Een landbouwer omstreeks 1800 m 9 IN het schepen-register van Cloetinge is op 25 januari 1799 vastgelegd dat Matthijs en Jacob Kakebeeke aldaar verkoch ten aan Matthijs Cornelisz. Rottier een hof stede, met al wat aan dezelve aard- en nagel vast was en staande aan het eind van de Nieuwstraat, in het Midden-ambacht binnen genoemd dorp en liggende in de hoek de Bijganck. In de overloper van Kloetinge kont in genoemde veldhoek deze boerderij voor met 1 gem. 110 R. boomgaard, verder een perceel van 4 gem. 051 R., 1 gem. 178 R. vroon, de vijverboomgaard met 2 gem. 034 R. en 't Wal met 0.283 gem. De overige gronden lagen in andere hoeken van het Midden-Am bacht. De genoemde Bijgang werd omschre ven als gelegen benoorden den Dorpe, be gint van Zuyden in aan de Straat, noord op en dan weder Zuyd op na (naar) de Mole". In totaal behoorde bij de genoemde hof stede 62 gem. 201 R. aan gronden, in hoofd zaak in het Midden-Ambacht gelegen. De totale koopprijs was 3258 Ponden, 16 schel lingen en grooten Vlaams (ongeveer f 19.550,—). Voor ingezaaid land, losse goederen (mestput, karnmolen, karnhond, spinde-, schouw- en bedsteeboorden, dilthouten, ge bonden wit en zwart stro, geplante bomen, enz. kwam daar nog ca. £211,bij. De nieuwe eigenaar, Matthijs Rottier, was in 1799 28 jaar en zijn vrouw, Cornelia Sou- tervdam, Geerardsd. was 23 jaar. Ze kwamen beiden uit Biezelinge. Zijn ouders waren Cor nells Jacobse Rottier en Maria Kakebeeke. Deze woonden op een hofstede te Schore. Hun kinderen waren Jacob, Matthijs, Corne lia, Jacomina, Wilhelmina en Adriaan. Nog in de zomer van genoemd jaar 1799 heeft volgens aantekeningen de Wed. Corn. Zuidweg te Kloetinge ploegwerk verricht voor Matthijc Rottier en wel ca. 90 gemeten, hetgeen beduidend meer is dan de gekochte percelen te Kloetinge. Het is uit de rekening niet op te maken waar deze gronden waren gelegen. Van dezelfde weduwe kocht Rottier in 1801 nog 2 percelen gerst, n.l. 5 gem. 223 R. en 5 gem. 268 R. Tevens nog goederen op de koopdag van genoemde weduwe, ter waarde van £250,in februari 1800. VERTREK NAAR RILLAND DEEDS uit een acte van boedelscheiding, opgemaakt den 11 en augustus 1802 door Jan Soetebier, openbaar notaris te Goes, blijkt dat Matthijs Rottier en zijn vrouw niet meer op de hofstede te Kloetinge wo nen, doch nu reeds onder Rilland domicilie hebben gekozen. De betreffende acte werd opgemaakt in verband met het overlijden van Martina Hendrikje Witte, echtgenote van Geerard Soutendam, en moeder van de vrouw van Matthijs Rottier. Aan de nagelaten kinderen wordt het moederlijk erfdeel toege wezen, hetgeen voor genoemde Cornelia Soutendam neerkomt op £962.11.3, welk be drag echter wordt voldaan met een gekwi teerde obligatie ter grootte van 703.2.8 (ten laste van haar man M. Rottier) en de rest uitbetaald in contanten. Laatstgenoemde had dus bij zijn schoonvader destijds een lening gesloten. DE HOFSTEDE IN DE REIGERBERGSCHE POLDER Vanaf 1802 is dan Matthijs Cornszn. Rottier pachtboer geworden in de hierboven ge noemde polder, welke was bedijkt in 1773. Deze hofstede was groot 185 gem. en 122 roeden en in genoemd jaar eigendom van Jhr. mr. J. H. Schorer, Gouverneur van Zee land. in de overloper van het Ambacht van Rilland van 1805 wordt de hofstede aldus beschreven: In de HeeMeieNieek, gelegen tussen de Langeweg, Scheidweg, Dorpsweg en de zee dijk noordkant: Beginnende aan de Lange weg: Eigenaar: J. M. Schorer Baander: M. Rottier Tegen de Langeweg tot tegen het Dorp 25 gem. 3 R. Idem tot tegen het Dorp 30 86 Van Dorpsweg tot aan de Scheidweg (is nu: van Derde w. tot Tweede w.) 33 12 Idem 't Hof - weije en zaailand, tussen Dorps weg en Scheidweg 32 298 Idem tussen dezelve we gen tot tegen de Kreek 33 12 Over die kreek tot aan de kavelsloot Noordwest 19 281 Idem tot aan de Scheidweg 11 281 Totaal 189 gem. 94 R. Een behoorlijk bedrijf dus van ongeveer 75 ha. Een pachtafrekening uit 1806 vermeldt o.a. „Een jaar pacht van bovenomschreven Hof stede met zijn Huisinge, Schuur en Stallingen en verderen timmer en de nombre van 185 gemeten 122 roeden zaailand en weije, ge legen als boven, verschenen Bamisse Agtien- hondert en zes a 24 gulden per gemet -het 7e jaar is totaal 761.12.6. De pachter bracht daarop in mindering: betaald dijkgeschot £372.10 timmer- en metselwerk 38.11.3 13.275 bossen dekriet 88.10. strodekkerswerk 11.10.6 smèedwerk 1.12.2 teeren van de schuur 1.10 werk aan tuin en planten 2.18.8 Een aantal jaren later in mei 1817 pachtte Matthijs Rottier nog een weiland groot 4 gem. 189 R. gelegen in Vlake en eveneens eigendom van mr. J. H. Schorer, Gouverneur van Zeeland. De pachtduur was 7 achtereenvolgende jaren. De totale pacht som ƒ421.8. Het fraaie 18e eeuwse woonhuis in de Reigersbergsche polder te Rilland. De Hofstede (woonhuis) te Kloetinge. TESTAMENT QMTRENT de gang van zaken op en in verband met het landbouwbedrijf in de Reigerbergsche polder vernemen we uit de aanwezige stukken niet veel, behalve dan dat Rottier pachter bleef tot omstreeks 1822 en dat hij in dat jaar bericht kreeg dat zijn pacht heer Jhr. mr. J. H. Schorer op 19 januari van dat jaar was overleden. Meer vinden we uit die periode over par ticuliere aangelegenheden van hem en zijn gezin, o.a. een Testament. Op 28 april 1809 werd een acte opgemaakt door notaris Leonard de Fouw Jzn. te Goes, waarin de beide echtelieden Matthijs Corneiisse Rottier en Cornelia Zoutedam, wonende onder Ril land, verklaren hun testamentaire beschik king van 21 april 1803 waarbij de bepalin gen van het zgn. „Aasdomsversterfrecht" (placcaat van 18 december 1599) zouden gel den, in zoverre werden gewijzigd, dat in tegenstelling daarmee nu het Schependoms- recht diende te worden gevolgd, zoals dat op Zuid-Beveland gold. Dit laatste recht, waar bij gold dat het goed bij versterf daarheen ging waar het vandaan kwam, bleef in Zee land van kracht tot in 1809. Deze vastlegging van hun uiterste wilsbeschikking was uiter aard vooral belangrijk voor hun directe na komelingen. Er werden n.l. in de periode dat Rottier en zijn vrouw op de hofstede te Ril land woonden meerdere kinderen geboren, t.w. Geerard, geboren in 1801, Kornelis, geb. in 1803, Jacob, geb. in 1808, Matthijs, geb. in 1809 en Adriana, geb. in 1815. Omtrent laatst genoemd dochtertje vinden we een verkla ring van dokter J. de Graag te Krabbendijke, welke luidt: „Ik ondergetekende, Praktizerend Chirur gijn en Vroedmeester, verklar'e bij deze op den 24 Juni 1818 aan Adriana Rottier, oud 3 jaar, dochter van Matthijs en van Cornelia Zoutendam, wonende te Rilland, de koepok ken te hebben ingeënt, met als gevolg dat dezelve bij eenen regelmatigen afloop, alle die verschijnselen hebben opgeleverd, die de voorbehoeding tegen de kinderziekte waarborgen. Krabbendijke, 15 Jan. 1819, get. J. de Graag". GOED IN FINANCIËLE ZAKEN TJIT tal van papieren blijkt wel dat Rottier goed was in financiële zaken en soms hielp hij deze of gene aan wat geld. Zo leen Waar Matthijs Rottier woonde van 18231840. (Nisse - Stellepolder). de hij op 7 april 1817 aan Pieter Laurusse Kriekaart, arbeider te Rilland, de som van 742,„terug te betalen in goede gangbare grove goude of zilvere klinkende Nederland- sche muntspeciën en op geen andere wijze, en dus geentsints in eenige billetten, pa piergeld of andere Publieke Effecten". De rente was vijf procent per jaar, ingaande op genoemde datum. Als onderpand diende een woning van de debiteur, gelegen op het dorp Rilland, n.l. A. nr. 17. Notaris de Fouw in Goes had de betreffende acte opgemaakt. Uit 1822, het jaar waarin hij Rilland verliet, vonden we een rekening betreffende zijn voogdijschap over de minderjarige Jacob van den Boomgaard. Bij de uitgaven komen posten voor wegens kleding, kosten familie raad, kostgeld, onderwijs, zakgeld, enz. De totale uitgaven bedroegen 845,60, doch daarvan is 589,70 honorarium en 73,42 verschotten. Een ontvangstpost van 60, huur van Jacob van den Boomgaard over 8 maanden diensttijd als boereknecht van maart tot november 1822. De jongen ver diende dus wat en zijn loon moest aan de voogd worden afgedragen. (Zie méér va«taa M)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1973 | | pagina 6