De toekomst van het gezinsbedrijf in Nederland
een groot deel van de nodige arbeid verricht wordt
door de boer en eventueel andere gezinsleden;
INLEIDING, GEHOUDEN DOOR
PROF. F. W. J. KRIELLAARS,
VOORZITTER DER N.C.B.
1. BEGRIP GEZINSBEDRIJF
In alle ekonomisch ontwikkelde landen vindt de
agrarische produktie in overwegende mate plaats op be
drijven, die het karakter van gezinsbedrijf dragen
(Familiebetrieb, family farm, exploitation familiale).
Het essentiële element, dat een bedrijf tot een gezins
bedrijf maakt, is zoals het woord zelf reeds aanduidt, ge
legen in de innige relatie tussen bedrijf en gezin, wel
ke relatie tot uiting komt via de produktiefaktoren: on-
dernemersaktiviteit, arbeid en kapitaal.
Van gezinsbedrijf in ideaal-vorm zou sprake ,zijn
wanneer de in het bedrijf samenwerkende produktiefak
toren volledig- en uitsluitend door en uit het gezin be
schikbaar werden gesteld. Dit zou dan inhouden dat het
hoofd van het gezin het bedrijf leidt en dat geen be
roep gedaan wordt op arbeid en op kapitaal (grondka-
pitaal inbegrepen) van buiten het gezin.
Maar natuurlijk is ook van een echt gezinsbedrijf
sprake wanneer de band tussen gezin en bedrijf wat
minder ver gaat. Wanneer namelijk:
de boer ondernemer is die de belangrijke beslissin
gen neemt en de aan het bedrijf gebonden risiko's
draagt;
en het gezin zorgdraagt voor het beschikbaar zijn
van het nodige kapitaal, (en met name denk ik dan
aan het bedrijfskapitaal) dan hebben we met een
echt en in feite met een normaal gezinsbedrijf te
maken.
Nagenoeg alle agrarische bedrijven in ons land kun
nen vandaag den dag mijn inziens dan ook als gezins
bedrijven worden aangemerkt. De grotere akkerbouw
bedrijven dragen nu meer het karakter van gezinsbe
drijf dan 2530 jaar geleden, toen ze relatief veel
vreemde arbeid gebruikten. De zandbed; ijven van van
daag zijn wat verderaf van het ideaal-type van gezins
bedrijf dan vroeger, toen zowat alle gezinsleden, wan
neer ze konden werken, op het bedrijf werden inge
schakeld.
Bij de behandeling van deze materie in uw organisa
tie werd door verschillende afdelingen een kenmerkend
verschil gezien tussen een éénmansbedrijf, waarop d2
werkzaamheden, behoudens, het loonwerk, door de on
dernemer alleen wordt verzorgd, en een gezinsbedrijf,
waarop de ondernemer het werk verricht met behulp
van gezins- of familieleden. Natuurlijk bestaan er tus
sen deze twee soorten bedrijven verschillen, ja belang
rijke verschillen.
Maar ook het éénmansbedrijf is een echt gezin-be
drijf. Daarbij komt dat een zogenaamd éénm n bcdrijl
op een bepaald moment een tweemansbedri f kan v r
den, bijvoorbeeld wanneer een zoon op het bedrijf k ml
meewerken, en een aantal jaren later weer een één
mansbedrijf wordt, wanneer de zoon nagenoeg alleen
het werk verricht.
(Zie verder pag. 8)
competitie hier zal gaan betekenen. Wij kennen de ge
volgen op de eigen Deense markt ook niet.
De Deense landbouw trachtte in de jaren waarin men
buiten de muren van de EEG van de zes stond, de be
kendheid van de Deense landbouwprodukten in de EEG
te behouden. Met grote economische offers heeft men
deel genomen aan tentoonstellingen zoals de Grüne
Woche in Berlijn en heeft men geëxporteerd (al waren
het beperkte hoeveelheden) tegen lage prijzen, die zijn
overgebleven na aftrek van de invoerheffingen. Dit
heeft men gedaan in de verwachting, dat 'n lidmaatschap
van de EEG de Deense landbouw goede kansen zou
geven wegens zijn kwaliteit en marktorganisatie. Maar
natuurlijk moet men een tijd op deze kansen vooruitlo
pen voordat het mogelijk is te zegigen wat er in zit. Per
soonlijk ben ik verrast over het feit dat de Deense boter-
kwaliteit niet meteen een betere afzet heeft weten te
vinden en dat er al vrij veel interventieboter in Dene
marken ligt opgeslagen. Het laatste woord is hier nog
niet gezegd, maar één van de onzekerheden blijft de
afzetmogelijkheden op een markt met over voorziening
contra de afzetmogelijkheden op een markt met onder
voorziening.
Het is toch in het algemeen te verwachten, dat het
lidmaatschap op langere termijn de prijzen zal doen
stijgen. Dit geldt zeker voor melk, rundvlees en gra
nen, dank zij het interventiestelsel. Hoe het met de
veredelingsprodukten varkensvlees, eieren en pluimvee
zal gaan is onderworpen aan de onzekerheid veroorzaakt
door de prijsschommelingen die men ook binnen de EEG
kent, maar er wordt een relatieve verbetering verwacht
voor varkensvlees en geslacht pluimvee.
Een positieve bijdrage tot de prijzen af boerderij is
te vinden in de effectiviteit van de toeleveringsbedrij
ven en in de verwerking en afzet. De uitgebreide coöpe
ratie is in beginsel ingericht op het gezinsbedrijf.
AANTAL BEDRIJVEN OOK STERK VERMINDERD
Er zijn sinds het eind van de 50er jaren vele zelfstan
dige boeren afgevloeid (langs koude weg zonder be-
drijfsbeëindigingssteun e.d.); dit samen met de -betere
prijzen die te verwachten zijn zal de jaarlijkse afvloei
ing waarschijnlijk enigszins beperken. In de 60er jaren
verdienen rond 6000 landbouwbedrijven per jaar. Voor
de komende jaren verwacht men een daling in het aan
tal landbouwbedrijven van minder dan 4000 per jaar.
In 1960 had Denemarken 196.000 landbouwbedrijven
van gemiddeld 16 ha. Er zijn nu ruim 130.000 landbouw
bedrijven met een grootte van gemiddeld 22 ha en men
verwacht voor 1980 96.000 van gemiddeld 29 ha.
Naar schatting zal de grote teruggang in de komende
jaren plaatsvinden in de groepen 0,5 tot 10 ha en in de
groep van 10 tot 20 ha.
Het aantal boeren met 2030 ha zal heel weinig stij
gen. De grote stijging zal plaatsvinden in de groepen
met meer dan 30 ha. In de vele jaren met lage prijzen en
grote onzekerheid zijn de investeringen in de bedrijfs
gebouwen achtergebleven. Tezamen met de voortgaande
vergroting van de bedrijven leidt dit tot een aanzienlij
ke investeringsbehoefte. De berekeningen in 1971 wezen
uit dat er voor de periode 10701980 bij een onveran
derde veestapel een behoefte aan nieuwbouw bestaat
voor 60 van de rundveestapel en 35 van de var
kensstapel.
BEPERKTE UITBREIDING MELKVEE VERWACHT
De grote onzekerheid in de Deense melkprijs werd ge
deeltelijk ingehaald in de laatste jaren voor de toetre
ding, maar de toetreding betekent een tot nu toe onge
kende onzekerheid en de laatste prijsverhoging in de
EEG zijn met Deense ogen gezien niet klein. Toch ver
wacht de hoogste deskundigheid in Denemarken niet dat
het aantal melkkoeien in Denemarken in de jaren tot
1980 zal stijgen met meer dan 2 per jaar. Hier speelt
onder andere de grote investeringsbehoefte een rol. Het
aantal melkkoeien is nu ruim 1,1 miljoen en men ver
wacht in 1980 ruim 1,3 miljoen. Men verwacht dat de
melkgift per koe zal stijgen van de huidige 4300 kg tot
4600 kg. Al met al verwacht men een stijging in de melk-
produktie van de huidige 4,8 mia. kg per jaar tot 6Atnia.
kg in 1980. Dat is een stijging van 25
De produktie van rundvlees ligt sinds jaren op 180
200 kg per koe. Men verwacht in de toekomst een wat
hoger slachtgewicht van de stieren en dat zou in 1980
een produktie van 230 kg per koe betekenen. De pro
duktie is nu 190 milj. kr. rundvlees per jaar. Mén ver
wacht in 1980 een produktie van 300 mil. kg. Net zoals
het hier in Nederland het geval is, verwacht men ook
in de komende jaren een bewaiing-van de samenhang
tussen melk- en rundvleesproduktie.
TAMELIJKE UITBREIDING VARKENSSTAPEL
Het voordeel van het varkensvlees zal minder zijn dan
het voordeel van melk en rundvlees. Niettemin ver
wacht men een grotere stijging in de varkensstapel dan
in de rundveestapel namelijk een stijging van 3 per
jaar in de jaren tot 1980. Hier speelt de mindere inves
teringsbehoefte en de mindere gebondenheid een rol.
Een onzekerheid in de varkensprognoses is de moge
lijkheid van uitvoer van biggen naar de andere EEG-
landen. Afgezien hiervan verwacht men een varkenssta
pel in 1980 van 11,3 milj. tegenover de huidige 9 milj.
In Denemarken komen zeer veel
gezinsbedrijven voor
De produktie van eieren en pluimvee was vroeger be
langrijk voor de gewone gezinsbedrijven. In het bijzon
der vindt de pluimveeproduktie in groeiende mate plaats
op gespecialiseerde bedrijven. Denemarken had vroeger
een grote uitvoer van eieren.
GEZINSBEDRIJF VAN CA 30 HA HOUDT STAND
Van de cijfers die ik heb vermeld is er één waarop ik
in 'het bijzonder terug wil komen. Dat is het cijfer voor
de afvloeiing van de zelfstandige boer. Dit cijfer wordt
voor de jaren tot 1980 op 4000 geschat. Dat de teruggang
niet op de 6000 van de voorafgaande jaren zal blijven is
vanzelfsprekend. In dat geval zbu er in Denemarken
geen enkele boer overblijven. Maar een afvloeiing van
4000 zelfstandige boeren per jaar is niettemin minder
dan enkele jaren geleden geschat werd. Dit houdt o.a. in,
dat het huidige typische gezinsbedrijf in Denemarken
van ruim 30 ha ook voor de Deense landbouw en zijn to
taliteit kenmerkend zal blijven. Dat de schatting van de
afvloeiing nu op een wat lager cijfer uitkomt dan enkele
jaren geleden, hangt samen met de betere prijzen die te
verwachten zijn voor die produkten die voor het typische
gezinsbedrijf belangrijk zijn en de .zekerheid die tot
nu toe ongekend is geweest. De betere prijzen en de re
delijke zekerheid geven een basis voor vertrouwen in de
toekomst en voor de hoogst nodige investeringen.
De betere prijzen geven ook de mogelijkheid om hel
werk op het gezinsbedrijf te verlichten. Dure werktuigen
die maar een kort gebiuiksseizoen hebben kunnen via
de loonwerker worden ingeschakeld en eventueel duur-
derde grondstoffen kan men in gemakkelijk te gebruiken
vormen kopen. Hier is het toch interessant te constate
ren, dat de ontwikkeling in de richting van mengvoei
een keerpunt heeft bereikt. Zoals gezegd voorziet Dene
marken zichzelf in granen. Vroeger was het typerend
dat de kleinere bedrijven graankopers waren en de gro
tere bedrijven graanverkopers waren. Zo is het gedeel
telijk nog, maar de structuurontwikkeling houdt in dai
meer en meer boerderijen zelfvoorzienend zijn en dat zc
ook over eigen apparatuur drooginstallaties, mengin-
stallaties beschikken.
SAMENWERKINGSVORMEN
De laatste jaren is er een duidelijke tendens in de
richting van inkoop van voederkernen om zelf te men
gen. Hoe de invloed van andere soorten veevoeders in
plaats van granen zal worden, hangt ook van de prijs
ontwikkeling af. Wij hebben in de laatste decennia proe
ven gezien met verschillende samenwerkingsvormen in
de landbouw. Er is niet veel van terecht gekomen. Er
zijn hier en daar coöperatieve stallen ontstaan, maar de
ze hébben maar een kort leven gehad. Men ziet ook dal
boeren samenwerken vanwege het gebruik van enkele
landbouwwerktuigen, maar dit wordt meestal gezien als
een tweede oplossing. Plaatselijk zie je soms een grote
mate van behulpzaamheid van de boeren onderling zon
der dat men er nauwkeurig op let hoeveel de één vooi
de ander doet. Men helpt gewoon waar er behoefte aan
is en praat er verder niet over. Men is ook niét bang om
om hulp te vragen.
'Ik geloof niet dat georganiseerde samenwerkingsvor
men een toekomst hebben in de Deense landbouw. De
verlichting in de arbeid zal plaatsvinden in de toeleve
ring en gedeeltelijk in de afzet (en hier denk ik vooral
aan de fysieke kant van afnemen het afhalen van de
landbouwprodukten). Het gezinsbedrijf in Denemarken
heeft zich de laatste 100 jaar ontwikkeld op basis van de
coöperatie (en de invloed van de coöperatie op de parti
culiere handel) en zo zal het waarschijnlijk blijven. £en
probleem in dit verband is toch dat de coöperatie, die
werd opgebouwd op het principe: één man, één stem en
allemaal dezelfde prijzen, zich op bepaalde gebieden
minder positief tegenover de kleine afnemeis en de klei
ne leveranciers onder de boeren opstelt. Men ziet het
eigenaardige, dat de kleine boeren, die wel de trouwste
leden van de coöperatieve ondernemingen zijn geweest,
nu misschien door de particuliere handel zullen worden
geholpen.
BETERE KANSEN VOOR GEZINSBEDRIJF
DOOR E.E.G.
Op een enkel punt sta ik verbaasd. Ik begrijp niet dat
de Deense boeren nog geen bedrijfsverzorgingsdienst
hebben kunnen opbouwen. Er is hier en daar een aan
loop, maar men komt moeilijk van de grond. Ik heb
melding gemaakt van de goede ervaringen die vooral in
enkele Nederlandse provincies zijn opgedaan en men
heeft mij ingeschakeld in een georganiseerde discussie
rondom de mogelijkheden van een echte bedrijfsverzor
gingsdienst in Denemarken. Men is nu wel op hoog ni
veau overtuigd van de doelmatigheid van wat er in Ne
derland wordt opgebouwd. Persoonlijk heb ik de neiging
om een door en door georganiseerde bedn'jfsverzorging
als een voorwaarde voor het vasthouden van het melk
vee op de gewone gezinsbedrijven te zien misschien
nog meer ond'er Deense dan onder Nederlandse omstan
digheden o.a. omdat Denemarken zoals gezegd de vader-
zoon constructie alleen in beperkte mate kent.
Mijn konklusie is dat de Deense toetreding bij de EEG
de Deense gezinsbedrijven opnieuw een kans heeft ge
geven. Er is door hogere prijzen en meer zekerheid een
basis gelegd voor de nodige investeringen, voor een ver
dere ontwikeling van de toelever.ingszijee
zetorganisaties en voor verlichting van het werk. Dat be
tekent dat de besten onder de jongens en meisjes be
reid zijn om hun toekomst in de landbouw te blijver,
zoeken. Het betekent misschien zelfs dat enkelen de weg
naar de landbouw terug zullen vinden en dat de afvloei
ing van arbeidskrachten naar andere bedrijfstakken nie;
meer door toeval gekenmerkt zal zijn.