Het bespuiten van slootkante" Heel wat suikerbietenpercelen holle stand KORTE WENKEN De nieuwe Minister van Landbouw mr. T. Brouwer 7 WATERSCHAP DE BREDE WATERING VAN ZUID-BEVELAND GOES UEiLE grondgebruikers in Zuid-Beveland hebben zich vorig jaar beijverd om de stroken grond langs de insteek van de sloten en waterleidingen te bespuiten met chemische onkruidbestrijdingsmidde len. Naar het zich laat aanzien zullen ook dit voor jaar weer vele slootkanten op deze manier worden bewerkt. Op zichzelf bestaat hiertegen weinig be zwaar, mits daarvoor geen middelen worden gebruikt die alle plantengroei doden. Het spuiten binnen een afstand van 30 cm uit de kant van de sloten met zgn. „alles doders" is n.l. volgens het Reglement van po litie op de waterkering en de waterbeheersing in Zee land verboden. Deze bepaling is opgenomen ter be perking van de onderhoudskosten van de bij het wa terschap in onderhoud zijnde waterlopen. Wanneer alle plantengroei wordt vernietigd ontneemt men de slootkanten hun stevigheid en loopt men de kans, dat de oevers in de waterlopen schuiven. Deze verbodsbepaling is nog niet zo lang van kracht. Zij werd opgenomen in voornoemd reglement, dat met ingang van 1 januari 1970 in werking is getreden. Het is aannemelijk dat vele grondgebruikers hiermee nog niet bekend zijn, vandaar dat het nuttig kan zijn, hierop in dit blad te attenderen. IN het reglement komt ook een bepaling voor inhou- de het verbod om werken, welke dienen tot de geregelde door- en afvoer van het polderwater, te be schadigen of daaraan iets te doen of te veroorzaken, hetwelk hun geregelde werking zou kunnen belem meren. Onder deze bepaling valt ook het bespuiten van de taluds van de waterafvoerkanalen, die bij het waterschap in onderhoud zijn. Vandaar dat het wa terschap de taluds van zijn sloten en waterleidingen dan ook niets of zo weinig mogelijk met chemische onkruidbestrijdingsmiddelen behandelt en hiervoor de meest geschikte middelen gebruikt. De praktijk wijst uit, dat het uiterst moeilijk is de sloottaluds, die feitelijk vaak te steil zijn, in stand te houden. Door het waterschap wordt dan ook al het mogelijke ge daan om een zodanige werkwijze toe te passen, dat het risico van het afschuiven van de belopen tot een minimum beperkt blijft. EEN van de middelen om afschuivingen tegen te gaan is het kweken van een stevige grasmat, ge vormd door een grote variatie van grassoorten. Daar om worden ook de taluds van nieuwe gegraven wa terlopen ingezaaid met grassoorten, die een stevige zode vormen. Om de begroeiing in stand te houden worden de taluds slechts hier en daar bespoten wan neer er Ib.v. te grote concentraties brandnetels op groeien. Gestreefd wordt naar schone slootbodems zonder riet en waterplanten om een zo snel mogelijke doorstroming van het water te bevorderen. Doelbe wust worden de belopen niet met chemische midde len bewerkt, maar wordt de vegetatie gemaaid. Uit het voorgaande moge blijken, dat men het wa terschap ogenschijnlijk een dienst bewijst als men bij de onkruidbestrijding op de stroken, langs de insteek ook de taluds gelijktijdig meespuit. Het tegendeel is echter het geval, daar deze handelwijze taludafschui- vingen in de hand werkt. Om deze reden zal het wa terschapsbestuur het dan ook op prijs stellen als in het vervolg de belopen van sloten en waterleidingen niet meer door de grondgebruikers worden bespoten en op hun vrijwillige medewerking mag worden ge rekend. BROCHURE: VERANTWOORD GEBRUIK VAN ONKRUIDBESTRIJDINGSMIDDELEN IN WATERGANGEN De verantwoordelijkheid ten aanzien van de bescher ming van het leefmilieu dwingt ook de waterschapsbe sturen tot een bezinning op het gebruik van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen langs wegen en watergangen. Echter de zaken liggen nu eenmaal niet zo eenvoudig als degenen menen die zeggen: stop met het gebruik van on kruidbestrijdingsmiddelen. Een studiecommissie van de Unie van Waterschappen heeft zich over de problematiek gebogen en in een onlangs uitgegeven brochure wordt aan de resultaten daarvan aandacht besteed. Het zou ons te ver voeren hier uitvoerig op in te gaan. Geïnteresseer den kunnen gratis exemplaren van deze brochure aan vragen bij Unie van Waterschappen, Statenplein 1, Den Haag, telefoon 070557.000. UIT DE PRAKTIJK Naast collega's die dit voorjaar helemaal geen pro blemen hebben met de opkomst van hun gewassen zijn er toch ook op THOLEN EN ST PHILIPSLAND die de afgelopen weken een extra rondgang over hun bietenperceel maakten. Doel van zo'n reisje was dan menigmaal om te zien of er nog niet wat bietenplan tjes na waren opgekomen om zodoende toch maar enigszins aan het vereiste plantenaantal per ha te ko men. Onze indruk is, dat er vooral op de lichte en slempige gronden toch nog heel wat percelen met een te holle stand voorkomen. Oorzaken zijn hoogstwaar schijnlijk weer een complex van factoren, zoals: kou de en vochtige aprilmaand, zoutschade en een te wij de zaaiafstand in de rij. De praktijk leert ook dit voorjaar wel, dat op geen stukken na alle gronden zich lenen voor zaaien op grotere of eindafstanden. Wanneer de kiemvoorwaarden niet gunstig genoeg zijn, wordt het streven naar arbeidsbesparing afge straft met een mindere opbrengst vanwege een te dun gewas. Nog meer moeilijkheden zijn er ontstaan door de koude en vochtige periode, die nu al sinds begin april heerst, n.l. de onkruidbestrijding in aard appelen. Na de vroege pootdatum waren vele telers voorzichtig om de knollen onder een dik dek weg te duwen, om zodoende de warmte de gelegenheid te geven zo vlug mogelijk bij de knol te komen. Door de weersgesteldheid is het resultaat, dat de aardappelen eruit komen, terwijl de ruggen nog niet zijn af ge bouw en er geen gelegenheid is geweest voor che mische of mechanische onkruidbestrijding. Laten we hopen, dat het weeri dermate gunstig zal worden, dat ook deze achterstand nog gedeeltelijk ingelopen kan worden. Wanneer niet te veel planten boven staan kan een D.N.O.C.-bespuiting nog best worden uitge voerd. De granen, uien en andere kleinere gewassen staan er over het algemeen goed voor. Geen dag ech ter kan onze aandacht voor de verzorging verslappen, want reeds nu blijkt controle op meeldauw van gra nen noodzakelijk. Voor de tiende achtereenvolgende maal waren de leerlingen van de Amersfoortse scholengemeenschap de afgelopen week te gast in onze kring. Naast de gastadressen werden verschillende personen en instel lingen ingeschakeld om de leerlingen een zo volledig mogelijke indruk mee te geven van het plattelands leven in het algemeen en de landbouw in het bijzon der. Dat de organisatoren in hun opzet geslaagd wa ren mocht blijken de afscheidsavond van deze lus trum werkweek, waar bij monde van de leraren dank werd gebracht voor deze en de negen voorgaande werkweken. Welke dank met bloemen en bonbons werd onderstreept. De niet geringe opoffering met na me van de gastvrouwen om een beperkte groep op de ze manier met onze bedrijven kennis te laten maken geeft zo toch voldoening. C. A. R. - ZEVENBERGEN DOOR DE MINDER GUNSTIGE WEERSOMSTAN DIGHEDEN komt de grasgroei maar traag op gang. Als straks alle percelen sterk doorgroeien krijgt de voederwinning daardoor een grote top. Door zo vlug mogelijk met maaien te beginnen krijgt men spreiding in het werk, beter ruwvoerprodukt, minder beschadi ging aan de zode en weer vroeg goed weidegras voor de melkkoeien. VOOR HET INSTANDHOUDEN van de zode mag het gemaaide produkt niet langer dan één week op het veld liggen. Door op de dag van maaien reeds te schudden droogt het gras sneller. Bij minder gunstig weer is het beter te kuilen met een conserveringsmid del. Hierdoor voorkomt men zodebeschadiging en ach teruitgang van het kuilprodukt. ALS U EEN NIEUWE RUNDVEESTAL gaat bou wen, die gericht is op uitbreiding van het aantal melk koeien, neem dan in de financiering ook geld op voor aankoop van melkvee. Uitbreiding door middel van eigen aanfok gaat meestal te langzaam en kost ook geld. De gebouwen en melkstal en tank zijn te dure onderdelen om onbenut te laten staan. De aanloop verliezen kunt u verkleinen om de stal zo snel moge lijk vol te zetten. Minister Mr Tiemen Brouwer werd 19 december 1916 in de gemeente Rheden geboren, waar zijn vader een 40 ha groot gemengd bedrijf, gelegen in de Mid- dachtersteeg, exploiteerde. Na het behalen van het diploma-B aan de Gemeente H.B.S. te Arnhem, trad hij in dienst van de gemeente Huissen, waar hij aan de secretarie werkzaam was, ten laatste als wnd ge meente-secretaris. In die periode behaalde hij achter eenvolgens de volgende diploma's: Gemeente-admi nistratie (1937), Staatsinrichting M.O. (1940) en Staatsexamen B (1945). In 19'50 voltooide hij zijn stu die in de rechtswetenschappen aan de R.K.-Univer- siteit te Nijmegen. In 1951 werd mr Brouwer benoemd tot secretaris van de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuinders- bond (KNBTB) te 's-Gravenhage, één van de drie federatieve landbouworganisaties in ons land. In daarna volgende jaren heeft hij zitting gehad in ver schillende commissies en maakte hij deel uit van het bestuur van enkele instellingen van de KNBTB en van zijn nevenorganisaties. In deze funkties heeft hij de federatieve samenwerking met de aangesloten ge westelijke organisaties ten zeerste bevorderd en ver sterkt. Medio 1966 werd hij benoemd tot algemeen voor zitter van de Katholieke Land- en Tuinbouwbond (L.T.B.) te Haarlem, een der gewestelijke organisa ties van de KNBTB. Als zodanig trad hij op als voor zitter van het bestuur van de L.T.B.-onderwijsinstel lingen. Naast zijn bestuurlijke bekwaamheden kwamen zijn financiële inzichten tot uitdrukking in de commissa riaten die hij bij de Coöp. Raiffeisen-Boerenleenbank en bij het verzekeringsconcern Interpolis tot zijn mi nisterschap heeft bekleed. Sedert 1957 was mr Brouwer bestuurslid van het Landbouwschap. Uit dien hoofde werd hij tevens pïv. lid van de Commissie Buitenland en Integratie en van de Commissie Zuiderzeepolders van deze publiekrech telijke bedrijfsorganisatie. Voorts was hij lid van het Overlegorgaan van de Drie Centrale Landbouworga nisaties. Uit hoofde van vorenvermelde funkties heeft hij verder o.m. zitting gehad in de Contactgroep Pluimvee. Ook is hij bestuursvoorzitter geweest van de Nederlandse Organisatie van Pluimveehouders. Als Nederlands afgevaardigde voor het COPA de Europese organisatie van landbouwproducenten heeft hij een aantal jaren deelgenomen aan werk zaamheden in Brussel in E.E.G.-verband. Sedert 20 maart 1953 is hij lid van de Tweede Ka mer der Staten-Generaal. waar hij deel uitmaakt van de fractie van de Katholieke Volks Partij. Ook is hij lid van het partijbestuur van de K.V.P. Tevens trad hij op als fgd voorzitter van de Vaste Commissie voor Landbouw en Visserij uit de Tweede Kamer. Zijn deskundigheid in de nationale en Europese landbouwpolitiek en zijn grote belangstelling voor buitenlandse aangelegenheden, in het bijzonder op agrarisch terrein, voerden in 1967 tot zijn lidmaat schap in de Christen Democratische fractie van het Europese Parlement. Te Straatsburg trad hij op als lid van de Landbouwcommissie. Nadien werd hij voorzitter van de Juridische Commissie en. lid van de Commissie voor de Begrotingen van het Europese Parlement. In 1962 werd de heer Brouwer benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau en in 1970 tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Minister mr T. Brouwer is gehuwd met mevrouw Joukje Tjerkje Catharina de Jong en vader van drie zoons (28, 27 en 25 jaar oud) en een dochter (23); hij woont te Wassenaar.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1973 | | pagina 7