn de belangrijkste oorzaken waar om prijsbesluiten zo moeilijk tot stand komen en veelal voor de producenten, althans een deel van de producenten, tegenvallen. Ik dacht dat het grootste pro bleem, wat voor onze landbouw in het licht van de Brusselse prijsbesluiten bestaan, vooral gelegen is in de inflatore stijging van kosten voor het bedrijf en gezin, een zodanige kostenstijging dat veelal de produktiviteits- stijging ook op goede bedrijven onvoldoende is om de kostenstijging te kunnen opvangen. Ik sprak daar juist van overschotten, die men vaak aan de landbouw ver wijt zonder dat men voldoende in het oog houdt hoe kwetsbaar de voedselvoorziening, zeker in wereldver- band gezien, is. De historie van amper een jaar laat duidelijk zien hoe snel men van een overschotsituatie terecht kan komen in een situatie van tekorten of drei gende tekorten. De heer Boerma, de direkteur-generaal van de F.A.O., heeft tot voor ongeveer een jaar de wel varende landen dringend verzocht hun agrarische pro duktie in toom te houden om daardoor ruimte te schep pen voor grotere exporten uit ontwikkelingslanden. Een jaar geléden, toen Rusland een misoogst bleek te hebben en grote hoeveelheden granen moest aankopen, waarschuwde hij de welvarende rijke landen nog voor een uitbreiding van hun produktie. Toen de situatie verder verergde, vroeg hij de rijke landen om voldoen de reserves in stand te houden voor veiligstelling van de voedselvoorziening in arme landen en kort daarna drong hij er bij dezelfde welvarende landen op aan om zoveel mogelijk te produceren, althans van bepaalde produk ten, omdat anders vele honderden miljoenen mensen in voedselnood zouden komen. 7. AFREMMING INFLATIE Ik behoef u niet aan te tonen hoezeer de bijzonder sterke inflatie, welke Nederland nu al ettelijke jaren kent, uitwerkt op de positie van boer en tuinder. Zij merken de sterke stijging van allerlei produkten en diensten in hun bedrijf en in hun gezin en zij worden min of meer geprest om hun bedrijf te moderniseren en hun produktie te verhogen om zo te trachten hun inko mens positie verhoudingsgewijs niet te ver te laten achterblijven. Deze konstante druk op de agrarische on dernemer, die niet, tenzij de markt toevallig goed zit, de inflatie op anderen kan afwentelen, heeft mijns in ziens gevaarlijke en wellicht onaanvaardbare kanten: van vele boeren wordt eigenlijk te veel gevergd! Ik acht het dan ook ter wille van de boeren en tuin ders, maar ook terwille van onze nationale ekonomie en volksgemeenschap noodzakelijk dat op korte termijn een echt begin gemaakt wordt met de beteugeling van de inflatie. 8. FINANCIERING EN VERMOGENSVORMING Een modern agrarisch bedrijf vergt een snel groeiende vermogensbehoefte. Met name is dit het geval wanneer de ondernemer eigenaar is of moet worden van grond en gebouwen. Een flink stuk van de financieringsproble- matiek wordt van de boeren afgewenteld wanneer hij een bedrijf kan pachten. Het instituut van de pacht is een aantrekkelijke financieringsvorm welke wij in Ne derland zoveel mogelijk in stand moeten houden, ook al brengt dit met zich mee dat de pachtprijzen niet onbe duidend zullen moeten stijgen. Maar alle boeren en tuinders die hun bedrijf in stand willen houden en dus verplicht zijn zowat van jaar op jaar investeringen te doen, hebben behoefte aan een ontwikkeling van hun eigen vermogen dat in een rede lijke verhouding staat tot de vermogensbehoefte van het bedrijf. De boer is min of meer gedwongen te spa ren om zijn inkomstenbron, dit wil zeggen het bedrijf, te kunnen aanpassen, moderniseren en uitbreiden. Na tuurlijk kan en moet hij vaak een beroep doen op kre dieten en leningen (niet-risicodragend voor het vermo gen), maar een bedrijf heeft pas een gezonde basis als de betrokkene beschikt over een redelijke omvang eigen vermogen. Het progressieve stelsel van onze inkomsten belasting biedt hem daarvoor onvoldoende gelegenheid. Dit in tegenstelling tot de situatie voor goede boeren in verschillende andere E.E.G.-landen. De invoering van een zogenaamde belastingvrije oudedagsreserve, waar toe de zogenaamde Kommissie van Soest een voorstel deed, biedt nog onvoldoende soulaas. Dit op de eerste plaats omdat de invoering hiervan gepaard ging met de beëindiging van de investeringsaftrek kleine zelfstan digen en op de tweede plaats omdat de mogelijkheden van deze reservering althans op dit moment erg klein zijn. Bovendien ben ik van mening, dat deze kommissie een te beperkt uitgangspunt meekreeg: zij moest alleen nagaan of in de belastingsfeer de zelfstandigen op een of meer punten ten achter gesteld waren bij loontrek- kenden. Zij mocht niet nagaan of zo ja, waarom voor (groepen van) zelfstandigen het redelijk zou zijn $ekere faciliteiten in de belastingsfeer te krijgen. Het komt mij voor dat het landbouwbedrijfsleven zich in de komende tijd ernstig over deze materie zal moeten beraden, zeker nu de nieuwe regering heeft aan gekondigd te komen met veranderingen ten aanzien van suksessie- en vermogensbelasting. 9. SOCIALE VOORZIENINGEN Naast de risiko's die de boer in zijn bedrijf loopt kent hij evenals de anderen allerlei risiko's in de socia le sfeer. Een deel hiervan dekt hij langs de weg van verplichte verzekeringen, een ander deel kan en in vele gevallen moet hij dekken door middel van vrijwillige verzekeringen. De kosten van deze verplichte en vrijwillige voorzie ningen stijgen onrustbarend, wat voor een goed deel verband houdt met de inflatie. Ons land zal door middel van bestrijding van inflatie, maar ook door middel van een echte kostenbeheersing in de sfeer van de sociale voorzieningen, moeten komen tot een sterke afremming van de groei van de zogenaamde sociale lasten; dit is zeker van groot belang voor de meeste zelfstandigen, die weinig of geen mogelijkheden hébben om deze alsmaar toenemende kosten op anderen af te wentelen. Het ont breken van een wettelijke arbeidsongeschiktheids ver klaring voor zelfstandigen leidt in de agrarische sektor tot sociaal onaanvaardbare situaties en moet uit de wereld geholpen worden door een volksverzekering, die een zekere bodemvoorziening waarborgt. 10. VOLDOENDE ARMSLAG VOOR DE BOER EN TUINDER Van allerlei kanten worden, met name in de laatste paar jaren, aanvallen gedaan op de landbouw en worden allerlei beperkingen gesteld of geëist met betrekking tot de uitoefening van de landbouw. Deze vinden meest al hun oorsprong in vaak sterk overtrokken opvattingen ten aanzien van het aanhouden van grote aantallen vee, het toepassen van kunstmest en bestrijdingsmiddelen, het bewaren van een mooi landschap, enz., enz. Ik wilde hierover heel kort zijn. Een moderne landbouw moet de nodige ruimte, en armslag behouden om zich te kun nen ontplooien en wanneer men vergaande beperkingen t.a.v. de uitoefening van en landbouwbedrijf om rede nen van algemeen belang nodig acht, dan zal men daaruit de konsekwentie moeten trekken, van een vol doende financiële kompensatie voor de betrokkene, al of niet in de vorm van aankoop van grond en bedrijf tegen een redelijke prijs. Het gezinsbedrijf in de landbouw is niet alleen een sociaal sociologisch waardevol element in de Neder landse samenleving, het is ook een levenskrachtig en waardevol onderdeel van onze ekonomie. Daarom is het alleen maar redelijk en verstandig dat het Neder landse volk het gezinsbedrijf de kansen en een goed klimaat biedt om op een moderne wijze te kunnen blij ven bestaan en een redelijk inkomen voor het betrok ken gezin te kunnen verwerven.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1973 | | pagina 8