De ontwikkeling van
de akkerbouw in Zeeland
C.A.R. - Goes
Ing. M. MURRE en
J. M. v. d. WEELE
Tussen de a.s. ZLM tentoonstelling
„Delta 1973" en de vorige in 1961 op
Noord-Beveland gehouden tentoonstelling
ligt ©en tijdsbestek van 12 jaar. Een der
gelijke periode leent zich er goed voor
om na te gaan welke ontwikkelingen de
akkerbouw in Zeeland heeft doorgemaakt.
Het zal daarbij niet doenlijk zijn een volle
dig beeld te schetsen, maar veel meer
enkele belangrijke punten aan te stippen.
Mogelijk kan hieruit dan weer lering wor
den getrokken voor de te verwachten ont
wikkelingen in de eerstvolgende jaren.
Want dat er in de komende tijd weer aan
passing aan zich wijzigende omstandig
heden nodig zal zijn staat als een paal
boven water.
Op welke wijze en met welke middelen
heeft de akkerbouw zich aan de snel ver
anderde omstandigheden weten aan te pas
sen? Enkele duidelijke zaken die van invloed
zijn geweest willen we hierna noemen.
een aantal ruilverkavelingen zijn in uit
voering genomen of zijn reeds klaar ge
komen. De waterbeheersing, perceelsin
deling en de ontsluiting zijn veel verbe
terd. Kortom de mogelijkheid is of wordt
geschapen tot een meer rationele bedrijfs
voering.
bedrijfsbeëindiging door een aantal over
wegend kleinere ondernemers. Hetgeen
enige schaalvergroting tot gevolg heeft
gehad.
afvloeiing van arbeidskrachten; dit zowel
vreemde arbeidskrachten als meewerken
de gezinsleden.
verdergaande mechanisatie met tegelijk
een vergroting van de capaciteit van de
verschillende machines.
bouwplanvernauwing, o.a. een gevolg
van prijsontwikkeling en arbeidsbezet-
ting.
wijziging in afzetpatroon van enkele
akkerbouwprodukten. We noemen slechts
de consumptieaardappelen en de zaai-
uien. In toenemende mate wordt op con
tract geteeld of middels poolvorming af
gezet.
BEDRIJFSGROOTTE
Het aantal grondgebruikers met meer dan
1 ha cultuurgrond was in 1970 t.o.v. 1959
met 2254 of 21 afgenomen. Bij bedrijven
met meer dan 5 ha cultuurgrond bedroeg de
afname in dezelfde periode 535 of 8,5 Dit
heeft onder meer tot gevolg gehad dat de
gemiddelde bedrijfsgrootte van 13.04 ha in
1959 is gestegen tot 15.98 ha in 1970. Een
gemiddelde groei van nog geen 3 ha. Van de
veel geuite „kreet" om te komen tot de ge
wenste bedrijfsvergroting (oppervlakte) is
tot nu toe weinig gerealiseerd kunnen wor
den.
ARBEID EN MECHANISATIE
Voor wat betreft „de mechanisatie" wordt
verwezen naar het artikel „werktuigkosten
en samenwerking in de landbouw". Veel
arbeid is door kapitaalsinvesteringen ver-1
vangen. Het is dan ook niets nieuws wan
neer we vaststellen' dat de laatste 10 jaar
zeer veel arbeidskrachten het landbouwbe
drijf hebben verlaten. In 1961/1962 waren
4424 jaarcontracten in de akker- en weide-
bouw geregistreerd en in 1970/1971 was dit
teruggelopen tot 1313. Een afname met ge
middeld 7 per jaar.
Uiteraard zegt dit nog niet alles over het
totaal aantal werkers in de landbouw. Een
belangrijk deel van de benodigde menselijke
arbeid is door de boer en eventueel meewer
kende gezinsleden opgevangen. In hoeverre
een en ander van invloed op het bouwplan
is geweest wordt hierna weergegeven.
SAMENSTELLING BOUWPLAN
De wijzigingen in het bouwplan die zich
van jaar tot jaar voordoen blijven meestal
beperkt tot enkele procenten van de met een
bepaald gewas beteelde oppervlakte. Bekij
ken we de bouwplannen over een reeks van
jaren dan is duidelijk waarneembaar dat het
gaat in de richting van slechts enkele ge
wassen. Was het in 1962 nog een normale
situatie dat het bouwplan 6 h 8 gewassen
omvatte, nu is een bouwplan met 3 of 4 ge
wassen een veel voorkomende zaak. Voor dit
overzicht met het aandeel van de gewassen
in procenten van het totale bouwlandareaal
(103.CC0 ha) kunnen enkele opmerkingen
gemaakt worden.
Het totale graanareaal neemt vrij constant
ongeveer 40 van het bouwland in beslag.
Binnen de granen zijn er duidelijke verschui
vingen opgetreden. Zo is de wintertarwe
regelmatig in oppervlakte uitgebreid met een
top van bijna 28 in 1972. Zomergerst en
vooral zomertarwe hebben hiervoor een aan
zienlijke veer moeten laten. Overige granen
(incl. korrelmais) blijven van weinig bete
kenis.
Peulvruchten en met name de erwten zijn
reeds op veel bedrijven uit het bouwplan ge
schrapt. Door een grotere oppervlakte brui
ne bonen in de laatste jaren is de inkrimping
van de groep peulvruchten nog wat beperkt
gebleven. De groep handelsgewassen is zeer
aanzienlijk in oppervlakte gedaald met een
dieptepunt van 7 van het totale bouw
landareaal in 1970. De groei naar 11 in
1972 kan in hoofdzaak warden toegeschre
ven aan een hier en daar bedenkelijke uit
breiding van het koolzaad. Daarnaast heb
ben ook het areaal graszaad en in mindere
mate de karwij de laatste 2 jaren weer groei
te zien gegeven. De groep rooivruchten ten
slotte, waartoe aardappelen, bieten en uien
gerekend worden heeft vanaf 1964 t/m 1968
een geleidelijke uitbreiding ondergaan. De
laatste jaren neemt deze groep gewassen vrij
constant 40 van het bouwland in beslag.
Zowel van aardappelen als van bieten wor
den er enkele duizenden hectaren meer ge
teeld dan 10 jaar geleden. Bij uien is de
schommeling in areaal van jaar tot jaar vrij
groot, hetgeen voor dit gewas als normaal
beschouwd kan worden.
HET RENDEMENT
Het streven van elke ondernemer is erop
gericht een zo groot mogelijk verschil tus
sen bruto geldopbrengst en de totale kosten
te behalen. In die volgende tabel wordt deze
Zowel de kosten als de opbrengsten geven
een duidelijk opgaande lijn te zien. Het
netto-overschot geeft een dalende tendens te
zien, de arbeidskosten daarentegen een stij
gende. Netto-overschot arbeidskosten
geeft het arbeidsinkomen. Deze cijfers geven
duidelijk weer dat het inkomen van de ak
kerbouw niet of in elk geval onvoldoende
is meegegroeid met de inkomens in andere
sectoren.
Hierbij zij opgemerkt dat dit gemiddelden
zijn. Zowel opbrengsten, kosten en arbeids
inkomen geven van bedrijf tot bedrijf grote
verschillen te zien.
tufjinU efijt e t rL* Jfte uikf kcmot
'Je het Jun Zeilni/ft o'i t r 0t e
jare., ffiz tj
H M O Vt tfi t a ra.n&n
ontwikkeling vanaf 1962/1963 t/m 1971/1972
weergegeven (1). Om de jaarlijkse sterke
fluctuatie in opbrengst zoveel mogelijk te
nivelleren is een en ander volgens het voort,
schrijdende 4 jaarlijks gemiddelde berekend.
De trendmat igeontwikkeling van op
brengsten, kosten, netto-overschot en ar
beidsinkomen in guldens per ha.
leid in het Europa van de „negen" en de
situatie op de wereldmarkt. Wat dit laatste
betreft is ook de vooruitgang van de land
bouw in de zogenaamde ontwikkelingslanden
een factor van betekenis. De invloed die de
individuele boer op deze ontwikkeling kan
uitoefenen is zeer beperkt. We noemen
enkele punten die het rendement in hoge
mate bepalen en die de ondernemer min of
meer in de hand heeft. Hij dient te streven
naar:
een goede gewassen- en rassenkeuze.
een optimale cultuurtoestand van de
grond.
De trendmatige ontwikkeling van opbrengsten, kosten, nettog-overschot en arbeidsinkomen
in guldens per ha.
Omschrijving 1962/'65 1963/'66 1964/'67 1965/'68 1966/'69 1967/'70 1968/'71
Bruto-opbrengst
2350
2411
2585
2674
2899
2923
3065
totale kosten
1804
1878
2003
2137
2277
2470
2625
netto-overschot
546
533
582
537
622
453
440
arbeidskosten
521
516
538
560
593
657
719
arbeidsinkomen
1067
1049
1120
1097
1215
1110
1159
(1) Bron: Uitkomsten L.E.I.-bedrijven op de Zeeuwse eilanden.
Bieten opeenzetten in 1973. Met de tastdunner wordt zeer aanzienlijk op arbeid Bieten opeenzetten in 1962.veel arbeidskrachten hebben sindsdien de landbouw
bespaard. verlaten. Mede door de ontwikkeling van de mechanisatie en de teelttechniek worden
nu zelfs meer aardappelen en bieten verbouwd.
Vervolgens is het interessant na te gaan
>vat de invloed van deze en andere factoren
)p het rendement van de bedrijven is ge
veest In het kader van dit artikel is het
jnmogelijk alle genoemde punten nader te
>espreken. We zullen ons moeten beperken
ot die zaken waarop de individuele onder-
ïemer meer of minder invloed kan uitoefe-
ïen met één uitzondering „de ontwikkeling
n de bedrijfsgroottestructuur".
1 4
verschijnsel zijn diverse oorzaken te noe
men, maar de belangrijkste factor is toch
wel de prijsontwikkeling van de produkten.
Daarnaast spelen arbeidsbezetting en moge
lijkheden tot mechanisatie een rol.
Uit een oogpunt van vruchtwisseling be
keken is de afname van het aantal gewas
sen zonder meer een verarming. Dit kan ook
vrij spoedig tot uiting komen in een daling
van de kg-opbrengst. Aan de hand van het
TOEKOMSTIGE ONTWIKKELING
Zal de geschetste ontwikkeling zich in de
naaste toekomst voortzetten? Eenvoudig ge
steld, doch minder gemakkelijk te beant
woorden. Wel kan worden aangenomen dat
de kosten voorlopig zullen blijven stijgen.
Voor wat de opbrengst betreft is eigenlijk
geen enkele voorspelling te doen. Dit hangt
nauw samen met het te voeren landbouwbe-
i rationele inzet van arbeid en machines.
een gericht investeringsbeleid.
De akkerbouwer zal er goed aan doen om,
rekening houdende met de ontwikkeling in
het recente verleden en de zojuist genoemde
punten, de toekomstige ontwikkelingen
nauwlettend te volgen.