<zip KNLC Langer ieven met linoizuur Onderwijs ten plattelande Meeldauw en Berac gerst 6 VOEDSELPRODUCTIE EN WELVAART ÏN het Hart Bulletin van april 1973 heeft dr. De Wijn namens het Centraal Instituut voor Voe dingsonderzoek en het Leidse Instituut voor Sociale Geneeskunde geschreven over richtlijnen voor voe ding om hart- en vaatziekten te voorkomen. Het stuk verdient de aandacht: omdat het duidt op een aan staand nieuw rapport van de Voedingsraad over dit onderwerp en omdat het terloops ook een beroep doet op „belanghebbende producenten in de suiker verwerkende, de vetten- en olie- en zuivelindustrie". Er wordt geen produkt naar de beklaagdenbank verwezen, geen uitspraak gedaan over het bekende strijdpunt van de gevaren van het dierlijke vet. Zo wordt bijv. geconstateerd dat de melkvetconsumptie afneemt, terwijl hart- ,en vaatziekten toenemen. Er wordt slechts op gewezen welke verschuivingen in het voedingspatroon van de huidige welvaartsituatie verdienen bevorderd te worden; andere zouden dan wat omgebogen moeten worden. Het gaat om niet al. te ingrijpende veranderingen in de voedingsgewoon ten ,die direct praktisch toe te passen zijn. Het meeste is al eerder verkondigd. Maar de des kundigheid en het gezag van de schrijver en zijn „achterban" rechtvaardigen het stil te staan bij de vraag wat hij ons, boeren en tuinders, eerste leveran ciers van het voedsel, te zeggen heeft. TOEKOMST AAN HET LINOLZUUR T") E algemene wijsheid van deze tijd blijft gelden: minder eten en meer bewegen. Met direkt daar na nu voor de toekomst de regel, geldend van jongs af aan: het voedsel beter samenstellen. Het voedsel zou zodanig samengesteld moeten worden dat men met minder kans op hart- en vaatziekten de tweede helft van zijn leven ingaat. Daartoe moet dan het aan deel van de meervoudig onverzadigde vetzur'en ,in het bijzonder van het linoizuur vergroot worden. Sa mengevat leidt dit tot de volgende richtlijnen voor onze voeding in de toekomst: Het nuttigen van zichtbaar vet moet beperkt blij- yen d.w.z. minder boter en minder margarine op brood; er wordt tegenwoordig wel meer dierlijk eiwit gebruikt (vlees, vis etc), maar het wordt met te veel vetten toebereid, meer spijsoliën zou beter zijn. Vetrijke zuivelprodukten moeten meer worden ver vangen door magere kaas en melkprodukten. Volko renbrood en grqenten en fruit moeten de voorkeur hebben. Wat ook minder gebruikt zou moeten wor den: suikerrijke voedingsmiddelen, frisdranken, eie ren (2 a 3 per week) en alkoholische dranken. Beter zijn vis, gevogelte en ook varkensvlees. (Het is ge bleken dat bijv. varkensvlees en pinda's niet onin teressante linolzuurleveranciers zijn). AFZETBELEID AANPASSEN A LS de wens van de schrijver met betrekking tot algemene voorlichting en bijzondere voor lichting aan grootkeukenbedrijven (krijgsmacht) en aan alle soorten gewone en vak-scholen, in vervul ling gaai, is hei zaak zich te bezinnen op de konse- kwenties van deze voedingsrichtlijnen voor ons afzet- beleid. Hoe moeten landbouwhandels- en industrie- bedrijven zich opstellen? Er worden geen produkten in de ban gedaan. Maar de leveranciers van produkten-met-beperkt-gebruik zullen hun artikel willen blijven „verkopen". Hun acti viteit zou dan wel op goed en zo veel mogelijk weten schappelijk gestaafde argumenten moeten rusten. Anderzijds zullen degenen, wier produkten het be geerde linoizuur bevatten, evengoed dit verkoop-ar gument hebben te benuttèn, wat ook het nodige geld kost. Wat nog belangrijker lijkt is uitbreiding van het wetenschappelijk gebaseerde speurwerk gericht op het ontwikkelen van nieuwe of vernieuwde produkten. Waarin dan die meervoudig onverzadigde vetzunen wel in de gewenste mate voorkomen. Of waarin des noods de minder gewenste bestanddelen zo smake lijk en aantrekkelijk zijn weggewerkt, dat de konsu- ment ze vraagt en blijft vragen, ondanks anders ge richte voorlichting. KAPITAAL EN VINDINGRIJKHEID D'E beide lijken voor ons toekomstig afzetbeleid in het licht van voedingsrichtlijnen als boven genoemd zeker nodig te zijn. En die zijn alleen in te zetten in het kader van grote ondernemingen. Beter nog dan bij gezamenlijke onderzoek-instituten en on persoonlijke reklame is daar de noodzakelijke direc te band tussen speurwerk, produktie en verkoop voor handen. Het is goed om juist als boeren en tuinders, sterk betrokken bij de werkzaamheid van onze onderne mingen, dit te beseffen. Het behoeft n.l. niet altijd zo te zijn dat de dagelijkse leiding automatisch de juiste koers vaart. Het is bijv. denkbaar dat te ge makkelijk van op zichzelf als landbouwpolitiek hulp middel noodzakelijke inleveringsregelingen gebruik gemaakt wordt. En de drang tot meer produkt-ontwik- keling te wensen overlaat. De nieuwe richtlijnen van de Voedingsraad belichten zo nog efens weer scherp bepaalde voordelen als bij concentraties en fusies afweging van voor en tegen aan de orde is. VOEDSELPRODUKTIE EN ARMOEDE AT de voedselproduktie voor het welvarende deel van de wereld betreft is het eerste woord de eerste verantwoordelijkheid aan ons, het land bouwbedrijfsleven, zelf. Op het ogenblik is de hon gersnood in Afrika in het nieuws. Dat roept het pro bleem op van de voeding van de arme, derde wereld in de toekomst. Maar daarbij is het eerste woord aan de regerin gen: om een wereldwijde samenwerking ten aanzien van produktie van en voorziening met landbouw- en voedingsprodukten de eerste aanzet en vorm te geven. STRUIKENKAMP. K. N. L C. 1 Wie allerlei geschriften van omstreeks een eeuw ge leden, die handelen over het leven op het platteland, doorneemt kan tot de conclusie komen dat er toen een algemeen streven bestond naar grotere welvaart, naar meer technische hulpmiddelen. Vooruitgang was het motto waaronder men leefde en werkte. Intussen heeft de technische ontwikkeling ons ver der gebracht dan onze voorouders ooit hebben kunnen veronderstellen in hun stoutste dromen. Anderzijds zijn daardoor ingewikkelde machines en organisaties ontstaan, die een streven naar schaalver groting, naar mechanisatie en specialisatie hebben doen zien. Langzamerhand mag en moet de vraag worden gesteld waar de mens zelf is gebleven in dit streven naar welvaart. De technische ontwikkelingen zouden toch in de eerste plaats dienstbaar moeten blijven aan het men selijk geluk. PLATTELAND De laatste tijd constateren we ook op het terrein van de maatschappelijke voorzieningen, dat het streven naar verdere perfectie, naar specialisatie, naar grotere eenheden het dreigt te winnen van de mogelijkheden om deze voorzieningen in stand te houden. Zo bijvoor beeld ten aanzien van het onderwijs ten plattelande. De kleine plattelandsschool kan niet altijd meer vol doen aan de van overheidswege gestelde getalsnor men. Waarop zijn die normen anders gebaseerd dan op de financiële mogelijkheden? Dit probleem geldt niet alleen de basisschool in een aantal dorpen, maar ook het voortgezet onderwijs dat in de streek in een behoefte voorziet. Hoeveel landbouwscholen zijn al niet gesloten in de laatste tien jaar? Hoeveel huishoud scholen werken momenteel niet met een ontheffing van de van overheidswege gestelde getalsnormen? SOCIAAL-CULTURELE VOORZIENINGEN Enerzijds zien we dus een ontwikkeling naar grotere eenheden ook in de sociaal-culturele wereld, ander zijds een verstedelijking van het platteland, waardoor ook in de kleinere woonkernen juist goede sociaal- culturele voorzieningen nodig zijn. Als we spreken van sociaal-culturele voorzieningen denken we aan moge lijkheden voor het verenigingsleven, de sport, sociaal- hygiënische voorzieningen, bibliotheekvoorzieningen, studiemogelijkheden e.d., die niet alleen in de grotere bevolkingscentra, maar ook op het platteland een be langrijke rol kunnen spelen als het gaat om voorzie ningen waarvan elke staatsburger in de toekomst ge bruik zou moeten kunnen maken. Ook wat deze voor ziening betreft komen de kleinere kernen moeilijk mee. BUNDELING Wat ligt nu meer voor de hand dan om zoveel mo gelijk van de beschikbare middelen aan gebouwen en materiaal en personeel te bundelen, om zodoende te komen tot een zo efficient mogelijke opzet. Een en ander is uitgewerkt in een nota over onderwijsplan ning op het platteland, uitgebracht door het K.N.L.C. en overgenomen door het 3 Bonden Contact van de schoolbesturen voor beroepsonderwijs. De gedachte is om te komen tot een bundeling van de bestaande outillage, bv. op het gebied van het lager beroepsonderwijs op het platteland. Daarbij zullen de bestaande scholen in principe moeten blijven bestaan, maar een bredere funktie moeten krijgen, waarbij ook het sociaal-culturele le ven ten plattelande wordt ingeschakeld. Bovendien zullen de scholen onderling nauwer moeten samen werken, waardoor bv. de eerste twee leerjaren na het basisonderwijs (de brugjaren) gevolgd kunnen wor den op de bestaande huishoudschool, ook door jon gens die daarna de technische school zouden willen volgen, die ergens anders (verder weg) in de streek gelegen is. HERVERKAVELING Men zal begrijpen dat dit 'n herverkaveling betekent van de bestaande onderwijsvoorzieningen. Op de tech nische, bestuurlijke en organisatorische aspecten daar van gaan we hier nu maar niet in. Het gaat er om zo veel mogelijk alle beschikbare krachten op het sociaal- culturele terrein in een bepaald gebied zo efficient mogelijk te gebruiken. Een educatief centrum van deze aard, waarin behalve basis- en voortgezet onderwijs ook educatieve en sociaal-culturele voorzieningen or ganisatorisch gebundeld, maar verspreid gevestigd kunnen zijn, zou een gebied van ten minste 20.000 in woners moeten omvatten, zo heeft men berekend. In de praktijk zullen deze gebieden wel groter moe ten zijn als men nog zou moeten voldoen aan wensen van verzuiling e.d. Wie meer wenst te weten over de gedachten, die hieromtrent in de „Nota Onderwijs ten plattelande" zijn gelanceerd kan deze nota aanvragen bij het Kon. Ned. Landbouw-Comité, afd. Onderwijs, Prins Mauritsplein 23 te Den Haag. J. R. WESTEKHUTS Bij inspektie van een groot aantal percelen berac- gerst in Zeeland, West-Brabant en op de Zuid-Hol landse eilanden is Kweekbedrijf Zeider gebleken dat de zaadbehandeling met milstem tegen meeldauw vrij algemeen is toegepast en zeer goede resultaten heeft opgeleverd. Een verdere meeldauwbestrijding op die percelen is niet nodig. Op niet met milstem behandelde gerst ko men echter zowel in Zeeland als in West-Brabant en de Zuid-Hollandse eilanden lichte tot vrij ernstige aantastingen van meeldauw voor. In het laatste geval is een bespuiting met calixin aan te bevelen. Zij advi seren de telers van beracgerst zelf de ernst van de aan tasting te bekijken. Wanneer in de zwaardere plekken van het perceel op de lagere bladeren van iedere spruit meerdere kleine witte meeldauwpoedervlekjes te vin den zijn, dan is spuiten aan te bevelen. Komt meel dauw op minder dan de helft van de spruiten in de lagere bladeren voor en slechts een of enkele vlekjes per blad dan is spuiten niet nodig. Zij bevelen aan in Zeeuws-Vlaanderen en op zeer vroeg gezaaide gerst in de andere gebieden nog vóór Pinksteren te spuiten en op de later gezaaide gerst in Zeeuws-Vlaanderen en de andere gebieden kort na Pinksteren. In het algemeen is meeldauwbestrijding door spuiten het meest effektief kort voor of omstreeks het verschijnen van het laatste blad. Aldus een bericht van B.V. Kweekbedrijf Zeider te Ottersum.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1973 | | pagina 6