Is een samengaan
van CSM en Suiker Unie
van belang
voor de
Nederlandse landbouw?
De grotere
en de
kleine koek
5
Teneinde deze vraag te kunnen beant
woorden willen we allereerst ingaan op
de gesprekken die over samenwerking
tussen beide ondernemingen hebben
plaats gehad.
Als over samenwerking op deelgebie
den wordt gesproken, komt als vanzelf
sprekend de vraag naar voren of er mo
gelijkheden zijn tot een totale integratie
te komen. Hiervoor is een studie opgezet,
waarbij diverse organisatievormen zijn
onderzocht. Men kan dan verschillende
uitgangspunten kiezen. Eén ervan is dat
men een coöperatieve vereniging sticht of
een bestaande uitbouwt. Een andere mo
gelijkheid is dat men de bestaande coöpe
ratie vereniging of een bestaande uit
bouwt. Een andere mogelijkheid is dat
men de bestaande coöperatie inbrengt in
een naamloze vennootschap. De aandelen
van het individuele lid van de coöpera
tieve vereniging kunnen dan omgeruild
worden in aandelen in deze N.V. De aan
delen van de individuele leden kunnen
dan, evenals die van de N.V., op de effec
tenbeurs genoteerd worden. Dit laatste
kan voor het coöperatieve lid erg aan
trekkelijk zijn. Het geld dat hij in de co-
operatie heeft gestoken en welk aandeel
niet verhandelbaar is, kan dan „levend"
worden gemaakt en als een normaal
beursaandeel worden verhandeld. Voor
waarde is dan wel dat de aandelen in de
N.V. bij het individuele lid terecht komen
en geen gebundeld bezit vormen. Dit is
nodig om de verhandelbaarheid mogelijk
te maken. Het bestuur van de N.V. staat
voor de uitdaging de aandeelhouder/bie
tenteler een goede biefenprys te betalen
en bovendien tè zorgen dat het aandeel
het vertrouwen op de effectenbeurs gé«
niet en dus een goede koers krijgt. Voor
de teler/aandeelhouder betekent dit dat
hij naast een goede bietenprijs, een aan
deel heeft dat verhandelbaar is en koers
winst, resp. groei kan geven. Vindt hij dit
risico te groot omdat b.v. de diversificatie
hem niet aanstaat en hij verliezen vreest,
dan kan hij zijn aandeel verkopen en toch
zijn bieten leveren.
Met name over de vorm waarin een
eventueel verder samengaan van de CSM
en de S.U. zou kunnen plaats vinden, is
geen overeenstemming bereikt; laat staan
over een opzet voor de plaats van telers,
personeel en verdere groeperingen, en
over de gewenste produktiestructuur.
Wij waren, en zijn nog, van mening dat
de individuele bietenteler het best baas in
eigen huis kan zijn en in staat moet wor
den geacht zelf te beslissen of hij zyn
aandeel in de onderneming wil houden of
verhandelen. Hij heeft belang bij „le
vend" geld en niet bij geld in de „dode"
hand.
De CSM is een gezond bedrijf dat voor
de bietenteler het risico, dat een onder-
nemig altijd geeft, heeft gespreid. Van
zelfsprekend is de bietenteler betrokken
bij de gang van zaken in de onderneming,
doch de kapitaalverschaffers zijn degenen
die werkelijk met hun geld het risico van
het wel en wee van het bedrijf dragen.
By de enorme bedragen die nodig zijn om
een modern bedrijf gezond te houden is
dit een juiste weg. Niet voor niets heeft
de Nationale Coöperatieve Raad een stu
die gewijd aan de financiering van grote
coöperaties. Voor de werkelijk grote be
drijven is het naar onze mening de beste
weg dat deze ook kapitaalverschaffers
heeft die van buiten de eigen sector ko
men, waardoor niet het hele risico op de
rug van de producent wordt gelegd.
DE SUIKERREGELING
De regeling die nu in de EEG van
kracht is, loopt tot 1975 en geldt als een
overgangsregeling. Vrijwel niemand ver
wacht dat de regeling, die na 1975 komt,
wezenlijk verschil zal uitmaken met deze
overgangsregeling. Geen enkele nationale
overheid zal toestaan dat de suikerindus
trie wegkwijnt door de concurrentie uit
een lidstaat in de EEG. Daarvoor zijn de
laatste jaren teveel miljoenen in de sui
kerindustrie geïnvesteerd.
i
Op het congres van de Vereniging van
Europese Suikerfabrikanten (CEFS), ge
houden in de week van 4 t/m 8 juni te
Amsterdam, is door de voorzitter van de
ze vereniging over de te verwachten
nieuwe regeling meegedeeld dat met aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid
de Europese commissie te Brussel zal
voorstellen de suikerquota volgens uni
forme principes per onderneming te ge
ven en niet meer per land zoals nu het
geval is. In plaats van meer vrijheid be
tekent dit in feite een strakkere regeling
dan de bestaande. Hoe lang deze nieuwe
suikerregeling zal gaan lopen is niet be
kend.
Hierboven is reeds gesteld dat in elk
geval geen enkel land bereid zal zijn de
suikerindustrie op te offeren aan het z.g.
specialisatiébeginsel.
BETEKENIS VAN DEZE REGELING
VOOR DE SUIKERINDUSTRIE
Als deze regeling inderdaad zo tot
stand komt betekent dit dat de hui
dige regeling nog wordt verfijnd.
Voor ons land houdt dat in dat beide on
dernemingen een quotum toegewezen
krijgen waarvan de grootte nog niet vast
staat. Dit quotum zal groter moeten zyn
dan het huidige. Voor de CSM, en daar
mee voor de bietentelers die aan de CSM
hun bieten leveren, betekent dit dat ver
der kan worden gegaan met een beleid
dat gericht is op een verdergaande ratio
nalisatie.
De CSM behoort tot de 10 grootste sui
kerfabrikanten van de EEG. In de gehele
EEG zijn dit er nog altijd 120 met in to
taal 260 fabrieken. Zonder tot een fusie
met de S.U. te komen kan de CSM nog
verder rationaliseren. Wel moet dan vol
daan worden aan de voorwaarde, waar
aan reeds 20 jaar is voldaan, namelijk dat
de bereidheid en goede wil aanwezig zijn
om samen te werken waar dit kan, onder
respectering van eikaars zelfstandigheid.
Dat dit kan is in de achter ons liggende
jaren zonneklaar gebleken.
Trouwens, juist dit voorjaar was de
laatste hand gelegd aan een complete
ruilovereenkomst en een contingente-
ringsovereenkomst voor 2 jaar. Met de
ze beide overeenkomsten is volledig voor
komen dat doublures optreden bij de ont
vangst van de bieten.
Reeds eerder hebben wij voorgesteld
ook ten opzichte van tarrering en gehal
tebepaling van de bieten tot verdere sa
menwerking te geraken. De ieder jaar
weer optredende gehalteverschillen in be
paalde delen van het land zouden dan tot
het verleden kunnen behoren.
Wij zijn van mening dat op deze wijze
een samenwerking kan worden verkregen
die voor beide ondernemingen voordeel
brengt en daarmee ook voor de bieten
telers.
Wij hebben in Nederland een efficiënt
werkende industrie. Vanzelfsprekend gaat
op de duur een deel van de grote voor
sprong, die we ten opzichte van andere
landen hebben, verloren. Dat is niets bij
zonders: als men reeds op een hoog peil
zit is het moeilijker in eenzelfde tempo
verder te rationaliseren. Degenen die nu
nog minder efficiënt werken, kunnen re
latief sneller vooïuit.
Beide Nederlandse ondernemingen be
horen, zoals reeds betoogd, tot de groten
in de EEG. Beide hebben de mogelijkheid
zelfstandig verder naast elkaar te blijven
werken zonder dat het gevaar bestaat dat
een van beiden de concurrentie niet zal
aankunnen. Voor de bietenteler betekent
dit dat hij in die situatie kan blijven kie
zen tussen een binding als coöperatief .lid
of zijn bieten kan leveren aan de CSM,
waarbij hy zelf kan bepalen hoe lang hij
zich wil binden. Het beginsel van de vrye
concurrentie wordt dan volledig gehand
haafd, wat zeker niet in het nadeel var
de bietenteler behoeft te zijn.
Het lijkt een onhoudbare stelling dal
de produktie van b.v. auto's goedkoper
zou kunnen als General Motors en Ford
samen zouden gaan. Nietmand zal ook ge
loven dat b.v. één onderneming, die alle
supermarkten beheert, in het belang van
producent en consument zou zijn. Elke
vergelijking gaat mank, ook deze. Er wil
alleen mee gezegd zijn dat het samengaan
van twee ondernemingen niet altijd een
goedkopere produktie behoeft te beteke
nen. In geen enkel land is overigens een
monopolie op het gebied van de suiker-
pfoduktie aanwezig.
Wanneer men bedenkt dat het bouwen
van een nieuwe suikerfabriek van be
hoorlijke omvang zo ongeveer 200 mil
joen gaat kosten, dan moge duidelijk zijn
dat op die basis niet zo gemakkelijk kos
tenbesparing zal zyn te bereiken. Als men
gemiddeld 10 voor rente en afschrij
ving neemt, betekent dit alleen al aan ge
middelde jaarlijkse kosten een bedrag van
'20 miljoen of in de huidige omstandig
heden een bedrag van rond 4,per ton
over alle in Nederland geteelde bieten.
Het moet uitgesloten worden geacht dat
dit bedrag op enigerlei wijze in een rede
lijke termijn terug te verdienen is door
op enigerlei wijze in een redelijke termijn
terug te verdienen is door op transport
kosten te besparen. De rekening zal dan
toch wel door de bietentelers betaald
moeten worden.
Ons uitgangspunt is een ander. Gaarne
willen wij in de groeiende samenwer
king, die is ontstaan tussen bietentelers
en CSM, zoeken naar mogelijkheden die
beider belangen dienen. Dat dit tot nu toe
goed is gelukt mag het verleden bewij
zen. Wij hebben door alle tijden heen
een goede prijs voor de bieten betaald en
met de Federatie voor Suikerbietenver-
bouw in Nederland is een hechte samen
werking ontstaan. De meerjarige contrac
ten, met daaraan gekoppeld de obligaties,
vormen daarvan mede een bewijs. Wij
zijn ervan overtuigd dat deze samenwer
king ook in de toekomst zal blijven en dat
er ruimte moet zijn voor beide groepen
telers, zowel voor degenen die hun pro-
dukt aan de CSM leveren als voor diege
nen die aan de S.U. leveren. Ook in die
situatie kan er samenwerking zijn die
beider belangen dient.
I
Onze conclusie is derhalve dat het, ge
zien de situatie die thans aanwezig is, on
ze verantwoordelijkheid is met kracht de
éénzijdige bieding, die niet anders gekwa
lificeerd kan worden dan als een over
val, van de hand te wijzen. Het kan niet
in het voordeel zijn van de CSM-telers en
allën die bij ons bedrijf betrokken zijn.
dat op een dergelijke wijze met hun be
langen wordt omgesprongen.
Of het coöperatieve lidmaatschap in
derdaad in het verleden zoveel voordeler
heeft opgeleverd, kan de Nederlandse
boer nu nog zelf beoordelen. Een grool
deel heeft daar kennelijk „neen" op ge
zegd en uit de vele reacties, die wij var
alle kanten ontvingen, blijkt dat deze
groep graag wil dat dit zo kan blijven.
Welnu, wij menen dat de CSM, zelfs in
de EEG, groot en sterk genoeg is de con
currentie de baas te kunnen en ook in de
toekomst recht te kunnen doen aan onze
bietentelers. Een verbreding van de basis
kan daartoe bijdragen. Een afgedwongen
fusie is daarom beslist niet nodig.
In C.M.C. „Me Ik" van 26 mei j.l.
stond de volgde ontboezeming van
de heer H. J. Grote Gansey - lid van
de Raad van Bestuur C.M.C.-Melk
Unie. „De grotere en de kleine koek"
en de verdeling daarvan. Een bij
drage die naar het ons lijkt ook onze
lezers zal interesseren.
(JEN (verwerkings) coöperatie is een bijzondere on
dernemingsvorm! Dat besef je in het dagelijkse
doen en laten niet altijd. Maar het bijzondere zit niette'
min in verschillende kenmerken.
Zo is bijvoorbeeld de combinatie van grondstoffenleve-
rancier en eigenaar een bijzonder kenmerk van onze zui-
velcoöperatie. Ook de onpersoonlijkheid van de eigen
dom is een kenmerk, al wordt dit steeds minder gewaar
deerd. Terecht ook wordt er in CjM.C.-verband en ook
elders, gezocht naar mogelijkheden om hierin verandering
te brengen.
Nóg een kenmerk van die verwerkingscoöperatie is het
ontbreken van een markt tussen de leden (leveranciers)
enerzijds en huil verwerkende onderneming anderzijds.
En dat betekent, dat onze onderneming alle melk moet
afnemen die aangeboden wordt. Ook in overschotsitua
ties. Dat stelt die onderneming vaak voor bijzondere pro
blemen. Maar het kenmerk dat ik nü naar voren wil halen
is, dat er in onze coöperatie twéé groepen mensen zijn
dde, zo niet geheel dan toch voor een zeer groot deel, van
hun inkomen afhankelijk zijn van de resultaten van de
onderneming: ruim 8000 leden van de C.M.C. en de ruim
3400 leden van het personeel. Twee groepen die met
elkaar te maken hebben en waarvan de gezamenlijke in-
spannnig er op gericht is, het een derde groep naar de
zin te maken: de groep van klanten en afnemers.
Want één ding staat vast: zowel het melkgeld als de
lonen en salarissen, moeten op de markt verdiend wor
den. De leden van de vereniging en het personeel van de
onderneming vervullen hierin een verschillende rol, maar
ze doen dat in het raam van één organisatie. Toch is
mij vaak opgevaljen hoe weinig beide groepen feitelijk
van elkaar weten. Het lijken soms wel twee werelden
waartussen een hoge schutting staat. Waarbij dan be
stuur en ondernemingsleiding hun duidelijke contacten
in beide werelden hebben. Te constateren, dat dit niet
in veel ruimere mate het geval is, is spijtig. Juist in deze
tijd van sterke polarisatie (verscherping van de verhou
dingen) tussen de factoren arbeid en kapitaal kan de
coöperatieve ondernemingsvorm immers haar eigen be
tekenis óók voortbestaan) waar maken.
Wij werken in de onderneming immers niet voor een
naamloze groep aandeelhouders die op elk gewenst mo
ment hun aandeel van de hand kunnen doen, maar voor
een bekende groep ledenveehouders ,die alles behalve
„kapitalisten" zijn. Dit duidelijk te onderkennen, zou voor
het personeel in al zijn geledingen zeker inspirerend zijn.
Maar in brede lagen ervaart men nauwelijks het verschil
tussen een particuliere onderneming en een coöperatie.
Ook bij de opinie-vormende organen in onze samenleving
wordt dit onderscheid helaas nauwelijks gemaakt en
voor zover dat de laatste maanden het geval was, eerder
in zeer negatieve dan in waarderende zin.
Omgekeerd is het niet verwonderlijk, dat er bij vele
coöperatieleden weinig zicht is op de problemen die ver
bonden zijn aan het werken in een onderneming als de
onze. De gedachte, dat voor personeelsleden met eer
CAO en met sociale voorzieningen het kostje wel ge
kocht is en dat zij verder geen problemen kennen, is
bepaald onjuist. Het werk in onze eigen onderneming
vraagt van zeer velen een grote inzet en inspanning (die
ook gegeven wordt!)
Denk maar aan de vele noodzakelijke veranderingen
waarover regelmatig bericht wordt en aan alle onzeker
heid die dit teweeg brengt. En soms beluistert men z°lfs
uitlatingen die er op duiden, dat men het personeel ziet:
als een veeleisende en weinig gevende groep die de spoe
ling dun maakt.
Over en weer zou er best wat meer inzicht mogen be
staan in elkanders problematiek. We moeten tóch pro
beren wat méér over de schutting te kijken. Onbekend
maakt onbemind zegt het spreekwoord en dat is hiei
zeker waar. Nu is het niet gemakkelijk om het proce.
van wederzijdse waardering goed en effectief op gang te
brengen, maar misschien kunnen we zowel vanuit de
vereniging (jongerenraad?) als vanuit de onderneming
initiatieven ontwikkelen die dit bevorderen.
Want we kunnen dit bijzondere kenmerk van onze
coöperatieve ondernemingsvorm zeker gebruiken om
onze organisatie inwendig verder te versterken. Het
besef, dat beide groepen gemeenschappelijke belangen
hebben is altijd vruchtbaarder dan om tegenstellingen
uit onbegrip en onwetendheid te koesteren. Het lijkt mij
aantrekkelijker om met z'n allen een grotere koek te bak
ken, dan te kissebissen over de verdeling van een kleinere
koek. Het probleem van de rechtvaardige verdeling zal
het menselijk kunnen wel te boven blijven gaan, maar
het is wel heel wat geriefelijker wanneer er grotere plak
ken gesneden kunnen worden. Aldus de heer H. J. Grote
Gansey.