Ezeltjes vertelden
^ÏJoor cle <*Urouw
Turken in Axel
ZE wonen vrij dicht bij elkaar in gemeentewoningen,
al zijn er tegenwoordig ook enkelen, die een klein
huisje buiten de stad hebben betrokken. Op een enkele
uitzondering na zijn het allen plattelandsmensen, veelal
uit de agrarische sector. Ze vinden daarom het buiten
wonen erg prettig en ook de lage huur van zo'n oud
woninkje is wel aantrekkelijk voor hen. Ze zijn n.l. bui
tengewoon spaarzaam om zoveel mogelijk geld- naar Tur
kije te kunnen sturen, meestal naar de ouders, maar er
worden van dat geld ook nog wel andere familieleden
onderhouden. Eén man had zelfs kans gezien 10.000,—
over te sparen. Daarmee vertrok hij in de vakantie naar
Turkije en kocht er een stuk land voor, dat nu door de
familie wordt bewerkt en waarmee zij in hun onderhoud
voorzien. Hij is echter naar Nederland teruggekeerd en
1!
DEEL II
naar het
boek van eerste verhaal lazen we
MARGARET h',e "arf de °"de ezeL?p de.
MORRISON bergweide vertelde van de ge!
boorte van Jezus, en van won
dere dingen in donkere nachten.
Het was vooral Jedidah die ge
noot van het verhaal van haar
moeder. Sinsdien zijn enkele ge
slachten van ezels gekomen en
gegaan, maar allemaal hoorden
ze wel wat van het wondere ge
beuren, en hoe de ezel aan het
kruis op zijn rug kwam.
TJICHT bij Jeruzalem stond in een stal een jonge, goed-
gebouwde witte ezel. Het was bijna Pascha, en hij
was met zijn meester op weg naar de stad om daar met
vele anderen het Paasfeest te vieren. Het begon al druk te
worden, en in de stal werd het ook rumoerig. Er kwamen
steeds meer dieren, ezels, paarden en kamelen, waarvan
hun meesters een herberg zochten.
De witte ezel stond in een hoek, wat te dromen, toen
een grote grijze ezel naast hem werd vastgebonden. Al
vlug begonnen ze te praten. Het bleek dat de witte ezel
Abinadab heette, hij was een kleinzoon van Jedidah, en
kwam uit Bethanië. De grijze droeg de naam Darkon, en
kwam uit Bersheba.
Abinadab vertelde, dat hij vorig jaar hier ook geweest
was, en dat hij toen voor het eerste een mens gedragen
had. Veel had hij toen beleefd, en dat wilde hij wel aan
Darkon vertellen. Eerst stond hij nog een poosje in gedach
ten, alsof hij alles weer opnieuw beleefde, maar toen Dar
kon hem aanstootte .begon hij te vertellen.
Het gebeurde allemaal erg vlug. Het was dus vorig jaar
vlak voor het Pascha, en de mensen trokken allemaal naar
Jeruzalem, net als nu. Mijn moeder en ik waren naast el
kaar vastgebonden in de schaduw van een vijgeboom, en
we keken naar de menigte van mensen en dieren die langs
ons heen ging. Mijn meester stond wat verder op te pra
ten met een vriend. Het was een mooie zonnige dag, en de
bomen hadden pas nieuwe bladeren.
TAfE stonden vlak bij de ingang van het dorp waarvan
daan we al het mooie jonge groen van de olijfberg
konden zien. Toen kwamen er plotseling twee mannen, die
het touw waarmee ik vastgebonden was losknoopten.
.„Waarom maakt gij mijn veulen los", riep mijn meester
hen toe.
Ze draaien zich om en antwoorden: ,,De Rabbi heeft het
ons bevolen". Mijn moeder fluisterde mij toe: „Wees maar
niet bang, ga gerust met deze mannen mee. Het is de He^re
Jezus zelf, die je nodig heeft". „Dit zijn zijn volgelingen. Bo
vendien weet je toch, dat Dara voorspeld heeft, dat op een
dag Jedidah's kleinzoon Jezus dragen zou? Dat ogenblik is
nu gekomen.
Jij bent immers Jedidah's kleinzoon?"
Zo brachten de mannen mij naar Jezus, en lange man
tels van allerlei kleuren werden over mijn rug geworpen,
paars, groen, geel, rood en hemelsblauw. Met elkaar vorm
den deze mantels één schitterend zadeldak!
Zodra ik Jezus zag, viel alle angst van mij af, en toen
hij op mijn rug zat voelde ik helemaal geen gewicht, alleen
maar zijn aanwezigheid. Zo gingen we op weg naar Jeruza
lem. De mensen juichten en wuifden, en spreidden hun man
tels over de weg, zodat ik daaroverheen moest lopen. Wat
verderop zwaaiden de mensen met palmtakken, en ze rie
pen telkens weer: Gezegend is de Koning, die daar komt
in de Naam des Heren, Hosanna!"
CN wat gebeurde er verder?" vroeg Darkon.
„Ik kon jammer genoeg niet zoveel meer zien, maar
de mensen bleven maar juichen, en zo kwamen we bij de
Redaktiecommissie
Bond v. Plattelandsvrouwen Zeeland
Mevr. D. KUGEL-SWART
Voor Brafoant:
A. J. M. ROOSENSCHOONSTOLK
Halsteren
Tempel aan. Jezus ging d<=> Tempel binnen, en iemand bond
mij vast aan de muur. Later op de dag, het was bijna avond,
kwamen Jezus en zijn discipelen naar buiten, en brachten
mij terug naar mijn meester.
De dingen die daarna gebeurd zijn, weet ik alleen maar
van horen zeggen. Ik weet alléén nog, dat Jezus gedood
werd op de wrede Romeinse manier".
Hier zweeg Abinadab, hij wist niets meer te zeggen.
Maar toen knikte Darkon, en zei: „Wat jij daar allemaal
verteld hebt, sluit precies aan bij alles wat ik gezien en
gehoord heb.
Wij waren om die tijd ook in Jeruzalem.
Ik zag een hele menigte mensen, en daar middenin liep
jij met die kleurige kleden op je rug. en degene, die je be
reed was Jezus. Later zag ik je niet meer, maar wat ik wel
zag, was vreselijk. Een paar dagerflater, op een avond, za
gen we door de stadspoort de mensen terugkomen uit de
richting van de Olijfberg, en van Getzémané. Toen zag ik,
dat de soldaten een gevangene bij zich hadden. Bij het licht
van de toortsen, zag ik ook, dat zijn handen gebonden wa
ren, en toen ik zijn gezich zag, wist ik, dat het de man was,
die jou bereden had.
De gevangene werd nu weggeleid naar het paleis van
Kajafas, terwijl de mensen spottend riepen: „Zie de koning
der Joden
Toen hij weer buiten kwam, was er een bloedende schamp
op zijn gezicht, alsof iemand hem geslagen had.
yANDAAR brachten ze hem naar Pontius Pilatus, de
stadhouder. Wat daar gebeurde weet ik niet, want
mijn meester leidde mij weg naar de heuvels, en toen we
later terugkwamen, schreeuwden de mensen nog harder dan
eerst, en ik hoorde iemand zeggen, dat Pilatus geen schuld
in hem gevonden had, en hem overgaf aan Herodes.
Daarvandaan moest hij terug naar Pilatus, maar nu had
hij een purperen mantel aan, en een kroon van doornen op
zij hoofd. Zijn volgelingen waren nergens te zien, ik zag
niemand die er als een vriend uitzag.
Kort daarna zag ik hem weer, maar nu droeg hij een
kruis.
Ik bleef stil staan, ik kon geen voet verzetten, want op
datzelfde moment wist ik, dat het teken op de rug van alle
ezels de schaduw is van dèt kruis. Hij droeg nog steeds
de koningsmantel, en had de doornen kroon nog op zijn
hoofd.
Maar zijn gezicht was als van een koning, maar o, wat
was hij moe. Naast we stond een man, iemand vroeg hem
wie hij was.
„Ik ben Simon van Sirene", antwoordde hij, waarop de
soldaten zeiden: „Jij bent een sterke kerel, jij kunt er wel
tegen. Toen namen ze het kruis van Jezus af, die half be
zweek onder de zware last, en gaven het Simon te dra
gen.
We kepen met de mensen mee, en kwamen buiten de
stad.
Opeens viel er een doodse stilte, donkere wolken pak
ten zich samen over de hele hemel, toen ik opkeek, zag
ik tegen de bijna zwarte hemel drie kruisen afsteken. Die
kruisen stonden op een heuvel, en er onder stond een groep
je mensen".
PVEN bleef het stil in de stal, en daarom vroeg Abi
nadab: „Slaap je al, Darkon?"
„Nee, Abinadab, maar ik dacht er alleen maar eens over
na hoe dom de mensen toch wel zijn. Jezus leerde hen de
twee grote geboden, en God gaf hun een prachtige wereld
waarop ze alles konden verbouwen, en vinden wat nodig
is voor hun geluk en hun welzijn. Om dat te bereiken hoe
ven ze alléén maar te doen wat Hij hun gezegd heeft, God
liefhebben, en hun naaste als henzelf, en werken en goed
doen. Maar de.mensen zijn onbegrijpelijk, blind en zelfzuch
tig. Ze zijn bang om elkaar lief te hebben en te vertrouwen
zoals Jezus hen leerde! Maar nu ga ik slapen".
Ze sliepen tot Darkon's meester in de stal kwam om
hen te halen. Abinadab riep hem nog na: „Vergeet de scha
duw op je rug niet, die is daar om ons te leren, dat we
geduldig moeten zijn, en onze meester gehoorzaam moe
ten dienen".
Nu weten we dus waarom de ezels het kruisteken op hun
rug hebben, en wiens voorbeeld hen leerde geduldig en ne
derig te zijn!
Mej. J. A. VOS,
Hogeweg 98,
Haamstede.
^}M iets te kunnen vertellen over de Turkse gast
arbeiders in Axel ben ik eens een praatje gaan
maken met mej. S. A. de Putter, die als ambtenares
op het stadhuis te Axel werkt en als zodanig o.m. de
vreemdelingenzaken behartigt.
Toen in 1966 de eerste Turken in Axel arriveerden,
kon mej. De Putter niet vermoeden hoeveel werk dit
voor haar zou meebrengen. De eersten kwamen n.l.
zo maar ons land binnen, heel vaak met een vals pas
poort, dat soms volgeplakt was met sluitzegels b.v.
van het Rode Kruis. De taal vormde natuurlijk de
grootste moeilijkheid. Je spreekt nu eenmaal niet zo
maar Turks. Zij heeft zich echter de moeite getroost
om door middel van gramofoonplaatjes en woorden
boeken toch een aardig mondje Turks bij elkaar te
krijgen. Al heel spoedig zagen deze mensen in haar
hun steun en toeverlaat in dit voor hen zo vreemde
land. Ze werd overstroomd met vragen en problemen
van allerlei aard. Gelukkig wierp zich ook al vrij vlug
één der arbeiders (hij moet beslist een talenknobbel
hebben gehad) als tolk op en toen ging het nog veel
vlotter. Nu, in 1973, zijn er zo'n 90 Turken in deze ge
meente.
(Zie verder pag. 12)