Mogelijkhed in
voor minimale grond
bewerking
in de akkerbouw
Beluchtingssystemen in
bewaarplaatsen voor
aardappelen en uien
12
stuifgevoelige gronden
het betreft hier voornamelijk veenkoloniale- en zand
gronden. Deze worden in het voorjaar geploegd en
kunnen sterk uitdrogen. Aanvankelijk werd hierop over
wegend graan verbouwd, zodat de grond reedis vroeg in
het voorjaar bedekt was en het gevaar voor verstuiven
werd beperkt. De stuifschade in graan valt doorgaans
ook wel mee.
zware kleigronden
aardappelteelt met oppervlakkige
grondbewerking
Een belangrijk onderdeel voor elke bewaarplaats
is de ventilator en een aangepast beluchtingssysteem.
Een produkt kan hiermee zo nodig worden droog ge
maakt en gedurende het bewaarseizoen op de ge
wenste temperatuur worden bewaard.
Verder is er bij het „vergassen" van kiemrem-
mingsmiddelen en het opwarmen van aardappelen
vóór de aflevering een beluchtingssysteem onmis
baar.
BELUCHTINGSYSTEMEN
Voor de landbouwbedrijven kunnen de volgende
beluchtingssystemen in aanmerking komen:
A Bovengronds houten luchtkanaal met lattenroos-
ters.
B. Ondergronds luchtkanaal met lattenroosters.
Beide systemen geven een goede luchtverdeling en
zijn vroeger in veel bewaarplaatsen toegepast. Het
gebruik van lattenroosters is tegenwoordig bij het
vullen en ledigen van een bewaarplaats nogal lastig,
zodat deze systemen voor aardappelen weinig meer
worden toegepast.
C. Ondergronds luchtkanaal met ondergrondse zij
kanalen.
De lattenroosters zijn bij dit systeem vervangen
door ondergrondse gemetselde zij kanalen. Dit systeem
is echter niet goedkoop, vooral wanneer alles door
Meer gegevens en tekeningen zijn te verkrijgen bij
uw bedrijfsvoorlichter.
ring. Bij toepassing van de bovengrondse kanalen is
het verstandig deze kanalen zó te leggen, dat zowel
'bij het vullen als ledigen van een bewaarplaats even
wijdig met de kanalen kan worden gewerkt. Dit is
echter niet altijd mogelijk.
een aannemer moet worden aangelegd. Bovendien
moet een reeds aanwezige betonvloer worden opge
broken. Voor uien blijft het niettemin een betrouw
baar systeem.
D. Ondergronds of bovengronds luchtkanaal met
houden roostervloer.
Dit systeem is vroeger veel toegepast mede voor
het drogen van granen, graszaad, etc. De roostervloer
wordt in bewaarplaatsen voor aardappelen en uien
niet meer toegepast. Bovendien is door het gebruik
van kiemremmingsmiddelen de roostervloer voor het
drogen van zaden etc. ongeschikt geworden.
E. Bovengrondse driehoekige houten luchtkanalen.
De laatste jaren zijn veel bewaarplaatsen voorzien
van een beluchtingssysteem met bovengrondse drie
hoekige luchtkanalen. Bij dit systeem worden dan
geen lattenroosters meer gebruikt. Voor een goede
luchtverdeling moet de onderlinge afstand tussen de
ze kanalen niet meer dan 2 meter bedragen. In de
praktijk is dit soms wel 3% a 4 meter. Dit is wel
goedkoop, maar niet verantwoord en zeker niet voor
uien.
F. Ondergrondse luchtkanalen. (zie tek. A.B. 13)
Naast de toepassing van alleen driehoekige houten
luchtkanalen is het ook mogelijk om alleen onder
grondse gemetselde luchtkanalen in de grond te leg
gen. Ook bij dit systeem worden dan geen lattenroos
ters of ondergrondse zij kanalen meer toegepast. De
ondergrondse luchtkanalen worden bij voorkeur 150
cm van elkaar gelegd. De laatste jaren wordt dit sys
teem het meest toegepast.
ADVIES
Aardappelen: Bij tijdelijke bewaring systeem E. Bij
langdurige bewaring systeem E of systeem F.
Uien: Bij voorkeur systeem A of B.
Bij een gelijke afstand tussen de kanalen zijn de
driehoekige houten kanalen niet goedkoper dan zelf
gemetselde ondergrondse kanalen. Verder zijn de op-
slagverliezen by de bovengrondse kanalen niet ge-
J. VAN NIEUWENHUIZEN
C.A.R. Goes
yAN oudsher heeft men voor het telen van akker
bouwgewassen de grond bewerkt. Aanvankelijk ge
beurde dit heel simpel door een stok door de grond te
trekken, maar in de loop der eeuwen zijn van lieverlee
werktuigen ontwikkeld en verbeterd. Momenteel is men
op het terrein van grondbewerkingswerktuigen nog
steeds aan een verdere ontwikkeling bezig. De klassieke
opvatting over grondbewerking, en voornamelijk het
ploegen, was: het losmaken van de grond om deze daar
door weer in een goede produktieve toestand te brengen.
Daarnqast werd grondbewerking gezien als onkruidbe-
strijding en als middel voor het maken van een zaaibedi.
De laatste 20 jaar is men de grondbewerking in al zijn
facetten opnieuw in onderzoek gaan nemen. Aanvanke
lijk gebeurde dit vooral in het buitenland, met name de
Verenigde Staten en Engeland. Men stelde vast dat grond
bewerking onder bepaalde omstandigheden nadelig kan
zijn. Er bestaat gevaar voor wind- en watererosie en
voor structuurbederf. Voor dit structuurbederf zijn ver
schillende oorzaken aan te wijzen als: zwaardere werk
tuigen, steeds verder gaande mechanisatie, een intensie
ver bouwplan en een geringere personeelsbezetting, waar
door bepaalde werkzaamheden soms onder ongunstige
omstandigheden moeten worden uitgevoerd. Alle midde
len moeten worden aangegrepen om alle bodemstructuur
in stand te houden en waar mogelijk te herstellen. Door
gewassen in te zaaien zonder de grond vooraf intensief
te bewerken wordt een besparing aan tijd, trekkracht en
manuren verkregen. De grond wordt niet méér bereden
dan noodzakelijk is. De organische stof van stoppel- en
wortelresten zal minder snel vergaan waardoor door de
toename van het organische stofgehalte indirekt struc
tuurverbetering plaats vindt. Mede door de komst en
verdere ontwikkeling van de chemische onkruidbestrij
dingsmiddelen werd de noodzaak van grondbewerking
als onkruidbestrijding aanmerkelijk minder. Toch zal
grondbewerking in bepaalde gevallen noodzakelijk blij
ven. Op kleigrond bijv. omdat fijnzadige gewassen als
bieten, vlas en uien hoge eisen aan het zaadbed eisen en
omdat bij de oogst van hakvruchten het land zwaar be
reden wordt met oogstmachines. De afvoer van het pro
dukt geeft veel sporen in het land, die na de oogst weer
door grondbewerking in orde moeten worden gemaakt.
Ten einde de mogelijkheden van minimale grondbe
werking in Nederland na te gaan, is ICI HOLLAND in
1967 met onderzoek op dit gebied begonnen. Dit onder
zoek was met name gericht op: Lichte, droogtegevoelige
gronden, die gemakkelijk verstuiven, de moeilijk bewerk,
bare zware kleigronden en de slempgevoelige zavelgron
den.
Door de nieuwe regeling voor de fabrieksaardappel-
teelt gingen de landbouwbedrijven over op een intensie
ver bouwplan met 50 aardappelen. Om dit te realise
ren was een grondontsmetting verplicht. Ook de teelt
van suikerbieten werd de laatste jaren op deze gronden
sterk uitgebreid.
Door deze factoren ging de structuur van de grond
achteruit, wat resulteerde in een grotere gevoeligheid
voor het verstuiven na de grondbewerking. Vooral bij
suikerbieten kan deze schade aanzienlijk zijn. Voor deze
gronden is nu een methode ontwikkeld om de grond ge-
de voorvrucht wordt de grond in de herfst bewerkt en
durende de winter bedekt te houden. Na de oogst van
rogge gezaaid. In het vroege voorjaar wordt dit rogge-
gewas met „Gramoxone" doorgespoten en met een aan
gepaste precisiezaaimachine direct in die mulchlaag bie
ten gezaaid. Ook kunnen op deze manier bijv. aardappe
len in rogge worden gepoot.
<QP deze gronden worden in hoofdzaak granen geteeld,
vanwege de moeilijke bewerkbaarheid van de
grond. Dit speelt ook een rol bij het zaaiklaar maken in
de herfst voor het zaaien van wintergranen. Vooral bij
natte weersomstandigheden treedt dan veel structuur
bederf op en is veel trekkracht vereist. In Duitsland is
voor deze situatie een methode ontwikkeld, waarvan voor
de zware kleigronden (Oldambt) ook mogelijkheden ver
wacht worden. Direct na de oogst van de voorvrucht
wordt de grond op wintervoordiepte bewerkt en wordt
koolzaad gezaaid als grondbedekkings-/tussengewas. Dit
gewas wordt oktober/november doodgespoten met „Gra
moxone" en/of „Reglone". Daarna wordt met een aan
gepaste zaaimachine graan gezaaid. De voordelen zijn:
Grondbewerking in de zomer onder droge, gunstige
omstandigheden.
In de herfst alleen spuiten en zaaien, dus grote capa
citeit per dag.
Het afstervende koolzaadgewas beschermt het kie
mend en opkomend graangewas.
Het koolzaadgewas werkt structuurverbeterend.
SLEMPGEVOELIGE ZAVELGRONDEN
QIT type grond is zeer kwetsbaar voor bewerkingen.
Er is een oriënterend onderzoek gaande naar de
mogelijkheden van grondbedekkingsgewassen en aange
paste grondbewerkingen. Zeer nauw verwant aan deze
kwestie van minimale grondbewerking is het aardappel
opslagprobleem. Met chemische middelen is hier momen
teel zeer weinig te bereiken en bevriezing van de knollen
is als meest succes biedende bestrijding naar voren geko
men. Hierbij is een aangepaste grondbewerking nodiig.
Er zijn thans enige praktijkpercelen pootaardappelen, die
met een vaste-tandcultivator zijn bewerkt. Daarna is
Westerwolds of Italiaans Raaigras als groenbemestings-
gewas ingezaaid. Eind oktober is deze groenbemesting
met „Gramoxone" doodgespoten en later met een vaste-
tandcultivator bewerkt. Hiermee bereikt men een grove
ligging van de grond, terwijl de beworteling van de
groenbemesting voor de binding van de gronddeeltjes
zorgt.
Zodoende wordt verslemping voorkomen. Tevens wordt
de kans dat de grond op grote diepte bevriest bevorderd
Zaaibeeld van bieten in doodgespoten rogge.
hetgeen van belang kan zijn bij de bestrijding van ge
noemde aardappelopslag. Bij de opzet en uitvoering van
deze ontwikkelingen is een nauwe samenwerking ont
staan met het Proefstation voor de Akkerbouw, diverse
instituten en regionale voorlichtingsdiensten.
iQM de organische stofvoorziening van de bouwvoor
op peil te houden wordt in toenemende mate in
een graangewas een groenbemester mee ingezaaid, voor
al als het volgend jaar hakvruchten verbouwd zullen wor
den. Aanvankelijk waren dit klavers. Doordat in een
graangewas met klavers de onkruidbestrijdiing moeilijk is
uit te voeren werd overgegaan op gras als groenbemes-
tingsgewas. Italiaans raaigras (tetraplolde) wordt hierbij