als u een aoed middel tegen aardannelziekte iMdiy hebt. AASTANEB AAGRLNOLxiii Het planten en verzorgen van spruitkool 6 Consulentschap voor Tuinbouw „Goes" F. VADER. Hoewel de oppervlakte niet groot is, worden er in Zeeland toch elk jaar, verspreid over de provincie, verschillende percelen spruitkool geteeld. Meestal is dit wel van te voren in het bouwplan opgenomen, maar soms doet het dienst als „noodgewas" als andere gewassen, zoals bijv. suikerbieten of uien, door een of andere oorzaak mislukt zijn. Spruiten kunnen dan nog goed geplant worden, in de eerste plaats vanwege de tijd, maar in de tweede plaats vooral ook vanwege de weerstand tegen gebruikte on kruidbestrijdingsmiddelen. In dit artikel worden enkele aspecten rond het planten en de eerste verzorging na het planten behandeld die van belang zijn voor een goede start van dit gewas. Want om tot een goed resultaat bij de teelt van spruiten te kunnen ko men, moeten de verschillende fac toren goed in de gaten gehouden worden. Naast de rassenkeus zijn dit vooral de stikstof bemesting, de planttijd, de plantafstand en een goede ziektebestrijding. Deze moe ten goed afgestemd zijn op de om standigheden zoals grondsoort en bedrijfsorganisatie. GROND EN BEMESTING goed te kunnen planten en voor een vlotte aanslag van de planten is het nodig dat de grond 10 cm diep goed losgemaakt wordt. Door deze vrij diepe bewerking is de kans groot dat de grond te droog wordt. Om dit te voorkomen moet deze bewerking enige tijd van te voren worden uit gevoerd. De grond krijgt dan weer gelegenheid om te bezakken, zodat de vochtopstijging uit de onder grond hersteld wordt. Spruiten vragen een vrij zwa re bemesting. Deze kan het beste worden gegeven vóór de laatste grondbewerking, zodat het goed door de grond gemengd wordt. Vooral de totale stikstof behoefte is vrij groot. Deze meststof mag echter maar in een kleine hoeveelheid vóór het planten worden gegeven, omdat het gewas anders vlug te zwaar wordt. Voor een gemiddelde grondsoort, die in een goede conditie verkeert, kan vóór het planten het volgende per ha worden gestrooid: 250 a 300 kg kalkammonsalpeter; 500 kg superfosfaat; 250 kg kalizout 60%. Op percelen met een sterke groeikracht of met een stikstofnaleverende voorvrucht kan men de stik stofgift voor het planten beter stérk verlagen of ge heel achterwegë laten. In de loop van het seizoen heeft men genoeg kans om, afhankelijk van de stand van het gewas, een overbemesting met stikstof te geven. De stikstofgift is ook afhankelijk van het ras. Er zijn n.l. grote verschillen tussen de rassen in het kunnen verdragen van stikstof. Bij de hybride ras sen kunnen Topscore, Peer Gynt, Parsifal, Prince Askold en Fasolt veel stikstof hebben. De rassen Perfectline, Topgrade en King Arthur echter moeten in het begin zeer mager opgroeien. Ook de selectie Groenenboom bijv. mag in het begin weinig stikstof hebben. Het is dus van groot belang om rassenkeus, grondsoort en stikstofgift op elkaar af te stemmen. PLANTEN OPRUITEN kunnen heel goed met een plantmachi- ne worden geplant. De rijafstand kan variëren van 50 cm tot 75 cm. Het meest gebruikt wordt de afstand van 75 cm, maar dit is afhankelijk van de normalisatie op het bedrijf. De beste plantdatum is voor de vroege rassen de laatste week van mei en voor de late rassen de eerste week van juni. Het zet ernaar uit dat de planten dit jaar laat goed zul len zijn. Men moet er dan echter toch naar streven om op tijd te planten. Het is n.l. beter om als alles wat laat is, op tijd een kleine plant te zetten dan de planten te laten uitgroeien en daardoor over tijd te planten. Planten na 10 juni geeft grote kans op opbrengstderving. Een grote rol in de verdere ont wikkeling van het gewas speelt de plantafstand of het aantal planten per ha. In de eerste plaats wordt door een nauwe plantafstand het afrijpen van het gewas vertraagd. Als men laat met de oogst wil be ginnen, d.w.z. na 1 december, moet men dus een laat ras of een late selectie nemen en dit nauw planten. In de tweede plaats wordt door nauw planten de sortering van het geoogste produkt fijner. In een gebied als Zeeland is dit een voordeel, omdat hier de grotere maten slecht worden betaald. Men moet de plantafstand dus aanpassen aan dc plannen die men met het gewas heeft. Dit kan zijn vroeg plukken of laat plukken, streven naar een meer of minder fijne sortering van het produkt en ook meermalig oogsten met de hand of eenmalig oogsten met de machine. Voor de eenmalige oogst moet men n.l. ook een groter aantal planten per ha hebben om aan een voldoende opbrengst te komen. Een bezwaar dat wel eens tegen een nauwe plant afstand wordt aangevoerd is dat het gewas gevoeliger is voor smet (rot) aan de spruitjes, omdat de wind er minder gemakkelijker door kan. Dit blijkt echter niet zo te zijn. Het tegendeel is zelfs waar. Op een proefveld in 1972 bleek bij een aantal van 37.000 planten per ha aanzienlijk minder smet voor te ko men dan bij een aantal van 25.000 planten per ha. Dit is als volgt te verklaren: Door een nauwe stand worden de planten langer. De spruiten aan de stam komen daardoor meer uit elkaar te zitten, zodat ze elkaar niet meer raken. Hierdoor is een belangrijke oorzaak van het smet weggenomen. Voor de verschillende omstandigheden kunnen de volgende aantallen planten per ha worden aange houden. Onder vroeg wordt dan verstaan plukken vóór 1 december en onder laat plukken na 1 decem ber. Oogst wij ze Aantal planten per ha Afstand in cm Meermalige handpluk - vroeg 25.000 - laat 30.000 Eenmalige (machinale) pluk - vroeg 35.000 - laat 40.000 75 x 53 of 67 x 60 75 x 45 of 67 x 50 75 x 40 of 67 x 43 75 x 33 of 67 x 37 KOOLVLEEGBESTRUDING Een insekt dat bij koolsoorten veel schade kan aanrichten, is de koolvlieg. Deze is sterk verwant aan de bietevlieg, uievlieg, bonevlieg, e.d. De vliegen zetten eieren af aan of bij de voet van de plant. De larven die hier na enige tijd uitkomen vreten gangen in de plant. Bij een ernstige aantasting kunnen de planten hierdoor wegvallen, maar ook ben een min der ernstige aantasting kunnen ze een aanzienlijke groeiremming veroorzaken. Ook in gebieden waar niet veel kool wordt geteelt, is de schade soms ver rassend groot. Het is daarom altijd aan te raden een bestrijding uit te voeren. Een methode die nog wel wordt gebruikt maar niet zonder risico's is, is de zgn. dompelmethode. Hiervoor wordt een oplossing gemaakt van 10 ml Phytosol op 10 liter water. De wortels van de plan ten worden dan gedurende één minuut hierin gedom peld. Het mag alleen gedaan worden als de planten een goede wortelpruik met grond hebben en als ze goed afgehard zijn, omdat anders gauw beschadiging van de wortels optreedt. Na enige tijd moet de op lossing vernieuwd worden. Deze methode is alleen toe te passen als geen ernstige aantasting door de koolvlieg wordt verwacht. Een betere en veiliger methode is de planten na het poten aan te gieten met een bestrydingsmiddel. Hiervoor wordt een oplossing gemaakt van 10 ml Phytosol 50 of 20 gr ./ml Birlane 25l0/o op 10 liter water. Van deze oplossing giet men dan 100 ml bij de voet van elke plant. De koolvlieg doet niet alleen schade in de zomer door gangen in de plant te vreten, ook in de nazomer en in de herfst kan aan spruiten veel schade aange richt worden doordat de vlieg de eieren dan afzet op de planten in de buurt van de jonge spruitjes. De larven vreten gaten in de spruiten, die daarna gaan rotten, de zgn. wormstekigheid. De kans op deze beschadiging wordt sterk verminderd als in het voor jaar een goede bestrijding bij de voet van de plant wordt uitgevoerd. ONKRUIDBESTRUDING Voor onkruidbestrijding in spruiten na het planten kan men gebruik maken van de middelen Ramrod en Semeron. Ramrod (7 kg/ha) heeft praktisch al leen een werking via de grond, zodat het gespoten moet worden voordat er onkruid bovenstaat. Het moet dus kort na het planten worden gespoten. De werking valt nogal eens tegen omdat de grond dan niet goed gesloten ligt en het te droog is voor een goed resultaat. Semeron heeft voornamelijk een verbrandende werking. Er moet dus gewacht worden met spuiten tot er onkruid gekiemd is. Onder gunstig omstandig heden heeft het een goede werking tegen onkrui den als muur, melde en nachtschade. Het moet ge spoten worden bij een hoge luchtvochtigheid, dus bijv. 's morgens vroeg of 's avonds. Spuiten bij zon nig weer geeft kans op bladverbranding bij de sprui ten. De dosering is 1,5 kg per ha. Dan is er voor u (maneb-fentinacetaat), het beproefde AA-produkt dat uw aardappelen afdoende tegen aardappel ziekte beschermt en bovendien zacht en groeistimulerend werkt op het gewas. AASTANEB gebruiken, .betekent: meer gezonde aardappelen, hogere opbrengsten en meer zekerheid. Het middel wordt toegepast in een dosering van 1,8 tot maximaal 2,4 kg per ha. AAGRUNOL BV GRONINGEN -TEL 050 134041

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1973 | | pagina 6