Voorstellen
wijziging pachtnormen-
besluit 1972
in bespreking
6
Aan het Landbouwschap is verzocht
de mening kenbaar te maken over het
ontwerpbesluit tot wijziging Pachtnor
menbesluit 1967. Nadat e.e.a; bij de
verschillende organisaties en organen
van het Landbouwschap is bestudeerd,
is namens het Bestuur van het Land
bouwschap in concept een advies op
gesteld dat in de eerstvolgende be
stuursvergadering zal vastgesteld
worden. Ter informatie ontlenen wij
aan dit concept-advies de volgende
bijzonderheden.
Grondsoort
Kwaliteitsklasse
II
III
Toeslag of
aftrek
Bouw- en grasland
I. Zeekleigronden met akkerbouw en gemengd bedrijf:
a. klei- of zavelgronden
b. zware kleigronden of kleigronden met een min
der goede struktuur of profielopbourw
c. afwijkende zavelgronden (o.a. minder goede
struktuur of profielopbouw)
II. Weidegronden:
a. klei weide
b. veenweide
c. lichte zavel
III. Rivierkleigronden:
a. stroomgronden
b. stroomgronden op komklei
c. komkleigronden
d. uiterwaardgronden
IV. Zandgronden:
a. slib- en humusrijke zandgronden
b. normale zandgronden
c. humusarme zandgronden
Voor infiltratie of ondergrondse aanvoer voor be
regening worden de bedragen voor de zandgronden
verhoogd met max. 85,per ha, voorzover dit
door de verpachter wordt bekostigd.
Tuinland
a. bloembollen en boomkwekerijgronden
b. fruitteeltgronden
c. overige tuinbouwgronden
Voor tuinland met uitzondering van fruitteelt-
gronden dat tot de laagste kwaliteitsklasse (be
hoort, gelden de bedragen voor bouw- en grasland
vermeerderd met 55,
280
(30)
220
(20)
190
(20)
100
(20)
180
(30)
170
(20)
130
(10)
85
(20)
160
(20)
120
(10)
90
(10)
70
(15)
i
260
(30)
190
20)
150
(20)
80
(15)
200
(30)
150
(20)
90
(10)
70
(15)
140
(20)
110
(10)
80
(10)
60
(15)
240
(30)
180
(20)
140
(20)
100
(20)
190
(30)
150
(20)
110
(10)
85
(20)
140
(10)
110
(10)
80
(10)
70
(15)
270
(30)
180
(20)
100
(10)
50
(10)
220
(40)
160
(30)
120
(20)
90
(25)
130
(30)
100
(20)
70
(10)
60
(15)
80
(10)
60
(10)
40
5)
1100
850
155
300
250
80
850
500
155
Het Landbouwschap is met de Minister van oordeel,
dat een herziening van het Pachtnormenbesluit 1967
wenselijk is in verband met de sindsdien gestegen eige-
naarslasten van de landbouwgronden en de bedrijfsge
bouwen. Het heeft bij het bestuderen van de door de
Minister voorgestelde wijzigingen van het pachtprijsbe-
leid in het voorgelegde ontwerp-besluit tevens betrokken
de wensen die ten aanzien van het pachtprijsbeleid ge
formuleerd zijn in het in begin februari verschenen rap
port van de werkgroep Pacht van het Landbouwschap.
Dit heeft geleid tot de conclusie, dat het wenselijk is dat
een aantal van deze wensen in het pachtprijsbeleid zou
den moeten worden verwezenlijkt. De Minister wordt in
overweging gegeven de voorgenomen wijziging van het
Pachtnormenbesluit te benutten om daarbij ook deze
wensen te realiseren.
PACHTNORMEN VOOR DE GROND
Gezien de gestegen eigenaarslasten, kan het Bestuur
zich verenigen met de in het ontwerp-besluit voorgestel
de matige verhoging van de basispachtnormen met ge
middeld 25,a 30,per ha. Een aanvankelijk ver
dergaande verhoging zou niet verantwoord zijn, mede in
verband met de ontwikkeling van de rentabiliteit in de
landbouw en de mogelijkheid van een prijsopdrijvend
effect op de grondprijzen, met name in gebieden waar
de grondprijzen relatief laag zijn, en een dalende tendens
vertonen.
Met betrekking tot de voorgestelde verhoging van de
toeslagen en aftrekken voor externe produktie-omstan-
digheden wijst het Bestuur er tevens op, dat in het kader
van de strukturele ontwikkeling in de landbouw een
steeds grotere betekenis moet worden gehecht aan de
situatie van de externe produktiefaktoren, die in toene
mende mate bepalend zijn voor de gebruiksmogelijkheden
van de grond en de gebouwen. Met voldoening wordt
gekonstateerd dat ook de Minister de basis voor de vast
stelling van de toeslagen en aftrekken wil uitbreiden,
door tevens rekening te houden met de perceelsgrootte,
de kavelgrootte en de bereikbaarheid van de percelen.
Ook met de in het ontwerp-besluit voorgestelde verho
ging van de toegestane maxima voor de toeslagen en af
trekken kan het Landbouwschap zich verenigen.
Maar de indeling van de grondsoorten in het thans gel.
dende pachtnormenbesluit en in het door de Minister
voorgelegde concept-besluit acht het Bestuur in feite on
logisch en weinig systematisch van opbouw. Enerzijds
wordt rekening gehouden met de hoedanigheid van de
grondsoort en anderzijds met de gebruikswaarde.
Een meer doelmatige indeling, waarbij naast de bodem-
kundige eigenschappen tevens meer systematisch reke
ning gehouden wordt met het overeengekomen gebruik,
wordt gewenst geacht. Het bestuur adviseert de Minis
ter hiertoe een nadere studie te laten verrichten.
Ook heeft het Bestuur ernstige bezwaren tegen het
voorstel om slechts één maximale pachtwaarde per
grondsoort vast te stellen. Het handhaven van de inde
ling naar kwaliteitsklassen per grondsoort waarborgt een
betere spreiding van de pachtprijzen op basis van de
verschillen in de kwaliteit per grondsoort.
Weliswaar hebben de Grondkamers de bevoegdheid
voor hun werkgebied tot een nadere detaillering van de
pachtnormen over te gaan. Deze regeling heeft echter
als bezwaar dat de op deze wijze vastgestelde regeling
slechts één jaar geldig is, terwijl voorts het gevaar be
staat, dat in de verschillende provincies een weinig uni
form pachtbeleid wordt gevoerd.
Voorts wordt overwogen, aldus het Bestuur, het aantal
kwaliteitsklassen van drie tot twee te beperken. Een wij
ziging van de reeds jaren in de praktijk gehanteerde
klasse-indeling betekent echter, dat bij de pachtprijsvast
stelling een vergelijkingsbasis met cultuurgrond van
overeenkomstige kwaliteit tijdelijk ontbreekt en de prak
tijk zich op een geheel ander schema van maximale
pachtnormen moet gaan instellen. Gezien de reeds lange
en gunstige ervaringen met het hanteren van het thans
geldende indelingspatroon wordt een beperking van het
aantal kwaliteitsklassen weinig zinvol geacht.
Met klem wordt geadviseerd de thans bestaande inde
ling van de basispachtnormen per grondsoort in drie
kwaliteitsklassen te handhaven en geen wijziging aan te
brengen in de formulering van art. 2 lid 1 van het Pacht
normenbesluit 1967. Bij herziening van de maximale
pachtwaarde per grondsoort en per kwaliteitsklasse
wordt voorgesteld de volgende bedragen aan te houden.
DOORBEREKENING RUILVERKAVELINGSLASTEN
Betreffende het voorstel van de werkgroep Pacht, om
door te berekenen, ook al zouden de pachtnormen inklu-
sief de toeslag voor de externe produktiefaktoren hier-
een gedeelte van de ruilverkavelingslasten aan de pachter
voor bij de gegeven pachtprijs onvoldoende ruimte
bieden wordt het gewenst en billijk geacht dat een ge
deelte van de ruilverkavelingsrente, die door de eigenaar
moet worden betaald, wordt verdiskonteerd in de pacht
prijs, omdat de ondernemer in de eerste plaats van de
verbeterde externe omstandigheden profiteert. Voorge
steld wordt in het Pachtnormenbesluit een klausule op te
nemen waarbij bepaald wordt, dat in geval van ruilver
kaveling de toeslagen of aftrekken door de verbetering
van de externe omstandigheden een zodanige wijziging
kunnen ondergaan, dat de verpachter hieruit tenminste
50 van de hem opgelegde ruilverkavelingsrente weer
terugontvangt, ook al zou de ruimte in de bij dit besluit
vastgestelde maximum toeslag hiervoor onvoldoende blij
ken te zijn.
Het lijkt gewenst dat de wijziging van de toeslag voor
de in het kader van de ruilverkaveling verbeterde exter
ne omstandigheden niet eerder wordt toegestaan, dan
nadat de ruilverkavelingsrente is opgelegd. Indien wel
eerder bij de periodieke herziening van de pachtprijs
tot een aanpassing van de toeslag wordt besloten, als
gevolg van de bij de verkaveling gerealiseerde verbete
ringen, zal hiermede uiteraard bij het doorberekenen van
een gedeelte van de ruilverkavelingsrente rekening moe
ten worden gehouden. Bij de doorberekening dient als
uitgangspunt te worden genomen het niveau van de toe
slag of aftrek van de cultuurgrond in de oorspronkelijke
situatie voor de verkaveling. Het is bepaald niet de be
doeling dat eerst een verhoging van de pachtprijs plaats
vindt als gevolg van de inmiddels in het kader van de
ruilverkaveling gerealiseerde verbeteringen in de pro-
duktie-omstandigheden en dat daarna bovendien nog
50 van de ruilverkavelingsrente in de pachtprijs wordt
doorberekend.
DE PACHTNORMEN VOOR DE GEBOUWEN
In tegenstelling met het voorstel van de Minister wordt
een duidelijke voorkeur uitgesproken voor het handhaven
van de in het Pachtnormenbesluit 1967 gehanteerde in
deling in 5 doelmatigheidsklassen. Daarmee kan op be
vredigende wijze in de praktijk worden gewerkt en geeft
een betere waarborg voor een voldoende spreiding bij de
vaststelling van de pachtprijzen in de praktijk. De om
schrijving van het begrip doelmatigheid dan in het pacht-
besluit moeten worden opgenomen. Bij de vaststelling
van de doelmatigheidsklasse zal ook rekening moeten
worden gehouden met de capaciteit van het bedrijfsge
bouw ten opzichte van de door de ondernemer als be
drijfseenheid te exploiteren hoeveelheid grond. In het
bijzonder in de veehouderijsector is de stalruimte in ster
ke mate van invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden
van het bedrijf.
Voorts dient bij de vaststelling van de doelmatigheids
klasse rekening te worden gehouden met de ruimte en de
inrichting voor de opslag van mest en gier dit mede
in verband met de toenemende eisen in het kader van de
milieuhygiëne en de aanwezigheid van erfverharding.
Deze aspekten moeten het besluit bij name worden ge
noemd.
Door de werkgroep Pacht wordt voorgesteld om in 'het
Pachtnormenbesluit opnieuw een onderscheid te maken
tussen de normen voor de bedrijfsgebouwen in de akker-
houdt verband met de toenemende betekenis van de hoe
danigheid van de bedrijfsgebouwen in de ontwikkeling
bouwsector en die in de veehouderijsector. Dit voorstel
van de bedrijfsvoering in de veehouderijsector en de
hogere investeringskosten voor deze gebouwen in ver
houding tot die in de akkerbouwsector.
Dit voorstel wordt ondersteund en de Minister gead
viseerd om de hoogst toelaatbare pachtprijs per ha voor
de gebouwen in de veehouderijsector op een hoger niveau
vast te stellen dan die in de akkerbouwsector.
Met de door de Minister voorgestelde stijging van de
maximale pachtnormen van 25 voor de bedrijfsgebou
wen, indien deze van toepassing worden verklaard voor
veehouderijbedrijven wordt ingestemd.
Voor de akkerbouwbedrijven wordt een iets geringere
verhoging van de pachtnormen voor de bedrijfsgebouwen
voldoende geacht.
Wel zou in tegenstelling tot het voorstel in het ont
werp-besluit ook de pachtnormen voor de bedrijfsgebou
wen ,die in de hoedanigheidsklasse „slecht" vallen, een
zij het beperkte verhoging moeten ondergaan. Ook voor
deze gebouwen wordt de verpachter geconfronteerd met
stijgende eigenaarslasten.
Wenselijk wordt het geacht dat ook voor de bedrijfs
gebouwen van bedrijven van 45 ha en groter een hoogst
toelaatbare pachtwaarde wordt vastgesteld in plaats van
de pachtprijs vast te stellen op basis van een redelijke
vergoeding met betrekking tot de gebruikswaarde.
Geadviseerd worden de volgende pachtnormen voor de
bedrijfsgebouwen:
Voor weidebedrijven:
zeer
goed
goed
vol
doende
matig
sleoht
1—15 ha
200
160
120
80
40
15—25 ha
175
140
105
70
35
25—35 ha
150
120
90
60
30
35—45 ha
125
100
75
50
25
45 ha en groter
100
80
60
40
20
Voor akkerbouwbedrijven:
1—15 ha
175
140
105
70
35
15—25 ha
150
120
90
60
30
25—35 ha
125
100
75
50
25
35—45 ha
100
80
60
40
20
45 ha en groter
75
60
45
30
15
In het kader van deze voorstellen werd, gezien de
nauwe relatie tussen de omvang van de veestapel en de
capaciteit van de bedrijfsgebouwen in de veehouderijsec
tor, de vraag onder ogen gezien of het gewenst is een
direkt verband te leggen tussen de capaciteit van de vee
stalling en de toelaatbare pachtprijs. Overwogen werd
te bepalen, dat de pachtnormen betrekking hebben op
een stalcapaciteit van 2 stuks G.V.E. per ha. Bij een ge
ringere of een grotere capaciteit zou dan de pachtnorm
evenredig kunnen worden gewijzigd. In overweging wordt
gegeven ook dit punt nader te laten bestuderen.
EXTRA PACHTPRIJSTOESLAG BIJ EEN
OVEREENKOMST VOOR LANGERE DUUR
Voorts heeft men zich beraden over het voorstel van
de werkgroep Pacht tot het toestaan van een toeslag
boven de wettelijk toelaatbare pachtprijs, indien een
pachtovereenkomst wordt afgesloten voor een langere
dan de gebruikelijke pachtduur. Volgens de werkgroep
dient een dergelijk verzoek alleen door de Grondkamer
te worden toegestaan, indien de pachter hiertoe zelf om
verzoekt. Dit voorstel van de werkgroep wordt in meer
derheid van zodanige betekenis, mede in verband met de
toenemende investeringen in de bedrijfsvoering waarvoor
(Zie verder pagina 19)