Wel of geen kampeerwet Spaarzaamheid wordt niet beloond r\P 26 april was een man overleden die naliet een DEJAARDEN die afgezien van hun AOW-uitkering geen cent bezitten en in een bejaardentehuis wonden opgenomen, krijgen alles vergoed van de al gemene bijstandswet. Ouderen, die wel een vermo gen hebben, moeten dit eerst opmaken (op een luttel bedrag na) alvorens de bijstandswet de pensionkos ten gaat betalen. Menigeen vraagt zich daarom af: „Waarom zou ik eigenlijk nog sparen?" Weliswaar bepaalt artikel 7 van de algemene bij standswet dat bij een aanvraag om bijstand een be- bescheiden vermogen buiten beschouwing zal blijven, maar dat vermogen moet dan wel héél bescheiden zijn en wat toch eigenlijk te gek is om los te lopen sinds 1965 is dat zogenaamde bescheiden vermogen op hetzelfde bedrag gehandhaafd, terwijl de AOW en de pensionprijzen van de bejaardenoorden met infla tie en kostenstijgingen mee omhoog zijn gegaan. NORMEN VOOR BESCHEIDEN VERMOGEN SINDS 1965 ONVERANDERD! KRACHTENS de bepalingen van de Armenwet van 1912 (voorganger van de huidige bijstandswet) Een interdepartementale commissie onderzoekt thans of met een wet de situatie op het gebied van kamperen aanmerkelijk kan worden verbeterd. Deze Commissie Kampeerwet, waarvan ambtenaren van vijf ministeries deel uitmaken, is op 12 februari door de staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, de heer H. J. L. Vonhoff, geïnstalleerd. HoeweJ een advies niet vóór het komende vakantieseizoen behoeft te wordten verstrekt, omdat er dan als interim-regeling een nieuwe model-kampeerverordening zal zijn, verzocht de bewinds man het college hem op zo kort mogelijke termijn ant woord te geven op de vraag of een wettelijke regeling al dan niet gewenst is. „Immers, allerwegen klaagt men over aantasting van het landschap, maar ongeordend kamperen kan tot erger leiden dan aantasting namelijk tot verloedering van het landschap", aldus die heer Von hoff. moest iemand eerst al zijn geld hebben opgemaakt al vorens hij eventueel voor bijstand in aanmerking kwam. De wetgever heeft bij de invoering van de algemene bijstandswet (januari 1965) een andere, meer redelijke koers willen varen. Een bezit van een bescheiden vermogen zou namelijk buiten beschou wing worden gelaten. Dit bescheiden vermogen werd door de minister van CRM vastgesteld op 6.000 voor een echtpaar en 3.600 voor een alleenstaande, plus dan nog 1.200 voor ieder minderjarig kind. Dat be drag behoeft iemand dus niet meer op te maken al vorens hij eventueel voor periodieke bijstand in aan merking kan komen. Het merkwaardige is dat nu acht jaar later dit bescheiden vermogen nog steeds op dezelfde be dragen is gehandhaafd. Een alleenstaand echtpaar dat in 1965 naar een bejaardenoord ging, op kosten van de bijstandswet, mocht 6.000 op zijn spaarbankboek je laten staan. Zo is het hedentendage nog! Het lijkt wel of d.e gulden in de afgelopen jaren helemaal niet in koopkracht achteruit is gegaan! Zou het nu einde lijk niet eens tijd worden dat de normen betreffende het bescheiden vermogen drastisch worden herzien? Onbegrijpelijk dat de minister deze normen nog steeds niet heeft veranderd en al even onbegrijpelijk dat vanuit de Kamer niet of nauwelijks aandrang op de minister is uitgeoefend qm te dezen stappen te ondernemen. INTEREN VOOR bejaarden die een vermogen hebben, dat bo- ven het z.g. bescheiden vermogen uitgaat, is het bijzonder zuur dat zij eerst moeten interen, terwijl anderen die geen vermogen hebben, onmiddellijk door de bijstand worden geholpen. Daar zijn ze dan jaren zuinig voor geweest, daar hebben ze hun hele leven lang hard voor gewerkt! Een bejaarde, die op sociale of medische indikatie naar een verzorgingstehuis moet zal zijn huis moeten verkopen en de opbrengst ervan moeten aanwenden om de pensionprijs te betalen. En de bejaarde, die niet gespaard heeft, krijgt zijn maandgeld vanaf de eerste dag, waarop de bezitter van een huis moet wachten tot zijn geld op is. Het is zonneklaar dat op deze manier de spaar zaamheid niet wordt aangewakkerd en dat veel men sen, die tegen de 65 lopen, gaan zeggen: „Laten we alles maar opmaken, want anders pikt het verzor gingstehuis straks alles in, terwijl anderen, die niet zuinig zijn, het van de bijstandswet krijgen". Ook de bejaarde, wiens pensioen of lijfrente uit gaat boven het AOW-pensioen, moet al zijn inkom sten afstaan om de pensionprijs te betalen. Eventueel vult de gemeente dit bedrag alleen maar aan. Waarom zou je dan nog hard werken en sparen om te zorgen later een goed pensioen te krijgen? Want moet je naar een tehuis dan ben je niks beter af dan de man, die altijd gods water over gods akker liet lopen. Het blad „De Bejaarden" wees er onlangs op dat in Denemarken en Zweden een ander systeem van bij stand wordt gehanteerd, dat ongetwijfeld veel aan trekkelijker is. In Denemarken bijvoorbeeld betalen de bejaarden in de tehuizen 60 van hun pensioen (inkomen) tot het maximum van de verpleegprijs. Daarbij gaat men niet uit van het eigen kapitaal dat onaangetast blijft! maar van de opbrengst van het kapitaal. In feite krijgt de staat grotendeels het kapitaal toch wel, in de vorm van successierechten. Maar de bejaarde houdt het prettig gevoel dat hij niet voor niets heeft gespaard, hij blijft anders dan in Nederland tot zij dood toe profijt trekken van zijn spaarzaamheid. In zijn toespraak zei de bewindsman ojm.: „Het zal u bekend zijn, dat ik nogal wat stof heb doen opwaaien met mijn circulaire van juni 1972 aan de Nederlandse gemeenten. Die stofwolk is voor mij overigens nog steeds een onverklaard en onverklaarbaar verschijnsel. Als men enerzijds spreekt over milieubescherming en anderzijds over de nuttigheid van het kamperen, d»an is de realiteit, dat er spanning ontstaat tussen deze beide zaken. Belangrijk voor uw werk als commissie zijn echter de volgende punten in de geschiedenis van het kamperen: Ten eerste mijn verzoek aan de Stichting Nederlandse Kampeerraad mij te adviseren omtrent de meest wense lijke regeling van het kamperen, en ten tweede mijn ver zoek aan de Stichting Nederlandse Kampeerraad, gedaan na ontvangst in april 1972 van ihet door haar uitgebrach te advies, om te bevorderen, dat beraad over een nieuwe model-kampeerverordening zo spoedig mogelijk begint en op zo kort mogelijke termijn een nieuwe model-kampeer verordening beschikbaar is. Dit verzoek werd gedaan mede gezien het vervallen van kampkaart en kampeer- paspoort per 1 januari 1974 om een goede interim oplossing te hebben voor de periode tussen nu en een nog onbekend tijdstip waarop die nieuwe model-kam peerverenigingen zal worden vervangen door.ja, wat?" WAT MOET ER KOMEN? „Die vraag... ja wat"?" is nu juist de vraag waarvoor uw commissie zich gesteld ziet. Formeel en exacter zou ik de taak van uw commissie aldus willen formuleren: (Zie verder pag. 14). f~~*ESCHILLEN over het successierecht geven nogal eens aanleiding tot het schrijven van een artikel in deze rubriek. Dat komt hierdoor, dat wij daarin dikwijls een situatie tegenkomen die zich in de ■prak tijk nogal eens voordoet. In een aantal gevallen hebben wij dan te maken met de gevolgen van het nalaten om bepaalde zaken goed te regelen. Dat laat men achter wege dat ze in de familiesfeer liggen en men inziet dat de familierelaties behalve de persoonlijke ook za kelijke kanten hebben. Vooral na het overlijden van één van de ouders komen wij het niet zelden tegen dat er tussen de langstlevende en de kinderen alleen maar wat mondelinge afspraken worden gemaakt. Of zelfs dat men praktisch niets afspreekt, maar de langst levende maar in het bezit van de boedel laat en laat handelen alsof er geen onverdeeldheid bestaat. Dat gaat niet altijd, want b.v. bij verkoop van onroerend goed dat aan meerdere eigenaren toebehoort kan de levering niet plaats hebben als ze niet allemaal mee werken. Bij roerende goederen, effecten, banktegoe den etc. is dit anders. Daar komt of niets of hoogstens een volmacht aan te pas als er zaken moeten worden gedaan. In het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 1973 komen wij een geval tegen waar wel het een en ander geregeld was, maar waar naar de rciels niet was ge leefd, al is dat klaarblijkelijk gebeurd met goedvinden van de betrokkenen. Wat was er aan de hand? weduwe en 2 dochters. Hij had aan zijn echtge note het vruchtgebruik van zijn nalatenschap gelega teerd en haar verdere met zijn 2 kinderen tot zijn erf gename benoemd, ieder voor gedeelte. De man en de vrouw waren gehuwd in gemeenschap van goede ren. Na het overlijden was de vrouw dus gerechtigd in de goederen die tot de gemeenschap hadden be hoord voor gedeelte in eigendom en in vruchtge bruik. Elk van de beide kinderen kreeg 1 /6 in blote eigendom. Van blote eigendom spreken wij als een ander het recht van vruchtgebruik, of ook van erf pacht etc. heeft. De vruchtgebruiker heeft een beperkt recht. Hij mag 'n zaak gebruiken of daarvan de vruch ten trekken. Hij mag ze niet verkopen. Als het vrucht gebruik betrekking heeft op een vordering die wordt afgelost dan komt de hoofdsom toe aan de blote eige naren. De vruchtgebruiker kan dan vorderen dat het geld weer wordt herbelegd, zodat hij er weer de vrucht van kan genieten. Als de aflossing geschiedt aan de vruchtgebruiker dan zal deze als hij ze zelf wederbelegt dat moeten doen ten name van de blote eigenaren. In een geval waarin het een boedel betreft die niet wordt gescheiden, zal de wederbelegging ten name van de gezamenlijke erfgenamen moeten gebeu ren, als men zich houdt aan de wettelijke regels in ver band met de feiten zoals die nu eenmaal liggen. t E overleden man had in zijn testament aan zijn erfgenamen ook nog verzocht om zijn nalatenschap onverdeeld te houdenTot verdelen waren zij gedu rende het leven van de moeder niet overgegaan. Moe der overleed op 5 mei 1970. Toen kregen de 2 kinderen geschil met de inspecteur over de grootte van hun erfdeel. Wat was er n.l. gebeurd? Toen de man overleed bestond de boedel uit bezit tingen ter waarde van f 89.300,en f 22.000 schul den. In de loop van de 17 jaar die lagen tussen de over lijdensdatum van de vader en van de moeder had de laatste bezittingen te gelde gemaakt en de schulden betaald. Zij had de gelden die vrijkwamen op HAAR EIGEN NAAM WEDERBELEGD o.a. in een wooon- huis. De belegging was dus niet op gezamenlijke naam gebeurd. Uit 1953 waren nog zaken over die tot de boedel hadden behoord tot een bedrag van f 16 000. Het zal allemaal wel met goedvinden van de kinderen zijn gebeurd en het valt dan ook niet te verwonderen dat die stelden dat de nalatenschap van moeder be stond uit gedeelte van alle bezittingen die bij het overlijden van moeder aanwezig waren. Dat was be halve de genoemde f 16.000,nog het gekochte huis en andere zaken samen f94.400,Met die f16.000 mee dus f 110.0000,—. Er gingen een f 3.500,— schulden af en ieder stelde dus dat zij kregen de helft van van f 70.000,— is f 35.000,—. 'E inspecteur deed het anders. Hij zei dat tot de boedel van de ouders alleen behoorden de ongeveer f 16.000 aan bezittingen uit 1953. Daar nam hij 2/3 van, dus f 10.700. Daarbij telde hij als privé vermogen van moeder de volle waarde van wat op haar naam stond, is f94.400. Totaal dus: f 105.100. Hij trok als schuld af 1/3 gedeelte van de boedelzaken die door moeder waren verkocht of ontvangen en op haar naam weer belegd plus de andere schulden. Dat was bij elkaar ongeveer f20.000. De nalatenschap van moeder was volgens hem dus ongeveer f 85.000. Ieder kreeg dus f42.500. De inspecteur kreeg in de procedure gelijk. Jam mer voor de kinderen, maar wij zien er voor de zoveel ste keer uit dat duidelijkheid in de verhoudingen van groot belang kan zijn! Dat brengt ook met zich dat het maar zelden verstandig is een boedel onverdeeld te laten. Maar als men niet verdeeld moet men zich steeds van het bestaan van de onverdeeldheid bewust zijn als men zaken doet! PA AU WE.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1973 | | pagina 3