Bespreking
minister van Landbouw
en Landbouwschap
OP 17 mei van dit jaar hield de Broederschap der
Candidaat-notarissen haar jaarlijkse algemene
vergadering. Op deze vergaderingen wordt elk jaar
een debat gevoerd over een juridisch onderwerp. Niet
altijd is het een actueel onderwerp, maar wel altijd
een belangrijk, dat ter discussie wordt gesteld. De
voorbereiding van het debat is zeer grondig want
door vooraanstaande juristen worden preadviezen uit
gebracht, over de te behandelen stof. De preadviezen
zijn voor ieder verkrijgbaar en elk jaar zo tegen mei
kijken wij weer met belangstelling uit naar het boek
je dat de Broederschap doet verschijnen. Vorig jaar
ging het over de „De dwaling in het privaatrecht en
in 1971 over „Vervreemding als belastbaar feit in het
bijzonder in de inkomstenbelasting en in 1970 was
,,De voortzetting van de vennootschap onder firma"
aan de orde.
U vindt misschien zo'n opsomming op zich zelf al
droog genoeg en prijst zich gelukkig dat U ze niet
hoeft te lezen. Nu, het zijn natuurlijk geen boekjes
waarbij je je onder het lezen op de knieën slaat van
het lachen, maar met die „droogte" valt het in het
algemeen toch wel mee. „Recht" is alleen maar droog-
als je het leven er niet in ziet! Dit laatste ziet men
gauw genoeg als men er in de praktijk mee te maken
krijgt. Let er alleen maar eens op hoe levendig de
meeste mensen worden als ze een „bon" krijgen voor
b.v. het vergeten van een parkeer schijf.
t tlT jaar was het een zeer actueel onderwerp dat
in het preadvies werd behandeld, n.l. „OUDEN-
DAGSVOORZIENINGEN". De preadviseurs waren
Mr. P. Clausing Prof. Mr. W. M. Kleijn en Prof. Mr.
J. P. Scheltens. In de juridische wereld bekende na
men. Het boekwerk was dit jaar groter en dikker dan
in vorige jaren, waaraan vooral het gedeelte dat door
Prof. Kleijn geschreven is heeft bijgedragen. Hij geeft
civiel rechtelijke beschouwingen over het genoemde
onaerwerp. Zoals wij van Prof. Kleijn gewoon zijn
co hei een helder geschreven betoog met een geluk
kige combinatie van theoretische beschouwingen en
praktische opmerkingen.
Het eerste hoofdstuk van zijn preadvies gaat over
een actuele kwestie, waarover wij ook telkens vra
gen krijgen. Deze kwestie betreft de oudendagsvoor-
ziening en de Algemene Bijstandswet. Die wet heeft
op de houding van een aantal mensen tegenover de
noodzaak of de wenselijkheid van sparen voor de oude
dag een bepaalde, min of meer negatieve invloed ge
had. Wij hebben het daarover in deze rubriek al eens
gehad, maar het preadvies is een welkome aanleiding
het nog eens aan de orde te stellen.
I
IJ willen U eerst laten meegenieten van de wijze
waarop Kleijn de situatie beschrijft. Wij citeren:
„Sommigen hebben hun leven lang krom gelegen,
om gedurende enige jaren een verblijf in een bejaar
dentehuis zeif te kunnen bekostigen en ervaren dan,
dat anderen, die onder gelijke omstandigheden „goede
sier hebben gemaakt" met hun inkomen zich thans
door de sociale voorzieningen niet meer behoeven te
ontzeggen dan deze „spaarders", die hun spaarcenten
zien opgaan aan de kosten van het bejaardentehuis.
Dit heeft bij sommige spaarders en andere vermogen-
bezitters geleid tot de reactie het vermogen maar
weg te werpen" om daarna als onvermogenden om
bijstanid bij de overheid aan te kloppen, vooral wan
neer wegens de oudedag de bron van inkomsten is
opgedroogd.
Om dit wegwerpen toch zinvol te richten schonk
men b.v. bij het naderen van de oude dag eenvoudig
zijn vermogen aan de kinderen, waardoor enerzijds
bereikt wordt, dat men behoeftig wordt volgens de
criteria van de bijstandverlenende overheid, terwijl
anderzijds het vermogen toch in vertrouwde handen
blijft.
Gold dus vroeger de slogan dat je je als ouder niet
moest „uitkleden voor je naar bed ging", thans wordt
dit voortijdig uitkleden mode, omdat de overheid wel
voor vervangende kleding zorgt, mits je je maar tij
dig ontkleed aanmeldtf'.
Tot zover het citaat.
èS er nu geen gevaar dat dit uitkleden inderdaad
voortijdig is en je erdoor in de kou komt te
staan.
Dat kan inderdaad het geval zijn!
Maar in art. 1725 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek
is bepaald dat een schenking herroepen kan worden
als de begiftigde weigert aan de schenker, nadat deze
tot armoede is vervallen, levensonderhoud te ver
schaffen.
Het is voorgekomen dat een gemeente aan een aan
vrager om bijstand de verplichting oplegde om een
vordering tot herroeping in te stellen. Kleijn wijst
daarop en ook nog op de bepaling in de Algemene
Bijstandswet zelf, die daar in 1970 in opgenomen is,
n.l. dat verstrekte bijstandsuitkeringen rechtstreeks
verhaald kunnen worden op de begiftigde. De gemeen
te kon dan dus direct de begiftigde aanspreken om
de verleende bijstand van hem terug te eisen. Dit is
echter niet mogelijk als de schenker redelijkerwijs de
noodzaak van bijstandsverlening op het moment dat
hij de schenking deed, nog niet kon voorzien. Wie dus
vroeg schenkt kan goed zitten en de begiftigde goed
laten zitten!
Zal dit vroeg schenken veel gebeuren? Wij denken
het niet. Bij de Romeinen moesten grote schenkingen
in een register worden ingeschreven. Volgens Hugo
de Groot (die man van die boekenkist) was dit voor
schrift gegeven ,om de overdadige mildheid in te to
men". In Holland gold dit voorschrift niet. „Mis
schien", schrijft hij, „omdat de mildheid hier niet te
groot en is geweest".
Zou er veel veranderd zijn?
PA AU WE.
REGERINGSPROGRAMMA MOET NOG
GESTALTE KRIJGEN
(Vervolg van pagina 1)
en indirekte belastingen. Wel houdt dit natuurlijk in
dat ook aan de uitgavenkant weinig extra ruimte
overblijft. Immers anders zou het overheidsbudget nog
grotere tekorten gaan vertonen, wat op zich inflatoir
werkt. En dat wil Den Uyl juist voorkomen. Wij ver
wachten dat hier ook wel het grote knelpunt zal zit
ten bij de praktische verwezenlijking van een aantal
kostbare beloften en plannen.
Dat ondanks de reeds zware druk der sociale pre
mies dooi de nieuwe regering aan de invoering van
een volksverzekering arbeidsongeschiktheid voorrang
zal worden gegeven, komt overeen met de opvattin
gen die ook binnen ons werkgebied heersen. Hetzelf
de geldt voor het streven naar beperking der ziekte
kosten. Hoewel wij het in dat kader betreuren dat
deze regering blijkbaar niets wil weten van een be
perkt eigen risico in de ziekenfondsverzekering.
Of de stijging der sociale premiedruk binnen de
3 %-norm kan worden gehouden zonder verdere maat
regelen, wensen wij te betwijfelen. Zeker indien de
uitkeringen in het kader van de bijstandswet worden
opgetrokken tot het minimumloonniveau.
LANDSCHAF EN MILIEU
70ALS van dit kabinet was te verwachten en
naar onze mening terecht, wordt behalve aan
het sociaal-economisch beleid zeer veel aandacht aan
het leefmilieu en met name de ruimtelijke ordening
besteed. Dat daarbij de landbouw niet in alle geledin
gen even, gelukkig is met de voorgestelde grondpoli
tiek, in casu de onteigening op basis van de gebruiks
waarde, is reeds veelvuldig naar voren gebracht. Toch
zijn ook wij van mening dat althans een bezinning over
de tot heden toe gevoerde grondpolitiek, mede met
het oog op de financieringsproblematiek voor de „blij
vers" gewenst is.
De aankondiging in de regeringsverklaring dat met
voortvarendheid een landinrichtingswet zal worden
voorbereid, zien wij als één der belangrijkste passa
ges voor de landbouw. Immers in deze nieuwe wet,
die de huidige ruilverkavelingswet zal gaan vervan
gen, zullen de belangen van landbouw en natuur ien
landschap nog sterker dan tot nu toe op elkaar wor
den afgestemd. Zeker waar nog eens uitdrukkelijk
vermeld wordt dat „onvervangbare" natuurgebieden
zullen worden beschermd.
Ongetwijfeld betekent dit dus het duidelijk gestalte
geven aan een reeds op gang gekomen verschuiving
van het zwaartepunt in de richting van natuur en land-
schapsconservering.
Naar onze mening betekent dit dat voor de
georganiseerde landbouw het licht op rood
dient te staan. Daarmee bedoelen wij niet dat de
landinrichtingswet kost wat kost voortkomen
dient te worden. Ook wij zijn van mening dat er
bij de inrichting der open ruimte, behalve aan
de landbouw, voldoende aandacht aan de na
tuur besteed dient te worden.
Mits dit op reële basis gebeurt zullen de be
langen daarbij zelfs eerder gelijkgericht dan
tegenstrijdig zijn.
Waar wij met rood licht op doelen is, dat het
de allerhoogste tijd wordt dat de landbouw zelf
met een duidelijke visie komt omtrent de wijze
waarop de landinrichting in de toekomst dient
plaats te vinden.
Een rapport dus dat enerzijds duidelijk de moge
lijkheden aangeeft om natuur- en landschapseisen in
te passen binnen de eisen die een moderne land
bouw stelt en anderzijds de gevolgen van in dit ka
der opgelegde beperkingen, voor zowel de nationale
ekonomie als de individuele boer aangeeft. Te veel
is ook de georganiseerde landbouw nog blijven ste
ken in vage formuleringen en, in vele gevallen daar
door noodgedwongen, ad-hoc standpunten.
Voor de totstandkoming van een landinrichtingswet,
die evenwichtig met alle belangen rekening houdt, is
een duidelijke visie met concrete voorstellen voor de
landbouw van zeer groot belang. Recente ervaringen
met in uitvoering zijnde ruilverkavelingen en gemeen
telijke bestemmingsplannen maken ons duidelijk dat
de tijd daarbij dringt.
LUTEIJN.
j
IN het kader van het regelmatig overleg met de mi-
nister van Landbouw en Visserij heeft het Land
bouwschap op woensdag 23 mei een bespreking gehad
met de nieuwe bewindsman, mr T. Brouwer. Van bei
de zijden is de wens uitgesproken dat het regelmatig
overleg tussen het georganiseerde bedrijfsleven en de
bewindsman even vruchtbaar zal zijn als in het ver
leden het geval was met de ambtsvoorgangers van de
heer Brouwer. Tijdens de bijeenkomst is onder meer
het toekomstig landbouwbeleid, de wijziging Hinder-
besluit en een verordening „Schadelijke Stoffen Die
ren" aan de orde geweest.
Met betrekking tot de grondpolitiek vraagt het
Landbouwschap zoals bekend geen ingrijpende wij
zigingen in het tot heden toe gevoerde grondbeleid,
dat gekenmerkt is door een rustige prijsontwikkeling
van ruwe bouwgrond. Typische grondspeculatie wordt
door het georganiseerd bedrijfsleven afgekeurd.
Het Landbouwschap is het met de minister eens,
dat de Brusselse besluitvorming op het terrein van de
landbouwprijzen zeer moeizaam verlopen is. De be
windsman ondersteunt de gedachte, dat de jaarlijkse
prijsvaststelling dient te geschieden op basis van ob
jectieve gegevens. Het Landbouwschap wenst voorts
een spoedige totstandkoming van de Landinrichtings
wet. Zolang deze wet nog niet bestaat, mag de uit
voering van gestemde en in uitvoering zijnde ruilver
kavelingen niet worden vertraagd. Tijdens het ge
sprek met minister Brouwer zijn ook de overige wen
sen van het georganiseerde bedrijfsleven toegelicht,
zoals het landschapsbeheer, de spoedige afschaffing
van artikel 8 uit de Vleeskeuringswet, de arbeidson
geschiktheidsverzekering zelfstandigen en fiscale aan
gelegenheden.
heer Brouwer heeft van bovengenoemde punten
kennis genomen, maar achtte het weinig zinvol
daarover nu met het Landbouwschap te discussiëren,
zolang de regeringsverklaring van het kabinet Den
Uyl nog niet openbaar is. In een volgende bespreking
zei de bewindsman bereid te zijn op een of meerdere
onderwerpen terug te komen.
Het Landbouwschap wisselde met minister Brou
wer van gedachten over de toepassing van de Hinder
wet in de veehouderij en de eventuele wijziging van
het Hinderbesluit. Het georganiseerde bedrijfsleven
heeft grote-bezwaren tegen een voorstel van de minis
ter van Volksgezondheid en Milieuhygiëne om hef
fingen op te leggen aan bedrijven met een hinderwet
vergunning ten behoeve van een schadevergoeding
aan bedrijven, die uit milieuhygiënisch oogpunt on
toelaatbaar zijn en moeten beëindigen. Naar het oor
deel van minister Brouwer en het Landbouwschap
zou het gewenst zijn de desbetreffende vraagstukken
inzake de overgangsregeling en schadevergoeding op
nieuw aan de orde te stellen in het overleg van de
werkgroep „Hinderwet en veehouderij" (werkgroep
Rey).
In het gesprek met de heer Brouwer heeft het
Landbouwschap te kennen gegeven, dat regelingen
noodzakelijk zijn ter voorkoming van schadelijke
stoffen in veevoer, vlees en vleesprodukten. Omdat
de maatregelen ingrijpen in de bedrijfsvoering op het
landbouwbedrijf ligt het voor de hand, dat het Land
bouwschap een regelende taak 'heeft. Het Landbouw
schap verzet zich niet tegen een verordening Schade
lijke Stoffen Dieren van het Produktschap voor Vee
en Vlees, maar vindt wel dat er een regeling met een
bredere strekkin? gewenst is. Met de voorzitters van
de produktschappen heeft het Landbouwschap een
gesprek gehad over een samenwerking bij de bestrij
ding van schadelijke stoffen. Minister Brouwer had
begrip voor het standpunt van het Landbouwschap
en vertrouwde er op, dat het Produktschap voor Vee
en Vlees de verordening Schadelijke Stoffen Dieren
intrekt, zodra er een Landbouwschapsverordening tot
stand komt. De volgende bespreking is gepland op
woensdag 6 juni a.s.