12
op akkerbouwbedrijven niet benut kunnen worden voor het houden van
mestvee, het stallen van caravans of het verhuren voor opslagruimte.
b. De reden dat op veel akkerbouwbedrijven boven de 15 a 20 ha
nog weinig andere produktietakken voorkomen wordt als volgt ge
formuleerd:
1. op bedrijven van deze bedrijfsgrootte zijn er zeer weinig bedrijfs-
op volgers;
2. onbekendheid en gebrek aan kennis van een andere produktietak;
3. de zware financieringslasten die met het aantrekken van een an
dere produktietak gepaard gaan;
4. de onzekerheid die dergelijke takken kenmerken (overproduktie
e.d.);
5. er heerst wellicht een zeker traditionalisme, waardoor men te wei
nig risico's durft te nemen;
6. door intensivering van hun bedrijf hebben vele ondernemers tot
op heden op dit bedrijfstype nog een redelijk tot goed inkomen
kunnen behalen;
7. op een goed geleid geïntensiveerd bedrijf is er reeds een hoge
arbeidsbelasting;
8. diegenen die willen blijven 'bestaan, hebben reeds geen zuiver
akkerbouwbedrijf meer van deze grootte.
VRAAG IVIndien u geen toekomstmogelijkheden in
het gezinsbedrijf ziet, aan welke exploi
tatievorm denkt u dan?
a. samenwerking op het gebied van
machines en arbeid;
b. andere samenwerkingsvortnen;
c. andere mogelijkheden.
DOOR alle afdelingen wordt toekomst in het gezinsbedrijf gezien.
Vele afdelingen noemen het gezinsbedrijf een hoeksteen, een
peiler van de maatschappij, waaraan noch politici, noch buitenstaan
ders, noch voorlichtingsdiensten mogen tornen. Men heeft de plicht,
zo vindt men, het gezonde gezinsbedrijf in stand te houden, zowel van
o verheidszij de als van ondernemerszijde. Men vreest dat, indien door
allerlei maatregelen het gezinsbedrijf zou ophouden te toestaan, het
voedselpakket aanmerkelijk duurder zal worden.
In het verleden, zo vinden 90% van de afdelingen, zijn,vele oplos
singen tot stand gebracht door de praktijk. Zij zijn bereid daar ook
in de toekomst naar te zoekenen wanneer deze verantwoord zijn tot
stand te brengen. Het zul'len uiteraard samenwerkingen zijn op het
gebied van machines en arbeid, al zijn deze samenwerkingen er al
veel en veel meer dan de buitenstaander wellicht weet. Ook de samen
werking in goede afspraken met de loonwerker acht men van uit
zonderlijke betekenis.
Een samenwerking met inbreng van grond in de maatschap, een
N.V. of een B.V., zag men voor als nog niet ontstaan en men spreekt
dan ook in verschillende bewoordingen uit dat men hoopt dat het ook
niet zover zal komen.
Een aantal afdelingen spreekt als haar mening uit dat nog meer
positievere samenwerkingsvormen zullen moeten ontstaan met coöpe
ratie, handel en verwerkende industrieën. De zelfstandige onderne
mers zullen voor hun toekomst ook hier zeer positief op dienen te
reageren. Gedacht wordt aan langjarige contracten e.d., kortom zaken
die zowel de boer als de coöperatie als de handel als de industrie de
nodige zekerheid biedt voor de toekomst. Jammer vindt men het dat
door vele landbouwers en fruittelers zo een weifelachtige houding
wordt aangenomen. Ook vraagt men zich af of er geen samenwerkings
vormen moeten groeien op het gebied van grote stierenmesterijen, fok
kerijen e.d., zoals deze momenteel in Frankrijk en Italië tot ontwik-
De techniek staat niet stil. Er komen andere teelten die uit traditiona
lisme niet afgewezen zullen moetien worden.
keling komen. In 28 van de afdelingen ziet men dat de part-time
farming zich in de toekomst verder ontwikkelt met een extensiever
bouwplan.
VRAAG VA. Acht u het huidige Nederlandse
landbouwbeleid ten gunste of ten na
dele van het gezinsbedrijf?
B. Hoe denkt u over het landbouwbeleid
binnen de EEG met betrekking tot
het gezinsbedrijf en welke wijzigin
gen acht u eventueel noodzakelijk?
C. Hoe denkt u over het systeem van
inkomenstoeslagen, dat wel eens ge
noemd wordt met betrekking tot het
gezinsbedrijf?
Welke voordelen ziet u hierin?
Welke nadelen levert dit volgens u
op?
Arbeidsaanbod vanuit het gezin, in meer of mindere
mate veranderlijk, is kenmerkend voor het gezins
bedrijf.
A. 33 van de afdelingen vindt het landbouwbeleid ten gunste van
het gezinsbedrijf. Ze hebben daarvoor de volgende argumenten:
a. een reëel beleid voor de melkveehouderij wat prijspeil en subsidie
op investeringen betreft;
b. mits goed toegepast een subsidiebeleid op bepaalde ontwikkelingen
door middel van het O S-fonds;
c. in ieder geval een bodemprijs voor gegarandeerde akkerbouwpro-
dukten, al vindt men die te laag;
d. de mogelijkheden voor rentesubsidie op verschillende terreinen;
e. een goed geregelde gesubsidieerde dierziektebestrijding;
f. een ruilverkavelings'beleid waar de ondernemers in de landbouw
reeds veel meer mogelijkheden door hebben gekregen;
g. een goed voorlichtingsapparaat van het Rijk en van de standsorga
nisaties;
h. een gesubsidieerd onderzoek, waar we voor de landbouw veel mee
kunnen bereiken.
67 van de afdelingen vindt dat het landbouwbeleid niet erg gunstig
werkt ten opzichte van het gezinsbedrijf, hoewel uit de antwoorden dui
delijk naar voren komt dat het nationaal economisch beleid nog meer
ten ongunste werkt dan het landbouwbeleid. In het nationaal econo
misch beleid ziet men graag de volgende veranderingen:
a. meer mogelijkheden voor reserveringen voor de oude dag en voor
investeringen van de zelfstandige;
b. een fiscale verbetering voor de meewerkende vrouw in het bedrijf;
c. een verhoging van het belastingvrije schenkingsbedrag in het
trouwjaar van het kind (ligt nu op 10.000,
d. een verhoging van het belastingvrije gedeelte bij beëindiging van
het bedrijf (nu 10.000,
e. invoering van het laagste B.T.W.-tarief voor alle agrarische pro-
dukten en produktiemiddelen;