Hl
4
vEDERT enkele jaren hebben wij in onze inkomstenbelasting de mogelijkheid
om de winsten gemaakt in een periode van drie jaren te middelen. Deze pe
riode van 3 jaren wordt een herrekentijdvak genoemd. Het lijkt een eenvoudige
zaak maar, zoals vrijwel altijd bij de tegenwoordige belastingheffing, doen zich
daarbij ingewikkelde complicaties voor. Om dit te illustreren geven wij u onder
staand een voorbeeld van zulke berekeningen respectievelijk uitgevoerd door de
Inspecteur en door de boekhouder van belastingplichtige.
Het ging om een geval van een overlijden, waarbij een „constante", dat ivil zeg
gen een bedrag dat wordt geacht te zijn verkregen in de periode 1 mei tot 31 de
cember van elk boekjaar moest worden verrekend. Deze „constante" is een over
blijfsel van de bepalingen van het besluit inkomstenbelasting 1941. Vrijwel voor
ieder die voor 1964 naar een gebroken boekjaar zijn aangifte inkomstenbelasting
deed, is een constante vastgesteld.
jET geval lag aldus:
X. die op 6 juli 1969 is overleden, oefende een landbouwbedrijf uit. De winst
werd bepaald over het boekjaar lopende van 1 mei tot 1 mei en bedroeg over de
boekjaren 1966/1967, 1967/1968 en 1968/1969 resp. f23.864,—, f22.150,— en af
gezien van de winst bedoeld in art. 74, lid 2 der wet, hierna de constante" te noe
men en welke f 11.000,bedraagt f 15.162,
Het verlies uit bedrijf eveneens afgezien van de constante over de periode
1 mei 1969 tot de overlijdensdatum 6 juli 1969 bedroeg f 6.221,
Het belastbaar inkomen is als volgt berekend:
winst
inkomsten
pers. verplichtingen (A.O.W. en dergelijke)
1967
f 23.864
1.050
1968
f22.150
338
1969
negatief f2.059
562
f24.914 f 22.488 negatief f 1.497
3.409 3.153 „1.250
f2.747
f 500
f 21505 f19.335
aftrek werkende gehuwde vrouw (w.g.v.) f 500 f 750
carry back f 2.747
De verschuldigde belasting bedroeg resp. f 4.253,2.045 en nihil.
ÏJET geschil tussen partijen betrof de vraag of bij de berekening van de terug-
11 gaaf de constante ten laste van de winst over het boekjaar 1968/1969 dient
te worden gebracht. De berekening van de teruggaaf door de Inspecteur is als
volgt:
A Te middelen winsten/inkomsten
Te middelen bedrag
C Berekening van de geheven belasting
Bedrag van belasting, eventueel na
navordering (zonder de verhoging)
of vermindering
D Berekening van de herrekende belas
ting. Aan elk van de jaren toe te reke
nen 1/3 van het te middelen bedrag
zie boven bij A
Overige op de voet van de tabel belaste
bestanddelen
(zie berekening I
Ouder doms/Invaliditeitsaftrek:
1967
1968
1969
f23.864 (1)
f22.150 (2)
f15.162 (3)
1967
1968
f61.176 (A)
1969 Totaal
f 4.253 f 2.045 f f6298
f 20292 f 20.392 f 20.392
negatief negatief negatief
f 2.859 f 3265 f18.409
f17.533
f
f 16.827
f
f 1.983
f
f17.533 f16.827 f 1.983
Tariefgroep
Belasting volgens tabel/herrekende
belasting over tabel - deel
E Berekening van het terug te geven
bedrag
Berekening van de ove
rige op de voet van de
tabel belaste bestandde
len (minus aftrek w.g.v.)
Onzuiver inkomen
Te middelen winsten/
inkomsten (A(l). (2) en
(3)
Totaal van de pers.
verpl., buitengew. lts.,
giften, aftrek
werk. gehuwde vrouw
III/l k. UI/2 k. III/l k.
f 3.024 f 2.347 f f 5.371
verschil
af: 5 van de herrekende
belasting (min. f150)
terug te geven
f 927
268
659
1967
23.864
3.409
500
24.914
1968
22.150
3.153
700
1969
22.488 negatief
15.162
1.250
500
1.497
Overige op de voet van
van tabel belaste be
standdelen
27.773
26.053
16.912
negatief 2.859 negatief 3.565 negatief 18.409
De berekening van de teruggaaf door belanghebbende is als volgt:
A Te middelen winsten:
1967
1968
1969
f 23.864
f 22.150
f 4.162
f50.176 3 f16.725
Berekening van de geheven belasting
D Berekening van de herrekende belasting.
Aan elk der jaren toe te rekenen v/h te
middelen bedrag
Overige bestanddelen
1967 1968 1969
f 4.253 f 2.045 f nihil
f16.725 f16.725 f16.725
f 2.859 f 3.565 f 7.409
Totaal
f 6.298
Tariefgroep
Belastingtabel
E Berekening van het terug te geven bedrag
Verschil
Af: 5 van de herrekende belasting
f13.866 f13.160
III/l III/2
f 1.910 f 1.381
f 9.316
III/l
f 732 f4.023
f 2.215
f 201
Terug te ontvangen
I Berekening overige belaste bestanddelen 1967 1968
Onzuiver inkomen 24.914
Te middelen winsten 23.864
Totaal pers. verpl.
buitengew. lasten 3.409
Giften en aftrek werk.
gehuwde vrouw 500
22.488
22.150
f2.074
1969
negatief 1.497
4.162
1250
500
27.773
26.053
5.912
negatief 2.859 negatief 3.565 negatief 7.409
Rest ons te vermelden dat belanghebbende in het gelijk werd gesteld! Dat is
belangrijk voor hem en voor vele anderen! U kunt zelf constateren welke bereke
ningen nodig zijn om zelf in een eenvoudig geval tot een juiste wetstoepassing te
komen. PA AU WE
VOOR EN TEGEN KABELS OF HOOGSPANNINGSLEIDINGEN
Het zal nog wel enige decênnia duren voordat 110
kV en 150 kV ondergrondse verbindingen als een
voldoende aanvaardbaar alternatief van bovengrond
se kunnen worden beschouwd. Uit oogpunt van be
drijfsveiligheid zal dan evenwel niet van een vol
waardig alternatief in technisch opzicht kunnen wor
den gesproken. De controle van ondergrondse kabels
is minder goed mogelijk dan van hoogspanningslij
nen en het opheffen van storingen bij kabels vergt
veel meer tijd.
Dit o.m. blijkt uit het antwoord dat de vorige be
windslieden van economische zaken en landbouw en
visserij nog voor de overdracht der portefeuilles heb
ben verstrekt op schriftelijke vragen van het Tweede
Kamerlid de heer Eisma.
Bij bovengrondse leidingen wordt het agrarische
grondgebruik gewoonlijk alleen gehinderd bij de
mastvoeten. Ondergrondse kabels vereisen een bevei
ligde strook van vijf a tien meter breedte, waarbin
nen slechts tot geringe diepte mag worden gewerkt en
niets mag worden gebouwd. Er mag voorts geen zo
danige boomgroei zijn dat de wortels binnen het ka-
belbed kunnen komen.
Desgevraagd verklaren de bewindslieden dat 110
kV kabels ongeveer 3 a 4 maal zo duur zijn als bo
vengrondse lijnen; 150 kV kabels ca 5 a 6 maal. In
dien kabels zouden worden gebruikt in plaats van
bovengrondse hoogspanningslijnen, zouden de meer
kosten globaal 1 cent per kWh bedragen, wat bij het
huidige verbruik van rond 40 mld kWh per jaar over
eenkomt met meerkosten van rond 400 mld gulden
per jaar.
Vooral ook met het oog op de hogere bedrijfszeker
heid van hoogspanningslijnen, wordt thans in het al
gemeen aan bovengrondse verbindingen de voorkeur
gegeven. Bij het bepalen van de tracés wordt nauw
overleg gepleegd met alle betrokken diensten en in
stanties en met de betrokken particuliere belangheb
benden. Bij dit overleg wordt zeer veel zorg besteed
aan een zo gunstig mogelijke landschappelijke inpas
sing en worden landschappelijk fraaie en waardevol
le gebieden zoveel mogelijk vermeden. Met de land
bouw wordt overlegd teneinde landbouwkundig scha
delijke doorsnijdingen zoveel mogelijk te voorkomen.
Als proef wordt een lijngedeelte bij Ommen met
een nieuw masttype uitgevoerd. Als deze proef slaagt
zal dit masttype in ruimere mate voor 110 kV lijnen
met beperkt transportvermogen kunnen worden toe
gepast.
VOORUITZICHTEN
VOLLEGRONDSGROENTETEELT BESPROKEN
IN ZEEUWSE PROV. RAAD
BEDRIJFSONTWIKKELING
De vergadering van de Prov. Raad voor de Be
drijfsontwikkeling in de landbouw in Zeeland op
vrijdag 11 mei j.l. was hoofdzakelijk gewijd aan de
bespreking van een diskussienota betreffende de
vollegrondsgToente teelt, daartoe ingeleid door de
heer dr. ir. J. van Kampen, direkteur van het Proef
station voor de groenteteelt in de vollegrond en Rijks-
tuinbouwkonsulent. Uit de geanimeerde diskussie vol
gend op de inleiding van de heer Van Kampen bleek
onder meer dat:
mede door toenemende konkurrentie ook uit Oost-
Europese landen voor de conservengroenteteelt
weinig perspektieven zijn;
voor de verse marktprodukten, hoewel de afzet
nauw bepaald is, wel vooruitzichten zijn, onder
voorbehoud van een heel geleidelijke uitbreiding,
wel vooruitzichten zijn, onder voorbehoud van een
heel geleidelijke uitbreiding. Een schoksgewijze
uitbreiding zal niet opgevangen kunnen worden
denk aan de plaatsgevonden prijsval bij de knol
selderij bij een forse uitbreiding);
een grotere mate van vertikale integratie bij de
afzet moet worden nagestreefd in verband met de
marktontwikkeling;
een goede kwaliteit voorop blijft staan;
rentesubsidies in de tuinbouw nauwelijks aanlei
ding tot areaaluitbreiding zullen geven.
BORGSTELLINGSFONDSAANGELEGENHEDEN
De Kommissie voor Borgstellingsfondsaangelegen-
heden behandelde in een drietal vergaderingen 5
landbouw- en 3 tuinbouwaanvragen, waarvan 4 land-
bouwaanvragen werden toegewezen tot een bedrag
van ƒ245.000,2 tuinbouwaanvragen werden goed
gekeurd met een totaal bedrag van 135.000,
ONTWIKKELING S AANVRAGEN
Voor de regeling samenwerkingsvormen in de land
bouw werden 7 aanvragen gunstig geadviseerd voor
een gezamenlijk bedrag van ƒ258.393,30. Eén aan
vraag werd aan het bestuur in Den Haag voorgelegd.
In het kader van de rentesubsidieregeling werden
4 aanvragen goedgekeurd.
Voor de bijdrageregeling verbetering agrarische be
drijfsgebouwen werden 33 aanvragen goedgekeurd;
één aanvraag werd afgewezen.
In het kader van de kleine ontwikkelingsobjekten
werden 2 tuinbouwaanvragen ad 8807,20 toegewe
zen, alsmede één landbouwaanvraag ad 5625,